ECLI:NL:RBNNE:2017:5116

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2017
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
C/17/153983 / KG RK 17/94
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure betreffende ondertoezichtstelling van minderjarige

Op 17 maart 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, een wrakingsverzoek van [verzoeker] afgewezen. Dit verzoek was ingediend tegen mr. M.J. Dijkstra, die de behandeling van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] leidde. De kinderrechter had eerder op 24 maart 2016 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] ingesteld, en op 1 februari 2017 verzocht om verlenging. Tijdens de zitting op 10 maart 2017 heeft [verzoeker] mr. Dijkstra gewraakt, wat leidde tot uitstel van de behandeling. De wrakingskamer, bestaande uit mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, mr. T.K. Hoogslag en mr. M. Sanna, heeft het wrakingsverzoek op 17 maart 2017 behandeld.

[Verzoeker] voerde aan dat mr. Dijkstra partijdig was, omdat zij niet inging op zijn verzoeken om bewijsvoering van het Regiecentrum. Hij stelde dat haar weigering om voorafgaand aan de beschikking te beslissen op zijn verzoeken, blijk gaf van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde echter dat de processuele beslissingen van mr. Dijkstra niet onbegrijpelijk waren en dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat de wettelijke mogelijkheid van wraking niet bedoeld is als een middel tegen onwelgevallige beslissingen van de rechter.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen, omdat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de onpartijdigheid van mr. Dijkstra in twijfel trokken. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, met mr. J.R. Leegsma als griffier.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige kamer
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rekestnummer: C/17/153983 / KG RK 17/94
beslissing van 17 maart 2017 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek ex artikel 36 Wetboek van rechtsvordering (Rv) van
[naam],
verzoeker tot wraking,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
van
mr. M.J. Dijkstra(hierna te noemen: mr. Dijkstra), rechter van deze rechtbank (locatie Leeuwarden, afdeling privaatrecht, onderdeel familie- en jeugdrecht)

1.Het procesverloop

1.1
Bij beschikking van 24 maart 2016 heeft de kinderrechter [minderjarige] , de in 2013 geboren zoon van [verzoeker] , tot 24 maart 2017 onder toezicht gesteld van het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid (hierna te noemen: het Regiecentrum). Op
1 februari 2017 heeft het Regiecentrum de kinderrechter verzocht de ondertoezichtstelling (OTS) van [minderjarige] met één jaar te verlengen. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer C/17/153183 / FJ RK 17/102.
1.2
Bij brief van 3 februari 2017 heeft de rechtbank [verzoeker] , het Regiecentrum en [A] , de moeder van [minderjarige] en ex-echtgenote van [verzoeker] , uitgenodigd voor de zitting van mr. Dijkstra van 10 maart 2017 om 09:30 uur voor de behandeling van het onder 1.1 genoemde verzoek tot verlenging van de OTS van [minderjarige] .
1.3
Bij faxbericht van 10 maart 2017 om 09:30 uur heeft [verzoeker] mr. Dijkstra gewraakt. In verband hiermee heeft de mondelinge behandeling van het verzoek tot verlenging van de OTS van [minderjarige] geen doorgang gevonden en is de mondelinge behandeling verplaatst naar de zitting van 17 maart 2017 om 09:30 uur.
1.4
Bij beslissing van 16 maart 2016 (met nummer C/17/153853 / KG RK 17/84) heeft de wrakingskamer, bestaande uit mr. M. Brinksma, mr. E.Th.M. Zwart-Sneek en
mr. W.S. Sikkema, het onder 1.3 genoemde wrakingsverzoek afgewezen.
1.5
De mondelinge behandeling van het verlengingsverzoek is voortgezet ter zitting van 17 maart 2017 om 09.30 uur. Tijdens deze zitting heeft [verzoeker] mr. Dijkstra opnieuw gewraakt. Daarop heeft mr. Dijkstra een proces-verbaal laten opmaken, waarin de door [verzoeker] genoemde gronden van zijn wrakingsverzoek zijn opgenomen. In het proces-verbaal is tevens opgenomen dat mr. Dijkstra niet berust in het wrakingsverzoek.
Vervolgens is een wrakingskamer samengesteld, bestaande uit
mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, mr. T.K. Hoogslag en mr. M. Sanna.
1.6
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 17 maart 2017. Daarbij is [verzoeker] verschenen en heeft hij de gronden van zijn wrakingsverzoek nader toegelicht. Mr. Dijkstra is, zoals zij had aangekondigd in het onder 1.5 bedoelde proces-verbaal, niet verschenen. Namens het Regiecentrum zijn [B] en
[C] , de gezinsvoogden van [minderjarige] , verschenen. Tevens is verschenen [A] , de moeder van [minderjarige] .
1.7
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de wrakingskamer zich teruggetrokken voor beraad. Vervolgens heeft de wrakingskamer [verzoeker] , [B] voornoemd, [C] voornoemd en [A] mondeling meegedeeld dat het wrakingsverzoek is afgewezen. Het hiernavolgende betreft de schriftelijke uitwerking van deze beslissing.

