ECLI:NL:RBNNE:2017:5132

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
C/17/157475/ KG RK 17/335
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure met burengeschil

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 25 oktober 2017 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker, wonende te Heerenveen, tegen mr. T.K. Hoogslag, de behandelend rechter in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een procesbeslissing van de rechter om een descente niet door te laten gaan en in plaats daarvan een comparitie van partijen te houden. De verzoeker was van mening dat deze beslissing onterecht was en getuigde van willekeurig handelen, omdat hij al voorbereidingen had getroffen voor de descente. De wrakingskamer heeft de procedure op 18 oktober 2017 openbaar behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de gewraakte rechter aanwezig waren.

De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker en de rechter zorgvuldig afgewogen. De rechter heeft aangegeven dat hij de zaak overnam van mr. C.M. Telman en dat de beslissing om de comparitie te houden in plaats van de descente was ingegeven door de omstandigheden dat de verzoeker niet in staat was om beide zittingen bij te wonen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de beslissing van de rechter niet getuigde van vooringenomenheid en dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking dan ook afgewezen en bepaald dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet kan worden.

De beslissing is openbaar uitgesproken en de wrakingskamer heeft de partijen geïnformeerd over de uitkomst van het verzoek. De zaak betreft een burengeschil, waarin de verzoeker vorderingen had ingesteld tegen een andere partij, en de wraking was een reactie op de procesvoering in deze langdurige en complexe zaak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige kamer
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rekestnummer: C/17/157475/ KG RK 17/335
beslissing van 25 oktober 2017 van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken
in de zaak van
[naam],
wonende te Heerenveen,
verzoeker, hierna te noemen: [verzoeker] ,
indiener van een verzoek (ex artikel 36 Wetboek van rechtsvordering) dat strekt tot wraking van
MR. T.K. HOOGSLAG, rechter in deze rechtbank.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de aan deze rechtbank gerichte brief van [verzoeker] van 14 juli 2017;
 de aan [verzoeker] gerichte brief van het bestuur van deze rechtbank van
18 september 2017 waarin [verzoeker] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn klacht en waarin [verzoeker] is meegedeeld dat de eveneens in zijn brief van
14 juli 2017 vervatte wraking zal worden doorgeleid en dat hij daarover nader schriftelijk bericht zal ontvangen;
 de brief van 10 oktober 2017 van de wrakingskamer van deze rechtbank met mededeling van ontvangst van het doorgeleide wrakingsverzoek en met mededeling dat mr. T.K. Hoogslag heeft aangegeven niet in de wraking te berusten en dat een wrakingskamer is samengesteld die het wrakingsverzoek op 18 oktober 2017 om 14.00 uur zal behandelen;
 de schriftelijke reactie van mr. T.K. Hoogslag van 11 oktober 2017.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 18 oktober 2017 in het openbaar behandeld door de wrakingskamer. Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen [verzoeker] en de gewraakte rechter.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen de behandelend rechter mr. T.K. Hoogslag (hierna ook te noemen: de rechter), in de zaak met het zaak-/rolnummer C/17/148197/HA ZA 16/101. In deze hoofdzaak heeft [verzoeker] vorderingen ingesteld tegen [naam] . De hoofdzaak kwalificeert zich als een (lang slepend en geëscaleerd) burengeschil. In de hoofdzaak is tot en met dupliek in reconventie geconcludeerd. Daarna zijn in de hoofdzaak (onder meer) de volgende (rol)handelingen verricht:
 bij brief van 19 mei 2017 heeft de rechtbank partijen laten weten dat in de zaak een descente is vastgesteld op 7 juli 2017 om 14.00 uur ten overstaan van rechter
mr. C.M. Telman en dat aansluitend een comparitie van partijen zal worden gehouden in een door de advocaat van [verzoeker] te regelen locatie op neutraal terrein met verzoek aan de advocaat om dit adres door te geven aan de rechtbank en de wederpartij;
 bij brief van 15 juni 2017 heeft de rechtbank aan partijen laten weten dat
mr. Telman op 7 juli 2017 is verhinderd en dat de geplande descente wordt overgenomen door de rechter;
 bij brief van 4 juli 2017 heeft de rechtbank aan partijen laten weten dat in tegenstelling tot eerdere berichten op 7 juli 2017 om 14.00 uur een comparitie van partijen zal worden gehouden en dat tijdens de comparitie zal worden besproken of er op een nader te bepalen datum een descente zal plaatsvinden;
