ECLI:NL:RBNNE:2017:747

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2017
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
18/033798-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging met noodweer(exces) verweer afgewezen

Op 6 maart 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van twee jaar. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 januari 2016, waarbij de verdachte en een medeverdachte het slachtoffer hebben geslagen en geschopt, nadat het slachtoffer de verdachte een trap had gegeven. Het beroep op noodweer(exces) werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de verdachten de grenzen van noodzakelijke verdediging hebben overschreden en niet aannemelijk was dat de verdachte in een hevige gemoedsbeweging verkeerde als gevolg van de aanranding.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte in overweging genomen, evenals de aangifte van het slachtoffer en de geneeskundige verklaring. De rechtbank concludeerde dat het geweld dat door de verdachten werd toegepast, niet in verhouding stond tot de aanvankelijke aanval van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte het slachtoffer meerdere keren naar de grond hebben gewerkt, terwijl het slachtoffer duidelijk onttrekkingshandelingen vertoonde. De rechtbank heeft de verdachte strafbaar verklaard en de vordering van de officier van justitie tot het opleggen van een taakstraf toegewezen, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de voorgeschiedenis tussen de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/033798-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 maart 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 februari 2017.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.M. Bakx, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 januari 2016, te [pleegplaats] , openlijk, te weten op of aan de openbare weg, namelijk de [straatnaam] , in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit: - het een of meermalen met kracht en/of met gebalde vuist slaan/stompen tegen het hoofd en/of rug en/of lichaam, en/of - het een of meermalen met kracht en/of geschoeide voet schoppen/trappen tegen het hoofd en/of rug en/of been en/of lichaam, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten meerdere snijwonden aan het hoofd, licht traumatisch schedelhersenletsel (LTSH) en/of een kneuzing aan de rug voor [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft zich gebaseerd op de aangifte van [slachtoffer] en de verklaringen van verdachte en medeverdachte [naam] , waaruit blijkt dat verdachten geweld hebben toegepast tegen [slachtoffer] . Daarnaast heeft hij gewezen op de geneeskundige verklaring waarin de bij verdachte geconstateerde letsels worden omschreven.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft omtrent het bewijs geen verweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 20 februari 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 22 januari 2016 te [pleegplaats] heb ik geweld gebruikt tegen [slachtoffer] . Ik was toen samen met [medeverdachte] .
[medeverdachte] en ik liepen op die dag in de straat waar [slachtoffer] woont. [slachtoffer] kwam op ons af. Hij gaf mij een trap. Ik weet niet meer precies hoe het daarna is gegaan. Ik heb hem op een gegeven moment tegen zijn bovenbeen getrapt. Ik heb hem ook naar de grond gegooid, dat was helemaal niet zo moeilijk om te doen. Je kon hem zo wegzetten, hij was niet bij zinnen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 9 februari 2016, opgenomen op pagina 33 e.v. van het dossier met nummer 2016021368 d.d. 18 februari 2016, inhoudende als verklaring van verdachte:
[medeverdachte] en ik waren aan het darten bij [medeverdachte] . We liepen de stad in en liepen door de
[straatnaam] in de richting van het centrum. Ineens zagen we [slachtoffer] staan. Hij begon tegen ons te schreeuwen. Ik zag dat [slachtoffer] ons meteen aanviel. [slachtoffer] schreeuwde als een dolle, we hadden een klein handgemeen. Hij kreeg van [medeverdachte] of mij een klap terug na die schop tegen mijn been.
Toen draafde hij weg. Ik gooide hem op de grond (ik duwde hem om). [slachtoffer] stond op en
vloog [medeverdachte] aan. [slachtoffer] viel weer op de grond, want ik pakte hem bij zijn kleding trok
hem omver. [slachtoffer] dook toen onder een auto. Hij kroop onder de achterkant van een auto. We trokken hem terug. In principe was het toen over. We zagen dat zijn kop bloedde.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 27 januari 2016, opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik was vorige week 's nachts alleen thuis. Ik had buiten een krat bier staan, het was koud. Ik ging steeds naar buiten om bier te pakken en ik piste buiten tegen de heg voor mijn huis. Ik zag toen plotseling twee mannen buiten die ik kende. [verdachte] en [medeverdachte] . Ik ben door [medeverdachte] en [verdachte] mishandeld, zij schopten mij terwijl ik op de grond lag. Dit vond plaats op 22 januari 2016 aan de [straatnaam] te [pleegplaats] .
V: Hoe kwam je op de grond te liggen.
A: Op mijn buik, zo bleef ik de hele tijd liggen.
V: Je werd geschopt en geslagen, wie van die twee mannen stond toen precies waar.
A: [verdachte] stond over mij heen gebogen en sloeg tegen de achterkant van mijn hoofd met
zijn vuisten. [medeverdachte] stond naast mij ter hoogte van mijn romp en hij schopte mij.
V: Wat voor letsel heb je opgelopen door die mishandeling.
A: Ik geef je de papieren van de dokter, die mag je bij dit proces-verbaal voegen.
