ECLI:NL:RBNNE:2017:5120

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2017
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
C/17/157092 / KG RK 17/302
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter wegens vermeende belangenverstrengeling in civiele procedure

Op 16 oktober 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een wrakingsverzoek behandeld van [verzoekster] tegen mr. C.M. Telman, de rechter die oorspronkelijk de zaak tussen [verzoekster] en de Maatschap Diergeneeskundig Centrum de Greidhoeke zou behandelen. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat mr. Telman een schijnbare bevriende relatie had met een vennoot van de wederpartij, wat de onpartijdigheid van de rechter in twijfel zou trekken. De rechtbank ontving het verzoek, maar wees het af omdat de stelling van [verzoekster] niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat mr. Telman, als opleider van de behandelend rechter mr. C.S. Huizinga, enige bemoeienis met de zaak had, maar dat dit niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van mr. Telman. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de hoofdzaak moest worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Wrakingskamer
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rekestnummer: C/17/157092 / KG RK 17/302
beslissing van 16 oktober 2017 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van
[naam],
verzoekster tot wraking,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
tot wraking van
mr. C.M. Telman(hierna te noemen: mr. Telman), rechter van deze rechtbank.

1.Het procesverloop

1.1.
Op 28 september 2017 stond bij deze rechtbank een comparitie gepland in de procedure tussen Maatschap Diergeneeskundig Centrum de Greidhoeke (hierna: de maatschap), bijgestaan door de Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders B.V. (hierna: LAVG), en [verzoekster] , welke zaak bij de rechtbank bekend is onder zaak-/rolnummer: 5765278 CV EXPL 17-2097. In de brief van de rechtbank waarin de maatschap en [verzoekster] voor deze zitting werden uitgenodigd, stond vermeld dat de zaak zou worden behandeld door mr. Telman.
1.2.
Bij brief van 11 september 2017 heeft [verzoekster] mr. Telman gewraakt.
1.3.
Bij brief van 25 september 2017 heeft de griffie van de rechtbank aan [verzoekster] bericht dat mr. Telman, al zeer kort na de oproep voor de comparitie, met een collega-rechter, mr. C.S. Huizinga (hierna: mr. Huizinga), had afgesproken dat niet zij maar hij de zaak zou behandelen en dat dit betekende dat zij niet gewraakt kon worden, omdat zij niet de behandelend rechter was. Voorts is in de brief het verweer van mr. Telman tegen het wrakingsverzoek opgenomen, onder meer inhoudende dat mr. Telman tijdens de mondelinge behandeling van de zaak door mr. Huizinga uit opleidingsoogpunt achterin de zaal plaats zou nemen om hem na afloop feedback te kunnen geven over het verloop van de zitting. Tot slot is [verzoekster] in de brief verzocht om aan te geven of zij haar wrakingsverzoek wilde handhaven. Een kopie van deze brief is aan LAVG gestuurd.
1.4.
In reactie op deze brief heeft [verzoekster] bij brief van 29 september 2017 aangegeven haar wrakingsverzoek te willen handhaven.
1.5.
Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting op 9 oktober 2017. Daarbij is mr. A.R. Meerveld namens de maatschap verschenen. [verzoekster] en mr. Telman zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
2. Het wrakingsverzoek
2.1.
[verzoekster] heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. Op 22 november 2011 heeft in een procedure tussen [verzoekster] en mevrouw [A] een zitting plaatsgevonden ten overstaan van mr. Telman. [verzoekster] had de heer [B] (hierna: [B] ), een vennoot van de maatschap, als getuige opgeroepen voor de zitting. Bij aanvang van de zitting heeft mr. Telman expliciet aangegeven dat zij een goede vriendin of kennis van [B] was. Nu [B] , een vennoot van de wederpartij van [verzoekster] , bepaalde betrekkingen met mr. Telman heeft, is daarmee de schijn van belangenverstrengeling gegeven en staat de onpartijdigheid van mr. Telman ter discussie. Weliswaar zal mr. Huizinga, een rechter in opleiding, de zaak behandelen en zal mr. Telman, als zijn opleider, de zitting bijwonen, maar dat heft de schijn van belangenverstrengeling en partijdigheid niet op. De invloed van mr. Telman als opleider blijft namelijk evident.