 bij brief van 6 juli 2017 heeft de advocaat van [verzoeker] aan de rechtbank laten weten dat [verzoeker] op de zitting van 7 juli 2017 niet aanwezig kan zijn, waarbij namens [verzoeker] is verzocht om de zitting te verplaatsen en om een nadere datum voor de descente te bepalen;
 bij brief van 13 juli 2017 heeft de rechtbank aan partijen laten weten dat de comparitie van partijen nader is bepaald op 9 oktober 2017 om 13.15 uur,
 bij brief van 18 juli 2017 heeft de advocaat van [verzoeker] de rechtbank gevraagd naar de redenen om de descente geen doorgang te laten vinden;
 bij brief van 25 juli 2017 heeft de rechtbank de advocaat van [verzoeker] geantwoord dat er tussen partijen zoveel is voorgevallen dat het de rechter raadzaam lijkt eerst op de rechtbank te compareren en dat zo nodig op een nader te bepalen tijdstip een descente kan worden bepaald;
 bij brief van 5 oktober 2017 heeft de advocaat van [verzoeker] aan de rechtbank meegedeeld dat [verzoeker] bij de rechtbank een klacht heeft ingediend en dat hij over de afhandeling daarvan nader zou worden geïnformeerd.
2.2.
[verzoeker] legt aan zijn wrakingverzoek zakelijk weergegeven het volgende ten grondslag. [verzoeker] vindt het zeer onterecht dat hij pas op 6 juli 2017 het bericht ontving dat de descente van 7 juli 2017 geen doorgang zou vinden. Niet alleen had hij al geregeld dat een hovenier en een bouwkundige bij de descente aanwezig zouden zijn, ook is volgens hem voor de beoordeling van zijn vorderingen urgent dat ter plaatse wordt gekeken, te meer omdat zijn schade steeds groter wordt. In het zomerseizoen dienen diverse werkzaamheden plaats te vinden voor de afbouw en bouwbedrijven zijn druk bezet. Het afblazen van de descente levert de bouw onnodige vertraging op die niet in verhouding staat tot de tijd die met een descente is gemoeid. De descente had in 5 minuten kunnen worden afgerond. Er was ook een descente bepaald en pas daarna een comparitie. Er was geen enkele noodzaak om dit om te draaien. Dit getuigt van willekeurig handelen. De daarvoor door de rechter aangedragen reden, overtuigt niet. Als reden is aangevoerd dat er al zoveel is gebeurd. Dat was van meet af aan al bekend. Dat was dus niets nieuws. Een descente had
20 jaar geleden al plaats moeten vinden. De zaak is, gelet op de verstoorde verhoudingen, niet gediend met een comparitie. Partijen praten niet met elkaar. [verzoeker] begrijpt verder niet waarom hij pas op het allerlaatste moment vernam dat mr. Telman moest worden vervangen. Niet valt in te zien dat dit niet eerder had gekund. [verzoeker] begrijpt ook niet waarom de rechter mr. Telman heeft vervangen. [verzoeker] heeft eerder een kwestie met de rechter gehad. [verzoeker] stelt dat de rechter toen ook bevooroordeeld was en dat hij hem dit heeft laten weten. Toch is hij op het laatste moment weer met deze rechter geconfronteerd.
2.3.
De rechter berust niet in de wraking en voert daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aan. Hij heeft de zaak overgenomen van mr. Telman. De zaak was voor hem nieuw en onbekend. Hij zou, net als mr. Telman, de descente hebben gehouden en daarna de comparitie van partijen op neutraal terrein als niet de advocaat van [verzoeker] omstreeks 30 juni 2017 telefonisch aan de griffie had laten weten dat [verzoeker] vanwege een hernia de comparitie niet zou kunnen bijwonen en dat het de voorkeur verdiende om de comparitie - in een later stadium - in de rechtbank te houden omdat [verzoeker] angst had voor zijn wederpartij. Hij stond toen voor de keuze om ofwel alleen een pure bezichtiging te houden ofwel de descente en comparitie op een later moment te houden. Hij heeft toen gekozen voor uitstel. Het is ook gebruikelijk om de descente te combineren met een comparitie van partijen. Hij heeft het verzoek van [verzoeker] om de comparitie in de rechtbank plaats te laten vinden gehonoreerd en daarbij uitdrukkelijk de weg naar een descente open gehouden, afhankelijk van het verloop van de comparitie van partijen. Dit is ook zo aan partijen meegedeeld. [verzoeker] kan niet verrast zijn geweest door deze beslissing. Van meet af aan was immers duidelijk dat er ook een comparitie van partijen zou plaatsvinden. Duidelijk is dat [verzoeker] ongelukkig is met deze procesbeslissing. De beslissing getuigt evenwel niet van vooringenomenheid. In een vergelijkbare zaak heeft de wrakingskamer van de rechtbank Limburg dit jaar ook zo beslist, zie ECLI:NL:RBLIM:2017:7940. Daar speelde een wrakingsverzoek naar aanleiding van beslissing om een descente niet uit te stellen. Beslist is dat een procesbeslissing in beginsel geen grond voor wraking vormt, ook niet als die beslissing de verzoeker onwelgevallig is.

