ECLI:NL:RBNNE:2018:1116

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
LEE 17-02489
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering openbaarmaking documenten inzake Overeenkomst van Samenwerking 1963 en andere overeenkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van de Minister van Economische Zaken om bepaalde documenten openbaar te maken. Eiseres, de Vereniging van Schadelijders van de Bodembeweging door gaswinning in Groningen (GBB), had verzocht om openbaarmaking van de Overeenkomst van Samenwerking van 1963 tussen NAM, Shell, Exxon en EBN, evenals andere gerelateerde documenten. De Minister had dit verzoek afgewezen, met als argument dat openbaarmaking zou leiden tot onevenredige benadeling van de betrokken partijen en dat de documenten bedrijfs- en fabricagegegevens bevatten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Overeenkomst van Samenwerking en een eenzijdige verklaring van 27 maart 1963 inmiddels openbaar zijn gemaakt via de website van het Dagblad van het Noorden. Hierdoor was de Minister niet langer verplicht om deze documenten openbaar te maken, aangezien de Wob geen betrekking heeft op reeds openbaar gemaakte informatie. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiseres onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar stelling dat openbaarmaking van de andere documenten niet zou leiden tot onevenredige benadeling van de betrokken partijen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat de argumenten van de Minister om openbaarmaking te weigeren standhielden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/2498

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 maart 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te Loppersum, eiseres,
(gemachtigde: mr. P.M.J. de Goede)
en

de Minister van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. D.W.M. Wenders en mr. R.J.G. Kitaman)

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om openbaarmaking van de Overeenkomst van Samenwerking van 1963 tussen NAM, Shell, Exxon en EBN, alsmede andere overeenkomsten en/of afspraken tussen alle of enkele van genoemde partijen, afgewezen.
Bij besluit van 6 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft op 17 juli 2017 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2018. Namens eiseres zijn
[vertegenwoordigers] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden bovengenoemd.