4. Een schriftelijk bescheiden, te weten een specialistenbericht d.d. 22 januari 2016, opgemaakt door T.H. van Zwieten, arts-assistent chirurg, opgenomen op pagina 53 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
Op onze spoedeisende hulpafdeling zagen wij [slachtoffer]
Lichamelijk onderzoek
Hoofd/aangezicht: Viertal snijwonden behaarde hoofd. Zwelling
linker zygoma. Geeft enige pijn aan bij openen van de mond. Geen drukpijn
ossale aangezichtsstructuren
Rug/thorax: Enige drukpijn rechts paravertebraal, thoracaal. Pijn bij diepe inspiratie.
Conclusie
1) 4 snijwondjes behaarde hoofd waarvoor hechtingen met ethilon 4-0
2) LTSH
3) Contusie rug
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 9 februari 2016, opgenomen op pagina 42 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [naam]
V: Volgens onze informatie heeft u in de nacht van 21 op 22 januari 2016 ruzie met hem ( [slachtoffer] ) gehad. Reactie.
A: Ja, dat klopt. [verdachte] en ik waren even bij mij aan het darten geweest. We
zouden toen nog een potje bier bij [naam] in de pub halen. Op de heenweg liepen we via
de [straatnaam] naar de stad. Toen we naar de stad liepen, door de [straatnaam] , hoorden wij [slachtoffer] roepen en zagen we [slachtoffer] pissen in zijn
tuin. Ik ben in zijn richting gelopen. Hij begon mij te slaan. Ik stapte wat weg. Ik zag dat [slachtoffer] toen [verdachte] aan begon te vliegen.
Hij gaf hem een lowkick zag ik. We hebben toen beide [slachtoffer] teruggeslagen. Ik heb hem 1 klap op zijn harses gegeven. Ik heb hem met de vuist geslagen. Toen naaide [slachtoffer] er uit. Hij vloog om een auto heen. [verdachte] liep achter hem aan. Ik liep de andere kant om. [slachtoffer] keerde zich toen tegen [verdachte] , [verdachte] en [slachtoffer] begonnen te vechten. [slachtoffer] rende weg en toen tackelde ik hem (pootje haken). Hij viel hierdoor op de rijbaan, dus op de stenen. Hij viel op de grond. Hij dook weg onder een auto. [slachtoffer] zat vast met zijn hoofd onder die auto, onder de voorkant. We vroegen voordat we hem van onder die auto wegtrokken of hij rustig was.
V: Wat voor geweld heeft u zelf gebruikt tegen [slachtoffer] .
A: Ik sloeg hem 1 keer tegen zijn hoofd en ik gaf hem nog een klap tegen zijn arm of
zo. Vuistslagen, ik gaf hem ook een schop met mijn rechterbeen tegen zijn linkerbeen.
V: Wat voor geweld heeft [verdachte] precies gebruikt tegen [slachtoffer] .
A: [verdachte] sloeg [slachtoffer] tegen zijn hoofd en tegen zijn lichaam met zijn vuisten
[slachtoffer] en [verdachte] sloegen elkaar wel tien tot vijftien keer zag ik, dat is een schatting
van mij.
V: Wat waren de gevolgen van jullie geweldgebruik tegen [slachtoffer] .
A: Eerst zag ik niks, maar binnen zag ik dat [slachtoffer] zijn achterhoofd bloedde. Ik zag een
bult op zijn linkerslaap. Die bult kan best gekomen zijn door wat [verdachte] en ik tegen
[slachtoffer] deden. Hij zal vast tegen een vuist zijn aangelopen, misschien wel die van
mij. Dat bloedende achterhoofd moet gekomen zijn doordat hij met zijn hoofd onder die
auto kwam. Toen ik hem had laten struikelen, viel hij namelijk voorover.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 22 januari 2016 te [pleegplaats] , openlijk, te weten op of aan de openbare weg, namelijk de [straatnaam] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen met kracht en met gebalde vuist slaan/stompen tegen het hoofd en rug en het meermalen met kracht schoppen/trappen tegen het lichaam, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten meerdere snijwonden aan het hoofd, licht traumatisch schedelhersenletsel (LTSH) en een kneuzing aan de rug voor [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft primair een beroep gedaan op noodweer. Zij heeft daartoe aangevoerd dat [slachtoffer] degene is geweest die als eerste geweld heeft gebruikt tegen verdachten. [slachtoffer] was daarbij onder invloed en heeft verdachten als een dolle aangevallen. Het geweld dat verdachte heeft gebruikt was om zichzelf en medeverdachte [naam] te verdedigen en de aanvallen van [slachtoffer] af te weren. De manier waarop verdachte zich heeft verdedigd staat in redelijke verhouding tot de aanranding.
Daarnaast heeft de raadsvrouw het arrest van de Hoge Raad van 17 mei 2016 (ECLI:NL:HR:2016:864) aangehaald. Zij heeft daarbij aangevoerd dat het opzoeken van de confrontatie en de kans op escalatie bewust opzoeken, terwijl je er ook voor had kunnen kiezen dit niet te doen, op zichzelf onvoldoende is om aan te nemen dat er sprake is van zodanige eigen schuld dat dit aan aanvaarding van een beroep op noodweer in de weg staat.
