ECLI:NL:RVS:2012:BW4539

Raad van State

Datum uitspraak
2 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105538/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan en exploitatieplan "Veghels Buiten - Oude Ontginning" vastgesteld door de raad van de gemeente Veghel

In deze uitspraak van de Raad van State, gedateerd 2 mei 2012, wordt het bestemmingsplan en exploitatieplan "Veghels Buiten - Oude Ontginning" besproken, dat op 3 maart 2011 door de raad van de gemeente Veghel is vastgesteld. Diverse appellanten hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij hun bezwaren hebben geuit over de toekenning van bestemmingen en de gevolgen daarvan voor hun belangen. De appellanten, waaronder [appellante sub 1] en [appellant sub 2], hebben hun beroepen ingediend op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft de beroepen van [appellante sub 1] en [appellant sub 2 A] niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt. De beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] zijn gegrond verklaard, waarbij de Raad oordeelt dat de raad van de gemeente Veghel zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied - 2" en de bestemming "Wonen-1" op het perceel van [appellant sub 4] in overeenstemming zijn met de geldende wet- en regelgeving. De Raad vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Veghel voor deze onderdelen. De overige beroepen zijn ongegrond verklaard. De Raad heeft ook proceskostenvergoedingen toegewezen aan de appellanten die in het gelijk zijn gesteld. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de gemeente om zorgvuldig om te gaan met de belangen van betrokkenen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de noodzaak van een deugdelijke motivering van besluiten.

Uitspraak

201105538/1/R3.
Datum uitspraak: 2 mei 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te Veghel,
2. [appellant sub 2 A], wonend te Landhorst, gemeente Sint Anthonis, en [appellant sub 2 B] en [appellant sub 2 C], beiden wonend te Veghel (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2])
3. [appellanten sub 3] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te Veghel,
4. [appellanten sub 4] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 4]), wonend te Veghel,
5. [appellanten sub 5] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 5]), wonend te Veghel,
6. [appellanten sub 6] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 6]), wonend te Veghel,
7. [appellanten sub 7] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 7]), wonend te Veghel,
en
de raad van de gemeente Veghel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2011 heeft de raad het bestemmingsplan en het exploitatieplan "Veghels Buiten - Oude Ontginning" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 mei 2011, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2011, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2011, [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2011, [appellant sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2011, [appellant sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2011, en [appellant sub 7] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2011, beroep ingesteld. [appellante sub 1] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 1 juni 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 1], [appellant sub 6], de raad en [appellant sub 4] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2012, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door H.G.M. van Lankveld, [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 C], [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. I.C.M. Janssen, advocaat te Veghel, [appellant sub 4], [appellant sub 5 A], bijgestaan door mr. I.C.M. Janssen, advocaat te Veghel, [appellant sub 6], vertegenwoordigd door mr. I.C.M. Janssen, advocaat te Veghel, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A. Pogosian en drs. M.C. Wijers, beiden werkzaam bij de gemeente, en door ing. F.H. Peters, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in het planologisch mogelijk maken van de bouw van ongeveer 150 woningen ten oosten van en aansluitend aan de bestaande bebouwing van Veghel. Gelet hierop is de Crisis- en herstelwet van toepassing.
Het beroep van [appellante sub 1]
2.2. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.3. Desgevraagd heeft [appellante sub 1] gesteld belanghebbende te zijn bij het bestreden besluit omdat zij een overeenkomst heeft met Van Lankveld met betrekking tot elders in Veghel te ontwikkelen gronden. In verband daarmee heeft zij zienswijzen ingediend met betrekking tot aan Van Lankveld toebehorende gronden in het plangebied opdat daar bebouwingsmogelijkheden in het plan zouden worden opgenomen. Niet valt in te zien dat hierdoor het belang van [appellante sub 1] rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken. De enkele omstandigheid dat het niet opnemen van bouwmogelijkheden op percelen van Van Lankveld in het plangebied tot financiële problemen leidt bij de elders in Veghel te ontwikkelen gronden vormt daarvoor onvoldoende grond. Wat betreft de stelling dat [appellante sub 1] op grond van een mondelinge machtiging mede namens Van Lankveld beroep heeft ingesteld, wordt overwogen dat dat uit het beroepschrift niet blijkt.
2.4. De conclusie is dat [appellante sub 1] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro, geen beroep kan instellen. Het beroep van [appellante sub 1] is niet-ontvankelijk.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.5. [appellant sub 2 A] woont op een afstand van ongeveer 15 kilometer van de gronden waarop het bestemmingsplan ziet. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die door het plan mogelijk worden gemaakt, is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.