3.Het verweer

3.1.
Mr. Telman heeft - zakelijk weergegeven - voorts nog het volgende ten verwere aangevoerd. In de periode 2002-2006 heeft mr. Telman enige malen de dierenartsen van de maatschap ingeschakeld voor het verrichten van diergeneeskundige behandelingen ten behoeve van haar vorige en huidige paard. Zij heeft daarbij hoofdzakelijk gebruik gemaakt van de diensten van de heer [C] (hierna: [C] ), een broer van [B] , die al enige jaren niet meer is verbonden aan de maatschap. Eind 2006 heeft mr. Telman haar huidige paard overgebracht naar een andere stal in een andere plaats en sindsdien heeft zij nooit meer contact gehad met [B] . De enige keer dat zij hem nadien heeft gezien, was op de zitting van 22 november 2011, waar [verzoekster] in haar wrakingsverzoek aan refereert. Van een goede vriend of kennis is dan ook in het geheel geen sprake. Mr. Telman spreekt [C] heel incidenteel nog wel eens in een ander verband, maar hij is niet de wederpartij van [verzoekster] , nu hij al enige jaren niet meer verbonden is aan de maatschap. Dit alles maakt dat er geen grond bestaat voor wraking.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een wrakingsverzoek kan slechts betrekking hebben op een rechter die een zaak behandelt, hetgeen zoveel wil zeggen als
dat de rechter bemoeienis heeft met de desbetreffende zaak (zie HR 18 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:AD2977).
4.2.
Mr. Telman heeft aangegeven dat zij, in hoedanigheid van opleider van mr. Huizinga, bij de mondelinge behandeling van de zaak tussen de maatschap en [verzoekster] achterin de zittingszaal plaats zal nemen om hem - naar de wrakingskamer begrijpt - nadien buiten aanwezigheid van partijen feedback te kunnen geven over het verloop van de zitting. De wrakingskamer overweegt dat mr. Telman optreedt als opleider van de behandelend rechter en als zodanig in elk geval enige bemoeienis met de zaak zal hebben. Nu de bespreking van de zitting door mr. Telman met mr. Huizinga buiten aanwezigheid van partijen (én de wrakingskamer) plaats zal vinden, kan niet vastgesteld worden of, en in hoeverre, deze bemoeienis van invloed zal zijn op de behandeling en uitkomst van de procedure. Om die reden kan thans niet gesteld worden dat mr. Telman niet heeft te gelden als een behandelend rechter in de zin van artikel 36 Rv. [verzoekster] kan daarom in haar wrakingsverzoek worden ontvangen, nu de wrakingskamer evenmin is gebleken van andere feiten of omstandigheden die zouden moeten leiden tot het oordeel dat [verzoekster] niet-ontvankelijk is in haar wrakingsverzoek.
4.3.
Bij de inhoudelijke beoordeling van het verzoek stelt de wrakingskamer het volgende voorop. Voor de concrete invulling van de norm voor wraking wordt veelal aansluiting gezocht bij de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ter zake van onpartijdigheid. In deze rechtspraak wordt onderscheid gemaakt tussen subjectieve en objectieve onpartijdigheid. Subjectieve onpartijdigheid ziet op de persoonlijke overtuiging van een rechter, terwijl objectieve onpartijdigheid ziet op feiten en omstandigheden die vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter rechtvaardigen. Uitgangspunt is dat van een rechter wordt vermoed dat hij uit hoofde van zijn aanstelling onpartijdig is, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. De vrees voor subjectieve partijdigheid van de rechter moet wel objectief gerechtvaardigd zijn.
4.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat van een zwaarwegende aanwijzing als hiervoor bedoeld niet is gebleken. Mr. Meerveld voornoemd heeft ter zitting aangegeven dat [B] aan haar heeft meegedeeld dat hij en mr. Telman geen vrienden of kennissen van elkaar zijn, dat hij jaren geleden, nog vóór de procedure in 2011 tussen [verzoekster] en mevrouw [A] , het paard van mr. Telman heeft behandeld en dat hij sindsdien geen contact meer met haar heeft gehad. Hieruit blijkt dat [B] het verweer van mr. Telman dat zij geen goede vriendin of kennis van [B] is en dat zij sinds 2006 geen contact meer met hem heeft gehad, onderschrijft. Nu [verzoekster] heeft nagelaten haar stelling dat mr. Telman en [B] goede vrienden of kennissen van elkaar zijn te onderbouwen, kan, mede gelet op het vorenstaande, niet van de juistheid van deze stelling worden uitgegaan. Wat dan resteert is de omstandigheid dat mr. Telman tot elf jaar geleden haar vroegere en huidige paard liet behandelen door de dierenartsen van de maatschap. Deze omstandigheid is naar het oordeel van de wrakingskamer, mede gelet op het tijdsverloop, onvoldoende voor de conclusie dat mr. Telman partijdig zou zijn dan wel jegens [verzoekster] een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij [verzoekster] dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het wrakingsverzoek zal derhalve worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
5.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
5.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan [verzoekster] , aan LAVG en aan mr. Telman, alsmede aan de voorzitter van het team handel/kanton van de afdeling privaatrecht, locatie Leeuwarden, aan de voorzitter van de afdeling privaatrecht en aan de president van de rechtbank;
5.3.
bepaalt dat de hoofdzaak (de procedure tussen de maatschap en [verzoekster] ) dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.E. Biesma, voorzitter, en mr. M.J. Dijkstra en
mr. E.Th.M. Zwart-Sneek als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2017.
griffier voorzitter