ECLI:NL:RBNNE:2017:995

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 maart 2017
Publicatiedatum
21 maart 2017
Zaaknummer
18/830150-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensensmokkel met Oekraïens echtpaar

Op 20 maart 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel. De verdachte, geboren in 1975 in Oekraïne, heeft een Oekraïens echtpaar van de Oekraïne naar Ter Apel vervoerd. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen was dat de verdachte uit winstbejag handelde, maar dat hij wel behulpzaam was bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland. De verdachte heeft het echtpaar zonder geldige verblijfstitels naar Nederland gebracht en hen instructies gegeven voor een politiecontrole. De rechtbank concludeerde dat de toegang tot Nederland wederrechtelijk was, omdat het echtpaar niet beschikte over de benodigde documenten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 111 dagen, gelijk aan de duur van zijn voorarrest, en een geldboete van € 250,-. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en wees de vordering van de officier van justitie toe, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De rechtbank verklaarde de inbeslaggenomen bestelauto en een deel van het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830150-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 maart 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende te [woonplaats] , Oekraïne , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
6 maart 2017.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 29 maart 2016 tot en met 1 april 2016 te Ter Apel, (althans) in de gemeente Vlagtwedde, in elk geval in Nederland en te Oekraïne en te Duitsland, (een) ander(en), te weten [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2]
- behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, in elk geval in een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad en/of
- uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, in elk geval in een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of hem/haar/hun daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
immers heeft hij, verdachte:
- die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of met een busje vanuit de Oekraïne en/of Duitsland
naar Nederland gebracht en/of
- die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of één of meer dagen onderdak verleend en/of
- die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] bij of in de nabijheid van het AZC in Ter Apel afgezet en/of
- die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] voor het vervoer naar Nederland laten betalen, en (aldus) de toegang tot en/of de doorreis door en/of het verblijf van die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] in Nederland georganiseerd en/of gecoördineerd en/of gefaciliteerd,
terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of doorreis en/of dat verblijf wederrechtelijk was.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe - samengevat - het volgende aangevoerd. Vaststaat dat verdachte [slachtoffer1] en [slachtoffer2] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van de toegang tot Nederland en dat voor die toegang een geldige verblijfstitel ontbrak. Immers, het is niet aannemelijk geworden dat er een officieel Pools visum of enige andere titel is geweest die het echtpaar [naam] recht op toegang tot Nederland gaf.
Verdachte heeft verder met betrokkenen besproken dat [slachtoffer1] en [slachtoffer2] bij een politiecontrole onderweg zouden zeggen dat zij samen op vakantie gingen naar Nederland voor het maken van excursies en het bekijken van tulpen. De bestelbus van verdachte was speciaal geprepareerd voor het vervoer van personen en verdachte heeft betrokkenen midden in de nacht afgezet in de buurt van het asielzoekerscentrum in Ter Apel en hun de instructie gegeven het woord asiel te noemen. Uit dit handelen van verdachte kan worden afgeleid dat hij geweten heeft dat een legale verblijfstitel die [slachtoffer1] en [slachtoffer2] recht op toegang tot Nederland gaf, ontbrak.