Voor zover [appellant sub 2 A] stelt dat hij belang heeft bij het plan, omdat zijn vader een perceel in eigendom heeft in het plangebied en hij voornemens is op dat perceel een woning te bouwen, kan dit niet worden aangemerkt als een omstandigheid in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks de grote afstand van de woning van [appellant sub 2 A] tot het plangebied een objectief en persoonlijk belang van hem, dat hem onderscheidt van anderen, rechtstreeks door het besluit wordt geraakt.
De conclusie is dat [appellant sub 2 A] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat hij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro, geen beroep kan instellen. Het beroep van [appellant sub 2] is, voor zover ingesteld door [appellant sub 2 A], niet-ontvankelijk.
2.6. [appellant sub 2 B] en [appellant sub 2 C] voeren aan dat de raad in de door hen ingediende zienswijzen ten onrechte geen aanleiding heeft gezien het bestemmingsplan en het exploitatieplan gewijzigd vast te stellen.
2.6.1. [appellant sub 2 B] en [appellant sub 2 C] hebben zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijzen. Eerst ter zitting hebben zij hun beroep nader toegelicht. In reactie op die toelichting heeft de raad te kennen gegeven daarop niet adequaat te kunnen reageren. In verband daarmee heeft de raad een beroep gedaan op de goede procesorde.
2.6.2. Ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken, ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval, indien de nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd.
2.6.3. In de zienswijzen hebben [appellant sub 2 B] en [appellant sub 2 C] een zeer groot aantal bezwaren aangevoerd tegen uiteenlopende onderdelen van het bestemmingsplan en van het exploitatieplan. Op deze bezwaren is de raad uitgebreid ingegaan in de Nota van beantwoording. In het beroepschrift hebben [appellant sub 2 B] en [appellant sub 2 C] geen redenen aangevoerd waarom die beantwoording van hun zienswijzen onjuist zou zijn.
Tot het moment van de zitting was niet duidelijk welke bezwaren naar de mening van [appellant sub 2 B] en [appellant sub 2 C] door de raad onvoldoende waren beantwoord en waarom dat volgens hen het geval was. Eerst ter zitting hebben [appellant sub 2 B] en [appellant sub 2 C] dit toegelicht door een complexe uiteenzetting te geven over onder meer de redelijkheid van de toerekening van kosten in het exploitatieplan in samenhang met de ontwikkelingen op aan het plangebied grenzende gronden alsmede over de samenhang tussen die toerekening en de uitvoerbaarheid van de volgens [appellant sub 2 B] en [appellant sub 2 C] ten onrechte niet in het plan opgenomen extra bouwmogelijkheden op hun perceel. De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 2 B] en [appellant sub 2 C] geen feiten of omstandigheden hebben gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het voor hen redelijkerwijs niet mogelijk was het ter zitting betoogde eerder aan te voeren. Onder deze omstandigheden en gelet op de omvang van de door [appellant sub 2 B] en [appellant sub 2 C] ingediende zienswijzen heeft de raad zich niet hoeven en kunnen voorbereiden op het geven van een gedetailleerde reactie op de eerst ter zitting gegeven nadere uiteenzetting. De Afdeling ziet hierin aanleiding de toelichting van [appellant sub 2 B] en [appellant sub 2 C] ter zitting wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten.
2.7. In hetgeen [appellant sub 2 B] en [appellant sub 2 C] in hun beroepschrift hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het door [appellant sub 2 B] en [appellant sub 2 C] is bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Evenmin ziet de Afdeling daarin aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 2], voor zover ingesteld door [appellant sub 2 B] en [appellant sub 2 C], is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.8. Het beroep van [appellant sub 3] heeft betrekking op de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied - 2" ter plaatse van het perceel De Haag 3. Hij kan zich hiermee niet verenigen omdat het plan hierdoor voor het perceel De Haag 3 niet voorziet in een rechtstreekse bouwtitel maar uitsluitend in een wijzigingsbevoegdheid.
[appellant sub 3] voert aan dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de geurcontour van het bedrijf aan De Haag 5A aan het toekennen van een rechtstreekse bouwtitel in de weg staat. Hij betoogt daartoe dat bij het bepalen van de contour ten onrechte is uitgegaan van het bouwvlak op het perceel De Haag 5A en niet van de feitelijke situatie. Feitelijk is de afstand tot de op het perceel De Haag 3 te bouwen woning meer dan 100 meter. Gemeten vanaf het bouwvlak is de afstand weliswaar kleiner dan 100 meter, maar dit brengt niet mee dat het bedrijf in zijn uitbreidingsmogelijkheden wordt beperkt omdat reeds woningen op kortere afstand van het bedrijf staan dan de op het perceel De Haag 3 te bouwen woning. Voorts moet ervan uit worden gegaan dat een goed woon- en leefklimaat voor de nog op te richten woning kan worden gegarandeerd, aangezien in de op 23 december 2010 gewijzigd vastgestelde geurverordening van Veghel een vaste afstand geldt van 50 meter tot een object in de bebouwde kom. Daaraan wordt voor de nog op te richten woning in elk geval voldaan.