Overwegingen

1. Bij brief van 22 november 2016 heeft mr. P.M.J. de Goede namens de Vereniging van Schadelijders van de Bodembeweging door gaswinning in Groningen (de Groninger Bodem Beweging, hierna: GBB) verzocht om openbaarmaking van de Overeenkomst van Samenwerking van 1963 tussen NAM, Shell, Exxon en EBN, alsmede andere overeenkomsten en/of afspraken tussen alle of enkele van genoemde partijen
2. Verweerder heeft geconstateerd dat het verzoek om openbaarmaking ziet op drie documenten: de Overeenkomst van Samenwerking van 1963, de Overeenkomst Meeropbrengstverdeling Gronings Aardgas van 1975 (hierna: MOR-Overeenkomst) en de Nadere Overeenkomst behorende bij de concessie overeenkomsten Schoonebeek, Rijswijk, Groningen, Tubbergen en Rossum de Lutte van 1983 (hierna: de Nadere Overeenkomst).
3. In het primaire besluit heeft verweerder ten aanzien van de Overeenkomst van Samenwerking verwezen naar een eerder besluit om deze Overeenkomst niet openbaar te maken. In het besluit van 30 augustus 2013 heeft verweerder overwogen dat er sprake is van bedrijfs- en fabricagegegevens, de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het voorkomen van onevenredige bevoordeling. Deze omstandigheden staan openbaarmaking volgens verweerder in de weg. Ten aanzien van de MOR-Overeenkomst en de Nadere Overeenkomst heeft verweerder overwogen dat bedrijfs- en fabricagegegevens, de economische of financiële belangen van de Staat en het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling aan openbaarmaking in de weg staan. Dit standpunt heeft verweerder in het besluit op bezwaar gehandhaafd.
4. Eiseres is hiertegen in beroep gekomen. Eiseres heeft in de gronden van beroep gesteld dat zij heeft verzocht om openbaarmaking van (onder meer) de overeenkomst van samenwerking die gesloten is tussen de Nederlandse Staat en (rechtsvoorgangers van) de besloten vennootschap Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (hierna: NAM). Eiseres stekt dat de Minister openbaarmaking daarvan weigert omdat hij (kortgezegd) van opvatting is dat de documenten bedrijf- en fabricagegegevens zouden bevatten en dat openbaarmaking zou leiden tot een onevenredige benadeling van de betrokken partijen. Eiseres kan zich daarin niet vinden en meent dat de belangen van de Staat, noch NAM, benadeeld, laat staan onevenredig benadeeld worden door openbaarmaking van de overeenkomst (en andere daaraan gerelateerde stukken). Eiseres geeft aan dat zij de opvatting van de Minister daaromtrent in volle omvang aan de rechtbank wil voorleggen.
5. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht kennis genomen van de, door verweerder vertrouwelijk overgelegde, documenten.
6. De rechtbank constateert dat het geschil ziet op de geweigerde openbaarmaking van drie door verweerder genoemde documenten: de Overeenkomst van Samenwerking van 1963, de MOR-Overeenkomst en de Nadere Overeenkomst.
7.1.
Ingevolge artikel 2, eerste lid van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
7.2.
Het is de rechtbank ambtshalve gebleken dat op 31 januari 2018 de Overeenkomst van Samenwerking en een naar aanleiding van die overeenkomst door rechtsvoorgangers van Shell en Exxon afgegeven eenzijdige verklaring van 27 maart 1963 – die volgens eiseres eveneens ten onrechte niet openbaar gemaakt zou zijn – op de website van het Dagblad van het Noorden zijn gepubliceerd. De overeenkomst en voormelde eenzijdige verklaring zijn daarmee voor iedereen in te zien en zijn vrij te downloaden. Geconcludeerd moet worden dat nu deze documenten reeds openbaar zijn, de Minister deze informatie niet meer openbaar kan maken. Volgens vaste jurisprudentie, bijvoorbeeld in een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 20 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO1165, heeft de plicht tot openbaarmaking ingevolge de Wob geen betrekking op informatie die reeds openbaar is. Dat verweerder niet is opgedragen deze documenten te publiceren en voor iedereen openbaar te houden, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
8.1.
Ten aanzien van de MOR-Overeenkomst en de Nadere Overeenkomst heeft eiseres aangevoerd dat de belangen van de Staat, noch NAM, benadeeld, laat staan onevenredig benadeeld worden door openbaarmaking van deze overeenkomsten.
8.2.
Verweerder heeft openbaarmaking van de Overeenkomsten geweigerd op grond van artikel 10, eerste lid onder c, danwel artikel 10, tweede lid onder b en g van de Wob.
8.3.
Ingevolge artikel 10, eerste lid onder c van de Wob, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, onder b van de Wob, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen.
Op grond van artikel 10, tweede lid onder g van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
8.4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in het beroepschrift niet heeft gemotiveerd waarom zij van mening is dat het standpunt van verweerder, dat er sprake is van onevenredige benadeling van de Staat bij openbaarmaking van de Overeenkomsten, onjuist is. Het eerst ter zitting gedane verzoek van eiseres om het bezwaarschrift, waarin eiseres wel uitgebreid op de standpunten van verweerder in het primaire besluit is ingegaan, als herhaald en ingelast te beschouwen, acht de rechtbank zodanig laat dat verweerder wordt belemmerd om daarop adequaat te reageren en daarmee in strijd met de goede procesorde (zie bijvoorbeeld een uitspraak van de AbRS van 2 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4539). Het verzoek komt er immers op neer dat ter zitting nieuwe beroepsgronden naar voren worden gebracht. Niet valt in te zien dat en waarom eiseres deze gronden niet eerder in de procedure kon inbrengen. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
8.4.2.
Er is derhalve sprake van een enkele, niet nader onderbouwde, stelling dat er geen sprake is van onevenredige benadeling van de Staat bij openbaarmaking van de Overeenkomsten. Deze stelling geeft de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat er sprake is van een situatie als genoemd in artikel 10, tweede lid, onder b van de Wob. Nu eiseres de andere gronden waarop verweerder het verzoek om openbaarmaking heeft afgewezen, niet heeft bestreden, kan deze enkele stelling ook daarom reeds niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep.
9. Gelet op bovenstaande overwegingen is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, voorzitter, mr. V. van Dorst en mr. G.W.G. Wijnands, leden, in aanwezigheid van mr. A.M. Veenstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.