3.De Beoordeling

3.1.
De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
3.2.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
3.3.
De wrakingskamer stelt vast dat voor zover er al concrete gronden tegen de rechter zijn aangevoerd, deze zien op de door hem genomen procesbeslissing om niet een afzonderlijke descente te houden toen hij van de advocaat van [verzoeker] het bericht kreeg dat [verzoeker] niet in staat was om op één dag zowel bij de descente als bij de daarna op neutrale grond bevolen comparitie aanwezig te zijn. De grond voor de wraking is gelegen in de beslissing van de rechter om niet te voldoen aan de wens van [verzoeker] om uitsluitend dan wel eerst een descente te houden.
3.4.
Een procesbeslissing vormt in beginsel geen grond voor wraking, ook niet als die beslissing de verzoeker onwelgevallig is en zelfs niet als die beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt. Dat kan anders zijn indien geen andere verklaring te geven is dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven en een dergelijke beslissing of de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.5.
Met inachtneming van de door de rechter in zijn reactie gegeven motivering van zijn procesbeslissing, is de wrakingskamer van oordeel dat er geen sprake is van feiten of omstandigheden die een aanwijzing opleveren voor het aannemen van vooringenomenheid van de rechter, laat staan een zwaarwegende aanwijzing. [verzoeker] beklaagt zich erover dat op 7 juli 2017 de descente geen doorgang heeft gevonden zoals hem bij brief van
19 mei 2017 was aangekondigd. [verzoeker] ziet evenwel over het hoofd dat in die brief eveneens is bepaald dat na de descente een comparitie van partijen zou worden gehouden. Dit alles zou ook hebben plaatsgevonden als niet de advocaat van [verzoeker] eind
juni 2017 aan de rechtbank had laten weten dat [verzoeker] vanwege een hernia niet in staat was om op 7 juli 2017 naast bij de descente ook nog bij de comparitie aanwezig te zijn. Het optreden van de advocaat van [verzoeker] noopte met andere woorden tot het nemen van een nieuwe procesbeslissing.
De rechter heeft besloten om de zaak aan te houden en om - anders dan eerder was beslist - eerst een comparitie van partijen (als door [verzoeker] verzocht, in de rechtbank) te houden waarbij de mogelijkheid tot het later houden van een descente open is gehouden.
Niet valt in te zien hoe uit deze - [verzoeker] onwelgevallige - beslissing moet blijken dat de rechter vooringenomenheid jegens [verzoeker] koestert noch dat vrees voor partijdigheid bij andere door de rechter nog te nemen beslissingen objectief gerechtvaardigd is. Evenmin kan enige vooringenomenheid uit de datum van melding van de procesbeslissing(sen) worden afgeleid.
3.6.
Ook overigens heeft [verzoeker] geen feiten gesteld waaruit enigerlei (schijn van) partijdigheid van de rechter blijkt. Het verzoek is dan ook ongegrond en wordt daarom afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. T.K. Hoogslag af;
4.2.
bepaalt dat de procedure in de zaak met zaak-/rolnummer C/17/148197/HA ZA 16/101 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
4.3.
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan partijen.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.M.H. Dölle, voorzitter, mr. J.E. Biesma en
mr. M. Jansen, bijgestaan door mr. S.J. Velsink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2017.
fn 100