2.8.1. De raad betoogt dat er in het plan voor is gekozen om voor de nog te ontwikkelen woningen een geurcontour van 100 meter te hanteren vanaf de rand van het bouwvlak, hetgeen in overeenstemming is met het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: Blm). Aan percelen die binnen die contour vallen is geen rechtstreekse bouwtitel toegekend om beperking van de bestaande rechten van de aanwezige inrichting te voorkomen. Aan deze percelen kan middels een wijzigingsbevoegdheid alsnog een bouwtitel worden toegekend nadat voor de betrokken locatie is aangetoond dat de bouw van een woning niet in strijd is met de geldende wet- en regelgeving en sprake is van een goed woon- en leefklimaat, aldus de raad.
2.8.2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Blm, voor zover hier van belang, wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
object categorie I:
1o bebouwde kom met stedelijk karakter;
(…)
object categorie II:
1o bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische omgeving;
(…)
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, is dit besluit van toepassing op een melkrundveehouderij.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a, is dit besluit niet van toepassing op een inrichting als bedoeld in artikel 2 waar landbouwhuisdieren worden gehouden, die is gelegen op een afstand van minder dan 100 meter van een object categorie I of II.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, is dit besluit in afwijking van het tweede lid van toepassing op een inrichting die is gelegen op een afstand van minder dan 100 meter van een object categorie I of II en die is opgericht voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, indien:
1o (…) en
2o voor zover de afstand tot enig object categorie I of II, gelegen op een afstand van minder dan 100 meter van de inrichting, niet is afgenomen.
Ingevolge het vierde lid worden de afstanden bedoeld in het tweede en het derde lid gemeten vanaf de buitenzijde van een object categorie I, II, III, IV of V tot het dichtstbijzijnde emissiepunt van het dierenverblijf.
Ingevolge artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen-2" aangewezen gronden bestemd voor het wonen, daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor het in lid 10.2.1 onder r aangegeven maximum aantal woningen.
Ingevolge artikel 10, lid 10.7, onder a, van de planregels mag ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied - 2" het bestaande aantal woningen niet worden uitgebreid.
Ingevolge lid 10.7, onder b, kan het college van burgemeester en wethouders het plan wijzigen door de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied - 2" te verkleinen of te verwijderen, indien:
1. de geurhinderveroorzakende activiteit is beëindigd; of
2. verwijderen van de aanduiding niet in strijd is met de geurverordening of de Wet geurhinder en veehouderij;
3. er vanuit het oogpunt van geurhinder een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
2.8.3. Tussen partijen is niet in geschil dat op het bedrijf op het perceel De Haag 5A het Blm van toepassing is en dat dit meebrengt dat het bedrijf vergunningplichtig wordt indien de afstand tussen het bedrijf en op grond van het plan nieuw op te richten woningen minder is dan 100 meter. Vast staat dat de bedrijfsbebouwing zich bevindt op het achterste deel van het perceel De Haag 5A. Blijkens de verbeelding is de afstand van de bouwvlakken op het deel van het perceel De Haag 3 met de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied - 2" tot de bestaande bedrijfsbebouwing meer dan 100 meter. Dit brengt mee dat de bestaande inrichting door het oprichten van woningen op die percelen niet vergunningplichtig wordt. Voorts staat vast dat zich reeds woningen bevinden op zeer korte afstand van de bestaande bedrijfsbebouwing en dat enkele van die woningen zijn gelegen tussen de bedrijfsbebouwing en de bouwvlakken met de bestemming "Wonen-2" op het perceel De Haag 3. Dit brengt mee dat uitbreiding of verplaatsing van het bedrijf in de richting van het perceel De Haag 3 reeds belemmerd wordt door de bestaande woningen. Gelet hierop heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan het perceel De Haag 3 geen rechtstreekse bouwtitel kan worden toegekend omdat daardoor de bestaande rechten van de inrichting op het perceel De Haag 5A worden beperkt.