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe - samengevat - het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft [slachtoffer1] en [slachtoffer2] een lift gegeven van de Oekraïne naar Nederland. [slachtoffer1] en [slachtoffer2] beschikten daarbij over de juiste papieren hetgeen is gebleken uit hun verklaringen en uit de omstandigheid dat hun na een uitgebreide grenscontrole de toegang vanuit de Oekraïne naar Polen werd verleend. Er kan daarom geen sprake zijn geweest van wetenschap of een vermoeden bij verdachte dat ze illegaal zouden zijn. Het geld dat verdachte voor het verlenen van de lift van zijn passagiers heeft gekregen was ter vergoeding van de benzinekosten, zodat van winstbejag geen sprake is geweest. [slachtoffer1] en [slachtoffer2] hebben overigens over het bedrag dat zij voor de reis zouden hebben betaald verschillend van elkaar verklaard. Het lijkt er sterk op dat [slachtoffer1] en [slachtoffer2] reden hadden om valselijk te verklaren over hun reis, omdat dat beter past beter bij een asielaanvraag en de mogelijkheid aanspraak te maken op een terugkeervergoeding.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 1 april 2016, opgenomen op pagina 72 van het dossier met nummer NNRCC16012 NUMENDIL, d.d. 20 juni 2016, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Wij kregen op 1 april 2016, omstreeks 00:00 uur, een melding dat er zojuist meerdere personen uit een busje waren gestapt op de Westerstraat te Ter Apel. Wij reden op 1 april 2016, omstreeks 00:10 uur, op de Ter Apelervenen te Ter Apel ter hoogte van het asielzoekerscentrum. Wij zagen daar een groepje van vier personen lopen. Twee van deze personen konden ons geen documenten overhandigen. Wij hebben toen in overleg met de COA en de beveiliging gegevens gekregen van deze twee betrokkenen. Dit bleken te zijn [slachtoffer2] (M), geboren [geboortedatum] -1974 te Oekraïne en mevrouw [slachtoffer1] , geboren [geboortedatum] -1974 te Oekraïne. Beide personen hadden geen officiële documenten bij zich. Beide personen hadden een kopie van het paspoort bij zich.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 1 april 2016, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:
(p. 67) Wij reden achter een bus, welke was voorzien van het kenteken [nummer] . Aan de bestuurder werd een stopteken gegeven. Het rijbewijs van de bestuurder stond op naam van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1975 te Oekraïne, en het kentekenbewijs van genoemd voertuig stond ten name van Roman Byhar.
Op de daartoe gestelde vraag deelde de bestuurder mede, dat het voertuig zijn
eigendom was. Het voertuig was een Volkswagen, type Crafter, en is een zogenaamde
bestelauto. Wij zagen dat in het midden van het voertuig op de zogenaamde laadbak drie autostoelen waren aangebracht. Officieel is dit voertuig ingericht voor het vervoer van de goederen en materialen en niet voor personenvervoer.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 21 april 2016, opgenomen op pagina 49 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte (in vraag- en antwoordstijl):
(p. 54) A: Ik ben vanuit de Oekraïne naar Polen gereden via Tsjechië en Duitsland. Als laatste Nederland. Ik had passagiers in de auto. Een man en vrouw (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer1] en [slachtoffer2] ). Zij hebben mij gevraagd om hen naar Nederland te brengen.
Wij zijn met ons vieren vanuit de plaats waar ik woon in de Oekraïne op 30 maart vertrokken. De man en vrouw zijn uitgestapt in Ter Apel of zo.
V: Bedoelt u Ter Apel de plaats?
A: Ja waarschijnlijk wel. Waar ik aangehouden ben.
V: Staat het adres in het navigatiesysteem?
A: Ja. Er staat geen straat alleen de plaats.
V: In welk navigatiesysteem staat dit?
A: Die aan het raam zat. Daar heb ik het ingevoerd.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 26 april 2016, opgenomen op pagina 57 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte (in vraag- en antwoordstijl):
(p. 58) V: Wanneer u Europa binnen komt, bent u dan strafbaar indien u niet in het bezit bent van een visum?
A: Het is wel strafbaar. Het is tegen de wet.
(p. 62) V: Wat heeft u onderling afgesproken wat u zou zeggen indien u door de politie gecontroleerd zou worden?
A: Nou, ze vroegen mij of ik in het geval van controles zou gaan zeggen dat ik met hen samen op vakantie ging voor excursie.
V: Hoeveel hebben ze u precies betaald per persoon?
(p. 63) A: Aanvankelijk hadden wij voor 200 euro afgesproken en dat zij voor dat geld zouden tanken. Ergens in Duitsland wilde ik stoppen om uit te rusten. De man wilde doorrijden en gaf mij 50 euro extra.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 5 april 2016, opgenomen op pagina 108 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer1] (in vraag- en antwoordstijl):
(p. 111) V: Wat is de reden dat u geen originele documenten bij u had.
A: De bestuurder zijn tegen ons dat wij geen originele documenten mee moesten nemen.