2.Het wrakingsverzoek van [verzoeker]

2.1
[verzoeker] legt aan het wrakingsverzoek het volgende ten grondslag. Bij brieven van 7 februari 2017, 19 februari 2017 en 8 maart 2017 is meermalen onder de aandacht van de rechtbank gebracht dat het verzoek van het Regiecentrum tot verlenging van de OTS van [minderjarige] een feitelijk juiste onderbouwing ontbeert. In dit verband is gewezen op een aantal bepalingen uit Rv, te weten de artikelen 21, 22 en 150 Rv, en is er bij de rechtbank op aangedrongen dat zij met toepassing van deze artikelen bewerkstelligt dat het Regiecentrum de feiten en omstandigheden die zij ten grondslag legt aan haar verlengingsverzoek bewijst. De beslissing op het verlengingsverzoek moet immers worden genomen op basis van bewezen feiten, de waarheid, en niet op basis van beeldvorming. Omdat mr. Dijkstra op dit verzoek in de periode voorafgaand aan de zitting niet is ingegaan, is dit verzoek ter zitting opnieuw aangestipt. Aan het einde van zitting gaf mr. Dijkstra aan dat zij beschikt over voldoende informatie om te kunnen beslissen op het verlengingsverzoek. Desgevraagd gaf mr. Dijkstra daarbij te kennen dat zij in haar beschikking op het verlengingsverzoek zal beslissen op het verzoek ex de artikelen 21, 22 en 150 Rv. Gevolg hiervan is dat op voorhand niet duidelijk is of recht wordt gesproken op basis van bewezen feiten, zoals het hoort, of op basis van beeldvorming. Met haar weigering om op voorhand, dus vóór het nemen van de beschikking op het verlengingsverzoek, te beslissen op het verzoek ex de artikelen 21, 22 en 150 Rv, heeft mr. Dijkstra er blijk van gegeven dat zij vooringenomen en partijdig is.
Daarbij komt nog het volgende. Bij faxbericht van 15 maart 2017 heeft [verzoeker] de rechtbank er op gewezen dat op 17 maart 2017 zijn aanwezigheid vereist is in een andere gerechtelijke procedure en de rechtbank daarom verzocht de (verdere) mondelinge behandeling van het verlengingsverzoek ter zitting van 17 maart 2017 te verplaatsen naar een andere datum. In reactie op dit aanhoudingsverzoek heeft mr. Dijkstra [verzoeker] verzocht (via de griffie van de rechtbank) om de oproepingsbrief voor die andere gerechtelijke procedure over te leggen. Het is niet eerlijk dat [verzoeker] dient te bewijzen dat hij verhinderd is om te verschijnen op de zitting van 17 maart 2017 voor de (verdere) mondelinge behandeling van het verlengingsverzoek, terwijl het Regiecentrum de door haar aan het verlengingsverzoek ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet hoeft te bewijzen. Dit geeft blijk van partijdige rechtspraak, aldus nog steeds [verzoeker] .

3.Het verweer van mr. Dijkstra

Mr. Dijkstra berust niet in de wraking, omdat de door [verzoeker] aangevoerde gronden haar hiertoe geen aanleiding geven.

4.Beoordeling

4.1
De wrakingskamer overweegt dat voor de beoordeling van het onderhavige wrakingsverzoek de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 Rv en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
4.2
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.3
De wrakingskamer stelt voorop dat de (impliciete) weigering van mr. Dijkstra om op voorhand, vóór de beschikking op het verlengingsverzoek, te beslissen op, althans een oordeel te geven over de onder 2.1 vermelde verzoeken van [verzoeker] (ex de artikelen 21, 22 en 150 Rv) en de afwijzing van het aanhoudingsverzoek van [verzoeker] processuele beslissingen zijn. De wrakingskamer oordeelt dat de wettelijke mogelijkheid van wraking niet bedoeld is als een verkapt rechtsmiddel tegen onwelgevallige processuele beslissingen van de rechter. Grond voor wraking bestaat alleen als uit (de) processuele beslissing(en), waaronder begrepen de motivering daarvan, zwaarwegende aanwijzingen als hiervoor omschreven kunnen worden afgeleid (zie bijvoorbeeld gerechtshof Den Haag 7 maart 2017; ECLI:NL:GHDHA:2017:569).
4.4
Uit de omstandigheid dat mr. Dijkstra niet op voorhand, vóór de beschikking op het verlengingsverzoek, heeft willen beslissen op, althans een oordeel heeft willen geven over de verzoeken van [verzoeker] ex de artikelen 21, 22 en 150 Rv, kan niet worden afgeleid dat mr. Dijkstra een vooringenomenheid koestert jegens [verzoeker] . Een dergelijke conclusie kan pas worden getrokken indien deze processuele beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter zijn ingegeven. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Mr. Dijkstra heeft tijdens de (verdere) mondelinge behandeling van het verlengingsverzoek aangegeven dat zij in de beschikking zal ingaan op de verzoeken van [verzoeker] . De wrakingskamer oordeelt dat dit een gebruikelijke gang van zaken is. In ieder geval kan een dergelijke gang van zaken niet als onbegrijpelijk worden beschouwd. Dit geldt ook voor de beslissing om van [verzoeker] een bewijsstuk te verlangen ter onderbouwing van zijn aanhoudingsverzoek.
4.5
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat mr. Dijkstra jegens [verzoeker] een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.6
Het verzoek tot wraking wordt dan ook afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het wrakingsverzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, en
mr. T.K. Hoogslag en mr. M. Sanna als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door de griffier, mr. J.R. Leegsma, en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2017.
griffier voorzitter
c467