2.8.4. Wat betreft het woon- en leefklimaat wordt overwogen dat uit de uitspraak van 5 januari 2011 (
200904136/1/R3) volgt dat, nu tussen de bedrijfsbebouwing op het perceel De Haag 5A en de percelen waarop het beroep betrekking heeft de in het Blm genoemde afstand van 100 meter wordt aangehouden, aannemelijk is dat op die percelen een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Blijkens het aanvullend verweerschrift en het verhandelde ter zitting stelt de raad zich ook op dat standpunt, nu hij eerst indien niet wordt voldaan aan de afstandseis van 100 meter nader onderzoek naar de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat nodig acht. Het beroep van de raad op hetgeen in de uitspraak van de Afdeling van 6 april 2011, zaak nr.
200906521/T1/M3is overwogen vormt geen grond voor een ander oordeel. De passage waar de raad naar verwijst heeft betrekking op de vraag of onderzocht moet worden of aan de geluidgrenswaarden van het Blm kan worden voldaan, niet op de vraag of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden verzekerd. Voorts gaat het in de uitspraak, anders dan in het onderhavige geval, niet om het mogelijk maken van nieuwe woningen aan dezelfde kant van het milieuhinder veroorzakende bedrijf als de bestaande woningen.
2.9. Gelet op het vorenoverwogene heeft de raad zich zonder nadere motivering niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan het deel van het perceel De Haag 3 waarop het beroep betrekking heeft geen directe bouwrechten kunnen worden toegekend met het oog op de bestaande rechten van het bedrijf op het perceel De Haag 5A en het woon- en leefklimaat ter plaatse van de op het perceel De Haag 3 nieuw op te richten woningen. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor wat betreft de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied - 2" ter plaatse van het perceel De Haag 3 niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellant sub 3] is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
Het beroep van [appellant sub 4]
2.10. [appellant sub 4] heeft zijn betogen over de toepasselijkheid van de Crisis- en herstelwet en over geluidhinder en luchtkwaliteit ter zitting ingetrokken. Gelet daarop behoeven deze geen bespreking.
2.11. [appellant sub 4], die het perceel met de adressen [locatie 1] en [locatie 2] in eigendom heeft en woont op het adres [locatie 2], kan zich niet verenigen met het plan voor zover daarbij op het deel van het perceel met het adres [locatie 1] de bestemming "Wonen-1" in plaats van "Wonen-2" is gelegd. Hierdoor heeft hij niet de mogelijkheid een extra woning te realiseren op dat perceel, terwijl dat op in de nabijheid gelegen percelen wel is toegestaan.
2.11.1. De raad stelt dat hij extra bebouwing niet overal in het plangebied wenselijk acht. Het plangebied heeft een karakteristieke lintenstructuur met specifieke kronkelige wegen. Een belangrijk uitgangspunt is het behouden van het doorzicht vanuit de linten. Daarom is aan het perceel van [appellant sub 4] niet de bestemming "Wonen-2" toegekend.
2.11.2. Blijkens de stukken zijn gronden met de bestemming "Wonen-1", net als gronden met de bestemming "Wonen-2", bedoeld voor wonen, met daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten. De bestemming "Wonen-1" is toegekend aan percelen met bestaande woningen, waarbij bestaande rechten uit het vigerende bestemmingsplan "Landelijk gebied" worden gerespecteerd. Op gronden met de bestemming "Wonen-2" kunnen nieuwe woningen gerealiseerd worden.
2.11.3. Volgens de toelichting is voor het plangebied een ontwikkelingsstrategie opgesteld die erop is gericht het gebied te transformeren tot woongebied, waarbij de gebiedskarakteristiek van een open landschap met besloten erven met begroeiingen in stand gehouden en waar nodig hersteld wordt. De nieuw toe te voegen woningen zijn geclusterd in zogenoemde ontwikkelingsvlekken. De ontwikkelingsvlekken - de plandelen met de bestemming "Wonen-2" - zijn veelal gesitueerd op achtererven aan bestaande linten en zijn zo gekozen dat de doorzichten vanaf de weg naar het landschap zoveel mogelijk zijn behouden. Het standpunt van de raad is in overeenstemming met deze toelichting. Gelet op de ligging van het perceel [locatie 1] - tussen een aantal percelen met bestaande woningen - heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat extra bebouwing ter plaatse niet wenselijk is met het oog op het behouden van het doorzicht vanaf de weg. De stelling van [appellant sub 4] dat toekenning van de bestemming "Wonen-2" ter plaatse geen gevolg heeft voor het doorzicht omdat ter plaatse zijn vorige woning nog aanwezig is, vormt geen grond voor een ander oordeel nu de raad ter zitting onweersproken heeft gesteld dat aan de voor het oprichten van de woning op het perceel [locatie 2] verleende vergunning de voorwaarde was verbonden dat de woning op het perceel [locatie 1] zou verdwijnen. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de raad bij het toekennen van bestemmingen een grote mate van vrijheid toekomt, vormt de omstandigheid dat aan percelen in de nabijheid van het perceel van [appellant sub 4] de bestemming "Wonen-2" is toegekend onvoldoende grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het niet toekennen van de bestemming "Wonen-2" aan het perceel van [appellant sub 4] strekt tot een goede ruimtelijke ordening.