De bestuurder liet ons uitstappen en heeft gezegd jullie moeten lopen en vragen waar het asielzoekerscentrum is. We moesten het woord asiel zeggen.
6. Een proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris d.d. 8 december 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer2] :
[verdachte] heeft tegen mij gezegd dat hij gehoord had dat ik naar Nederland wilde gaan. Hij wilde mij helpen. Voor het geval dat wij door de politie gecontroleerd zouden worden hebben wij met elkaar afgesproken om te zeggen dat wij naar Nederland zouden gaan voor excursies en tulpen te bekijken. Dit is besproken tussen [verdachte] , mijn vrouw en mij.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Het begrip “wederrechtelijk” in de delictsomschrijving van artikel 197a Wetboek van Strafrecht dient gelet op de wetsgeschiedenis te worden uitgelegd als “zonder enig subjectief recht of enige bevoegdheid”. De in artikel 197a Wetboek van Strafrecht bedoelde hulp moet zijn verleend aan iemand die tot de toegang, de doorreis of het verblijf aan geen rechtsregel - van nationale of internationale herkomst - enige titel kan ontlenen. De rechtbank verwijst in dit verband naar HR 15 januari 2008, ECLI:NL:HR2008:BA8499 en HR 9 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ3230. In welke gevallen een vreemdeling het recht heeft om in Nederland te verblijven, is bepaald in de Vreemdelingenwet (Vw). Artikel 8 Vw bepaalt dat een vreemdeling rechtmatig verblijf heeft indien hij een verblijfstitel heeft dan wel in afwachting is van een beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, oftewel van de uitkomst van een rechtsmiddel daartegen. Ten aanzien van de personen die door verdachte zijn vervoerd is hiervan niet gebleken. Voor personen met de Oekraïense nationaliteit is voor toegang tot Nederland, naast een paspoort, een Schengenvisum vereist. [slachtoffer1] en [slachtoffer2] hebben de Oekraïense nationaliteit, maar konden in Nederland een dergelijk visum niet tonen. Evenmin waren zij in het bezit van een origineel paspoort. Uit de verklaring [slachtoffer2] leidt de rechtbank af dat zij ten tijde van het passeren van de Nederlandse grens ook niet over genoemde documenten beschikten. Dit betekent dat hun toegang tot Nederland wederrechtelijk is geweest.
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen verder af dat verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat de toegang tot Nederland wederrechtelijk was.
Verdachte heeft verklaard dat hij gezien heeft dat [slachtoffer1] en [slachtoffer2] een (Oekraïens) paspoort en 'een uitnodiging' bij zich hadden. Over andere reis- of verblijfsdocumenten - op grond waarvan deze twee personen zich rechtmatig de toegang tot Nederland zouden kunnen verschaffen - spreekt verdachte niet. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte wist dat [slachtoffer1] en [slachtoffer2] over geen andere reis- of verblijfsdocumenten beschikten dan de hiervoor genoemde.
Verdachte, die zelf ook naar Nederland reisde, mag ervan op de hoogte geacht worden dat aan louter een niet-Europees paspoort en een 'uitnodiging' geen recht op toegang tot Nederland kan worden ontleend.
Zijdens verdachte is nog de suggestie gewekt dat hij uit de omstandigheid dat [slachtoffer1] en [slachtoffer2] kennelijk rechtmatig de staat Polen zijn binnengekomen heeft kunnen afleiden dat automatisch ook hun toegang tot Nederland rechtmatig was. De rechtbank volgt verdachte hierin niet, nu het dossier geen enkele aanwijzing bevat dat [slachtoffer1] en [slachtoffer2] in het bezit waren van een zogenaamd Schengen-visum dat toegang geeft tot alle Schengen landen.