Zij heeft geconcludeerd dat sprake was van een noodweersituatie waardoor verdachte van alle rechtsvervolging moet worden ontslagen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat verdachte een beroep op noodweerexces toekomt omdat hij als gevolg van de dreigende en aanvallende houding van [slachtoffer] in een zodanig hevige gemoedsbeweging is beland, dat verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Ook gelet op deze omstandigheid dient verdachte van alle rechtsvervolging te worden ontslagen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen beroep op noodweer(exces) toekomt. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het door verdachten toegepaste geweld de grenzen van de noodzakelijke verdediging hebben overschreden. Tijdens het voorval is aangever door verdachten meerdere malen naar de grond gewerkt. Tijdens die momenten hadden de verdachten genoeg gelegenheid om zich aan de aanranding te onttrekken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor het slagen van een beroep op noodweer de voorwaarden van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht moeten worden vervuld. Die houden in dat het begane feit was geboden tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Of de verdediging tegen de (veronderstelde) aanranding noodzakelijk en geboden was, leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beoordeling daarvan komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval. Van belang bij deze beoordeling zijn de vragen of verdachte zich had moeten en kunnen onttrekken aan de situatie en ook of dit van verdachte kon worden gevergd. Voorts dient het verdedigingsmiddel in redelijke verhouding te staan tot de ernst van de aanranding.
Op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting valt de exacte volgorde van de (gewelds)handelingen van de betrokken partijen niet vast te stellen. Wel zijn de verklaringen van de verdachten op meerdere onderdelen zodanig eenduidig dat het navolgende kan worden overwogen.
De rechtbank acht het aannemelijk dat aangever [slachtoffer] als eerste geweld heeft toegepast door verdachte te schoppen, nadat hij, [slachtoffer] , getracht had medeverdachte [naam] te slaan. Verdachte en/of diens medeverdachte hebben [slachtoffer] hierna geslagen. Uit de verklaringen van verdachten blijkt dat aangever (kort) hierna gedragingen heeft getoond die naar het oordeel van de rechtbank als onttrekkingshandelingen zijn aan te merken. [slachtoffer] vloog om een auto dan wel draafde weg, waarna verdachten hem achterna zijn gegaan en hem daarbij naar de grond hebben gewerkt. Ook nadat [slachtoffer] is opgestaan is geweld tegen hem toegepast dan wel zijn handelingen verricht waardoor hij nog twee keer op de grond is gevallen. De laatste keer heeft [slachtoffer] geprobeerd onder een auto te kruipen. Verdachten hebben hem daar vandaan getrokken, waarna verdachte aangever meerdere malen tegen zijn rug heeft geslagen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat enkel de eerste reactie van de verdachten direct volgend op de aanval van [slachtoffer] geboden was ter afwending van de wederrechtelijke aanranding. Met de daarna door verdachten toegepaste geweldshandelingen hebben ze de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. De rechtbank betrekt hierbij dat aangever duidelijk onttrekkingshandelingen heeft getoond. Voorts hebben verdachten met zijn tweeën geweld toegepast, terwijl is gebleken dat aangever mede door zijn alcoholgebruik met relatief weinig inspanning steeds naar de grond kon worden gewerkt. Dat [slachtoffer] geen partij was voor verdachten blijkt ook uit de omstandigheid dat zijn meerdere pogingen om verdachten te raken tot slechts enkele treffers hebben geleid.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het beroep op noodweer moet worden verworpen.
Voorts wordt ook het beroep op noodweerexces verworpen nu de rechtbank het niet aannemelijk acht dat bij verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging als gevolg van de aanranding.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij het eventueel opleggen van een straf rekening te houden met het aandeel van het slachtoffer in het geheel en dat verdachte na het incident geen contacten meer heeft gehad met politie en/of justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Verdachte en diens medeverdachte hebben het slachtoffer geslagen en geschopt, nadat het slachtoffer verdachte een trap heeft gegeven. Ten gevolge van de geweldpleging van verdachten heeft het slachtoffer lichamelijk letsel opgelopen, bestaande uit snijwonden aan het hoofd, licht traumatisch schedelhersenletsel (LTSH) en een kneuzing aan de rug. Met hun gedragingen hebben verdachten de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat het slachtoffer zelf de confrontatie heeft gezocht. In dit verband houdt de rechtbank ook rekening met de voorgeschiedenis tussen verdachten en het slachtoffer. Gebleken is dat het slachtoffer meerdere filmpjes op YouTube heeft geplaatst waarin hij verdachte en/of de medeverdachte in een kwaad daglicht stelt.
Alles overwegend acht de rechtbank de oplegging van een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 60 uren onbetaalde arbeid.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van
30 dagenzal worden toegepast.
Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr A.L. Goederee, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 maart 2017.