2.12. [appellant sub 4] voert aan dat het plan op gronden met de bestemming "Wonen-2" ten onrechte de bouw van woningen met een groter bouwvolume mogelijk maakt dan op gronden met de bestemming "Wonen-1". Dit is in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
2.12.1. Nu de bestemming "Wonen-1" is toegekend aan gronden met bestaande woningen en de bestemming "Wonen-2" aan gronden waarop nieuwe woningen gerealiseerd kunnen worden is in zoverre geen sprake van gelijke gevallen. Voorts valt niet in te zien dat de raad er niet in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen op gronden met de bestemming "Wonen-1" bestaande rechten te respecteren en op gronden met de bestemming "Wonen-2" een ander systeem van regels toe te passen waaraan andere ruimtelijke principes ten grondslag liggen. Volgens de toelichting is er binnen de bestemming "Wonen-2" voor gekozen om te werken met de begrippen "hoofdwoongebouw" en "nevengebouw" om uitwerking te geven aan het Kwaliteitshandboek Oude Ontginning, dat samen met het plan de vertaling vormt van het in 2008 door de raad vastgestelde Masterplan Zuidoost - Veghels buiten, dat is opgesteld ten behoeve van de uitbreiding aan de zuidoostkant van Veghel waar het plan deel van uitmaakt. Voorts is er onder meer voor gekozen geen maximum aantal gebouwen op te nemen, maar het aantal gebouwen te limiteren door de planregels, zoals de regel dat de totale oppervlakte van gebouwen per bouwvlak ten hoogste 30% van het bestemmingsvlak mag bedragen. Er is geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze regeling strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
2.13. [appellant sub 4] voert aan dat het plan in artikel 9, lid 9.2.1, onder l, en lid 9.2.2, onder i, van de planregels ten onrechte voorziet in een maximering van de mogelijkheid om vergunningvrij bouwwerken op te richten tot 100 m2. Dit beperkt hem in zijn rechten en is in strijd met het in het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) opgenomen recht om vergunningvrij te bouwen.
2.13.1. De raad betoogt dat het recht om vergunningvrij bouwwerken te mogen oprichten is verankerd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) en het Bor en dat in de door [appellant sub 4] bestreden bepalingen de bestaande rechten uit het vigerend plan ongewijzigd zijn overgenomen.
2.13.2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…) of
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met, voor zover hier van belang, een bestemmingsplan,
(…).
Ingevolge artikel 2.3, eerste lid, van het Bor is in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 3 in samenhang met artikel 5 van bijlage II.
Ingevolge het tweede lid is in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 2 in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II.
Ingevolge artikel 2 van bijlage II bij het Bor is een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op de onder 1 tot en met 15 van deze bepaling opgesomde categorieën gevallen.
Ingevolge artikel 3 van bijlage II bij het Bor is een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op de onder 1 tot en met 8 van deze bepaling opgesomde categorieën gevallen.
2.13.3. Ingevolge artikel 9, lid 9.2.1, onder l, van de planregels, welke bepaling betrekking heeft op hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen, bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 100 m2.
Ingevolge lid 9.2.2, onder i, welke bepaling betrekking heeft op bijgebouwen en overkappingen, bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 100 m2.
2.13.4. Het betoog van [appellant sub 4] heeft betrekking op de regeling voor vergunningvrij bouwen zoals opgenomen in artikel 2.3, gelezen in samenhang met de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Bor.
Nu ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Bor voor de in artikel 2 van bijlage II vermelde categorieën gevallen geldt dat, voor zover wordt voldaan aan de in die bepaling gestelde eisen, bouwwerken zijn uitgezonderd van de vergunningplicht voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, en van de vergunningplicht voor de activiteit gebruiken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, kunnen zodanige bouwwerken niet worden getoetst aan het bestemmingsplan. De door [appellant sub 4] bestreden planregels zijn voor die bouwwerken niet van toepassing, omdat ze ingevolge artikel 2.3, tweede lid, van het Bor vergunningvrij zijn, ongeacht hetgeen in deze regels is bepaald.