Uit de verklaringen van verdachte en [slachtoffer2] blijkt voorts dat door verdachte, [slachtoffer2] en [slachtoffer1] is afgesproken om - klaarblijkelijk in strijd met de waarheid - bij een eventuele controle te vertellen dat zij naar Nederland waren gekomen voor excursies en om tulpen te bekijken. De rechtbank leidt uit de omstandigheid dat hierover afspraken gemaakt werden af dat verdachte wel wist dat [slachtoffer1] en [slachtoffer2] met hun toegang tot Nederland juist een ander doel voor ogen hadden, namelijk asiel aanvragen. Dat laatste lag, gelet op de plaats waar verdachte de beide personen heeft afgezet, namelijk in de directe omgeving van het asielzoekerscentrum in Ter Apel, ook zeer voor de hand. Daarbij komt dat verdachte blijkens zijn verklaring degene is geweest die Ter Apel als bestemming in het navigatiesysteem heeft ingevoerd, alsmede dat verdachte volgens [slachtoffer2] hen liet uitstappen en zei dat zij moesten vragen waar het asielzoekerscentrum is en het woord asiel moesten zeggen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte heeft gehandeld uit winstbejag. Voor een vaststelling van een bedrag dat [slachtoffer1] en [slachtoffer2] voor hun reis aan verdachte zouden hebben betaald, lopen hun verklaringen teveel uiteen en verdachte heeft verklaard dat hij slechts een bedrag heeft ontvangen ter vergoeding van brandstofkosten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 29 maart 2016 tot en met 1 april 2016 te Ter Apel, in de gemeente Vlagtwedde, anderen, te weten [slachtoffer1] en [slachtoffer2]
- behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland, immers heeft hij, verdachte:
- die [slachtoffer1] en [slachtoffer2] met een busje vanuit de Oekraïne en Duitsland naar Nederland gebracht en
- die [slachtoffer1] en [slachtoffer2] onderdak verleend en
- die [slachtoffer1] en [slachtoffer2] bij of in de nabijheid van het AZC in Ter Apel afgezet en
- die [slachtoffer1] en [slachtoffer2] voor het vervoer naar Nederland laten betalen en de toegang tot en het verblijf van die [slachtoffer1] en [slachtoffer2] in Nederland georganiseerd en gecoördineerd en gefaciliteerd,
terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang en dat verblijf wederrechtelijk was.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Mensensmokkel, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van 111 dagen voorarrest, en een geldboete van € 2.500,-.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - gelet op haar standpunt ten aanzien van de bewijsvraag - geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensensmokkel, waarbij hij twee personen behulpzaam is geweest bij het zich wederrechtelijk toegang verschaffen tot Nederland. Verdachte heeft daarmee het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in en illegale toegang tot Nederland doorkruist.
Voor het bewezenverklaarde feit zijn geen landelijke oriëntatiepunten vastgesteld, zodat wat betreft de straftoemeting de rechtbank aansluiting heeft gezocht bij uitspraken van diverse rechterlijke colleges in zaken als hier bewezenverklaard.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 8 februari 2017, (in Nederland) niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank acht alles overwegende de oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest passend. De rechtbank ziet - mede gelet op de hierna genoemde beslissing ten aanzien van de onder verdachte inbeslaggenomen bestelauto - geen aanleiding om daarnaast over te gaan tot een voorwaardelijke gevangenisstraf of tot de oplegging van een geldboete.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht - met de officier van justitie - het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een bestelauto van het merk Volkswagen, type Crafter, met Oekraïense kenteken [nummer] , vatbaar voor verbeurdverklaring nu het een voorwerp is met behulp van welke het feit is begaan is begaan en deze toebehoort aan verdachte.
De rechtbank kan daarom niet meegaan in het verzoek van de raadsvrouw om teruggave aan verdachte van de bestelbus.
De raadsvrouw heeft tevens gevraagd om de teruggave te gelasten van het onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 2.500,00.
De rechtbank acht een deel van het inbeslaggenomen geldbedrag, te weten € 250,00, vatbaar voor verbeurdverklaring nu die aan de verdachte toebehoort en geheel uit de baten van het strafbare feit is verkregen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 57 en 197a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 111 dagen.

Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart de volgende inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd:
- een bestelauto van het merk Volkswagen, type Crafter, met Oekraïense kenteken [nummer] ;
- een geldbedrag van € 250,--
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. M.B. de Wit rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 maart 2017.
mrs. Dölle en De Wit zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.