Voor de in artikel 3 van bijlage II bij het Bor vermelde categorieën gevallen geldt dat, voor zover wordt voldaan aan de in die bepaling gestelde eisen, bouwwerken alleen zijn uitgezonderd van de vergunningplicht voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo en niet van de vergunningplicht voor de activiteit gebruiken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Dit brengt mee dat zodanige bouwwerken wel dienen te worden getoetst aan het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regels. Daarbij is van belang dat het begrip "gebruiken" als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo ook betrekking heeft op het bouwen van bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (zie de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2011 in zaak nr.
201103159/1/H1). Dit heeft tot gevolg dat de door [appellant sub 4] bestreden planregels wel beperkingen stellen aan de mogelijkheid om vergunningvrij bouwwerken op te richten die voldoen aan de eisen van artikel 3 van bijlage II bij het Bor. Niet valt echter in te zien dat de raad deze regels met het oog op een goede ruimtelijke ordening niet in redelijkheid in het plan heeft mogen opnemen met het oog op de toetsing van de in artikel 3 van bijlage II bij het Bor vermelde categorieën gevallen. Hierbij betrekt de Afdeling de stelling van de raad dat in de door [appellant sub 4] bestreden bepalingen de bestaande rechten uit het vigerend plan ongewijzigd zijn overgenomen.
Het betoog van [appellant sub 4] faalt.
2.14. [appellant sub 4] voert aan dat ten onrechte de bestemming "Wonen-1" op zijn gehele perceel is gelegd, omdat daardoor de boomkwekerij op zijn perceel ten onrechte niet als zodanig is bestemd.
2.14.1. Ter zitting is komen vast te staan dat een gedeelte van het perceel van [appellant sub 4] op grond van het voorheen geldende plan bestemd was voor agrarisch gebruik. De raad heeft ter zitting erkend dat het leggen van de bestemming "Wonen-1" op het gehele perceel in zoverre in strijd is met het uitgangspunt om in het plan bestaande rechten te respecteren. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.
2.15. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij de bestemming "Wonen-1" is gelegd op het gehele perceel van [appellant sub 4], is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Nu op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet precies kan worden vastgesteld op welk deel van het perceel van [appellant sub 4] geen woonbestemming rustte, kan de Afdeling niet zelf in de zaak voorzien. Het bestreden besluit, voor zover daarbij de bestemming "Wonen-1" is toegekend aan het perceel van [appellant sub 4], moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Het beroep van [appellant sub 5]
2.16. [appellant sub 5] betoogt dat op een deel van zijn perceel [locatie 3] ten onrechte de bestemming "Agrarisch" is gelegd in plaats van de bestemming "Wonen-2". Ten onrechte is niet onderzocht of aan zijn verzoek om de bestemming "Wonen-2" toe te kennen tegemoet kon worden gekomen, terwijl het perceel voldoet aan alle vereisten voor die bestemming. Gelet daarop is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het niet honoreren van het verzoek van [appellant sub 5] klemt te meer omdat er nog ruimte is voor het opnemen van een extra plandeel met de bestemming "Wonen-2" aangezien het plan thans slechts voorziet in de ontwikkeling van 146 woningen terwijl in het voorontwerp van het plan staat dat er ruimte is om maximaal 150 woningen te ontwikkelen. Voorts is het bestreden besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat op vergelijkbare percelen wel de bestemming "Wonen-2" is gelegd en grondeigenaren met wie de gemeente een overeenkomst heeft gesloten een voorkeursbehandeling hebben gekregen.
2.16.1. De raad stelt dat hij extra bebouwing niet overal in het plangebied wenselijk acht. Het plangebied heeft een karakteristieke lintenstructuur met specifieke kronkelige wegen. Een belangrijk uitgangspunt is het behouden van het doorzicht vanuit de linten. Daarom is aan het perceel van [appellant sub 5] niet de bestemming "Wonen-2" toegekend.
2.16.2. Zoals hiervoor in 2.11.3 is overwogen is volgens de toelichting voor het plangebied een ontwikkelingsstrategie opgesteld die erop is gericht het gebied te transformeren tot woongebied, waarbij de gebiedskarakteristiek van een open landschap met besloten erven met begroeiingen in stand gehouden en waar nodig hersteld wordt. De nieuw toe te voegen woningen zijn geclusterd in zogenoemde ontwikkelingsvlekken. De ontwikkelingsvlekken zijn veelal gesitueerd op achtererven aan bestaande linten en zijn zo gekozen dat de doorzichten vanaf de weg naar het landschap zoveel mogelijk zijn behouden. Het standpunt van de raad is in overeenstemming met de toelichting. Gelet op de ligging van het perceel [locatie 3] - aansluitend aan een aantal percelen met bestaande woningen - heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat extra bebouwing ter plaatse niet wenselijk is met het oog op het behouden van het doorzicht vanaf de weg. Dit geldt te meer nu de door [appellant sub 5] blijkens de bijlage bij zijn beroepschrift gewenste ontwikkelvlek niet achter maar naast zijn perceel is gelegen en niet op zijn perceel aansluit. In zoverre is de door [appellant sub 5] gewenste ontwikkelvlek, anders dan hij stelt, ook niet gelijk aan de vlekken met de aanduiding "sba-315", "sba-055" en "sba-295". Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat de vlek met de aanduiding "sba-295" verschilt van de door [appellant sub 5] beoogde locatie omdat de vlek met de aanduiding "sba-295" kan worden ontsloten via gronden die zijn gelegen tussen bestaande woningen. Voor de vlek met de aanduiding "sba-310" geldt dat ter plaatse geen doorzicht wordt belemmerd omdat zich ten noorden van de vlek bestaande woningen bevinden. Wat betreft het betoog van [appellant sub 5] dat grondeigenaren met wie de gemeente een overeenkomst heeft gesloten een voorkeursbehandeling hebben gekregen omdat op hun percelen wel de bestemming "Wonen-2" is gelegd, heeft de raad ter zitting toegelicht dat met het oog op de in het plangebied gewenste ontwikkelingen reeds in 2004 en 2005 contracten zijn afgesloten, terwijl op dat moment het stedenbouwkundig concept nog anders was. In die gevallen zijn ontwikkelvlekken in het plan ingepast om bestaande afspraken te respecteren. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de raad bij het aanwijzen van bestemmingen een grote mate van vrijheid toekomt is er geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij niet de bestemming "Wonen-2" aan het perceel van [appellant sub 5] is toegekend, onzorgvuldig is vastgesteld of onvoldoende is gemotiveerd. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt tot een goede ruimtelijke ordening. De stelling van [appellant sub 5] dat in het plan de mogelijkheid om 150 woningen te realiseren niet volledig wordt benut leidt niet tot een ander oordeel. De raad heeft bij de beantwoording van de vraag of het toekennen van de mogelijkheid om nieuwe woningen te realiseren wenselijk is, de ruimtelijke aspecten leidend mogen achten.
2.16.3. In hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het door [appellant sub 5] is betreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Evenmin ziet de Afdeling daarin aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 5] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 6]
2.17. [appellant sub 6] kan zich niet verenigen met het plan voor zover het betreft de situering van het bouwvlak met de bestemming "Wonen-2" en de aanduiding "sba-340" op zijn perceel [locatie 4].
[appellant sub 6] voert aan dat door de situering van het bouwvlak met de bestemming "Wonen-2" het deel van het perceel met de bestemming "Wonen-1" is verkleind ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied", waardoor hij wordt beperkt in zijn bouwmogelijkheden op dat bestemmingsvlak, terwijl daar geen ruimtelijk relevante reden voor is. Daarbij is de verkleining in strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat op andere percelen in het plangebied het plandeel met de bestemming "Wonen-1" niet is verkleind. Nu voor het perceel schuin tegenover [locatie 4] het plandeel met de bestemming "Wonen-1" zelfs is vergroot valt niet in te zien waarom zijn verzoek om ook op zijn perceel het plandeel met de bestemming "Wonen-1" te vergroten niet is gehonoreerd. Door verschuiving van het bouwvlak met de bestemming "Wonen-2" naar de oostelijke grens van het perceel komt het uitgangspunt van het plan - clustering van gebouwen - immers niet in het gedrang.
2.17.1. De raad stelt dat hij door het toekennen van de bestemming "Wonen-2" op het perceel uitvoering heeft gegeven aan de in een tussen de gemeente en onder anderen [appellant sub 6] gesloten overeenkomst opgenomen inspanningsverplichting om ter plaatse een woonbestemming te leggen. Op grond van stedenbouwkundige en ruimtelijke overwegingen is daarbij geen gevolg gegeven aan de wens van [appellant sub 6] met betrekking tot de locatie van het bestemmingsvlak, omdat dat zou leiden tot een te grote afstand tussen de bestaande woning en de toekomstige woning, wat niet in overeenstemming is met de systematiek en uitgangspunten van het plan. Na een belangenafweging is gekozen voor de huidige locatie waarmee recht wordt gedaan aan de belangen van [appellant sub 6] en aan de ruimtelijke uitgangspunten van het plan.
2.17.2. Zoals hiervoor in 2.11.3 is overwogen is volgens de toelichting voor het plangebied een ontwikkelingsstrategie opgesteld die erop is gericht het gebied te transformeren tot woongebied, waarbij de gebiedskarakteristiek van een open landschap met besloten erven met begroeiingen in stand gehouden en waar nodig hersteld wordt. De nieuw toe te voegen woningen zijn geclusterd in zogenoemde ontwikkelingsvlekken. De ontwikkelingsvlekken zijn veelal gesitueerd op achtererven aan bestaande linten en zijn zo gekozen dat de doorzichten vanaf de weg naar het landschap zoveel mogelijk zijn behouden. Het standpunt van de raad is in overeenstemming met de toelichting. Gelet op de omvang van het betrokken perceel heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant sub 6] gewenste locatie niet leidt tot de beoogde clustering van de bebouwing. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat niet in geschil is dat de afstand tussen het bouwvlak op het plandeel met de bestemming "Wonen-1" en het bouwvlak op het plandeel met de bestemming "Wonen-2" naar aanleiding van de ingediende zienswijze in het vastgestelde plan 5 meter is vergroot, waardoor in enige mate aan de wens van [appellant sub 6] tegemoet is gekomen. Nu in het plan voorts, anders dan in het voorheen geldende plan, aan het gehele perceel van [appellant sub 6] een woonbestemming is toegekend, faalt het betoog dat bestaande rechten op dit punt onvoldoende zijn gerespecteerd. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de raad bij het aanwijzen van bestemmingen een grote mate van vrijheid toekomt heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voor wat betreft de situering van het bouwvlak met de bestemming "Wonen-2" op het perceel van [appellant sub 6] strekt tot een goede ruimtelijke ordening.
2.17.3. Nu ter zitting is vastgesteld dat [appellant sub 6] geen zelfstandige gronden tegen het exploitatieplan heeft ingebracht en hetgeen hij over dat plan heeft betoogd direct samenhangt met de locatie en omvang van het bestemmingsvlak met de bestemming "Wonen-2" op zijn perceel, behoeft dat betoog, gelet op het vorenoverwogene, geen bespreking.
2.18. In hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover dat door [appellant sub 6] is bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Evenmin ziet de Afdeling daarin aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 6] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 7]
2.19. [appellant sub 7] voert aan dat door het plan de ontwikkelings- en uitbreidingsmogelijkheden van zijn bedrijf worden belemmerd, waardoor hij schade zal ondervinden. Voorts zijn de hem door de gemeente geboden alternatieven onvoldoende.
2.19.1. Het beroep van [appellant sub 7] komt in zoverre overeen met de door hem ingediende zienswijze. In de bij het bestemmingsplan behorende Nota van beantwoording is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant sub 7] heeft geen redenen aangevoerd waarom de beantwoording van zijn zienswijze onjuist zou zijn.
2.19.2. In hetgeen [appellant sub 7] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het door [appellant sub 7] is bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Evenmin ziet de Afdeling daarin aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 7] is ongegrond.
Relativiteitsvereiste
2.20. Ingevolge artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet vernietigt de administratieve rechter een besluit niet op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
2.21. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat de beroepsgronden falen, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet aan vernietiging van het besluit in de weg zou hebben gestaan.
Proceskosten
2.22. De raad dient op na te melden wijze in de bij [appellant sub 3] en [appellant sub 4] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten te worden veroordeeld. Voor vergoeding van de bij [appellante sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] opgekomen proceskosten bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroepen van [appellante sub 1] geheel en het beroep van [appellant sub 2 A], [appellant sub 2 B] en [appellant sub 2 C] voor zover ingesteld door [appellant sub 2 A] niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Veghel van 3 maart 2011, zonder kenmerk, voor zover het betreft:
a. de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied - 2" ter plaatse van het perceel De Haag 3;
b. de bestemming "Wonen-1" op het perceel [locatie 1 en 2];
IV. verklaart de beroepen van [appellant sub 2 A], [appellant sub 2 B] en [appellant sub 2 C], voor zover ingesteld door [appellant sub 2 B] en [appellant sub 2 C], van [appellant sub 5], van [appellant 6] en van [appellant sub 7] ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Veghel tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:
- [appellanten sub 3] tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- [appellanten sub 4] tot een bedrag van € 69,44 (zegge: negenenzestig euro en vierenveertig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Veghel aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
- € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellanten sub 3], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander,
- € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellanten sub 4], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Mathot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2012
413.