ECLI:NL:RBNNE:2017:5115

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
C/17/153853 / KG RK 17/84
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in familiezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 maart 2017 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door [verzoeker] tegen rechter mr. M.J. Dijkstra. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat mr. Dijkstra de verzoeken van [verzoeker] niet had gehonoreerd en daardoor vooringenomen zou zijn. De achtergrond van de zaak betreft de ondertoezichtstelling van [minderjarige], de zoon van [verzoeker], die door het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid was aangevraagd. Op 1 februari 2017 vroeg het Regiecentrum om verlenging van de ondertoezichtstelling, wat leidde tot een zitting op 10 maart 2017. Tijdens deze zitting heeft [verzoeker] mr. Dijkstra gewraakt, wat resulteerde in de afgelasting van de behandeling van het verzoek tot verlenging.

De wrakingskamer, bestaande uit mr. M. Brinksma, mr. E.Th.M. Zwart-Sneek en mr. W.S. Sikkema, heeft de gronden van het wrakingsverzoek beoordeeld. De wrakingskamer oordeelde dat de processuele beslissingen van mr. Dijkstra niet onbegrijpelijk waren en dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat de wettelijke mogelijkheid van wraking niet bedoeld is als een middel tegen onwelgevallige beslissingen van de rechter. Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen, omdat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de onpartijdigheid van mr. Dijkstra in twijfel trokken.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige kamer
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rekestnummer: C/17/153853 / KG RK 17/84
beslissing van 16 maart 2017 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek ex artikel 36 Wetboek van rechtsvordering (Rv) van
[naam],
verzoeker tot wraking,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
van
mr. M.J. Dijkstra(hierna te noemen: mr. Dijkstra), rechter van deze rechtbank (locatie Leeuwarden, afdeling privaatrecht, onderdeel familie- en jeugdrecht)

1.Het procesverloop

1.1
Bij beschikking van 24 maart 2016 heeft de kinderrechter [minderjarige] , de in 2013 geboren zoon van [verzoeker] , tot 24 maart 2017 onder toezicht gesteld van het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid (hierna te noemen: het Regiecentrum). Op
1 februari 2017 heeft het Regiecentrum de kinderrechter verzocht de ondertoezichtstelling (OTS) van [minderjarige] met één jaar te verlengen. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer C/17/153183 / FJ RK 17/102.
1.2
Bij brief van 3 februari 2017 heeft de rechtbank [verzoeker] , het Regiecentrum en [A] , de moeder van [minderjarige] en ex-echtgenote van [verzoeker] , uitgenodigd voor de zitting van mr. Dijkstra van 10 maart 2017 om 09:30 uur voor de behandeling van het onder 1.1 genoemde verzoek tot verlenging van de OTS van [minderjarige] .
1.3
Bij faxbericht van 10 maart 2017 om 09:30 uur heeft [verzoeker] mr. Dijkstra gewraakt. In verband hiermee heeft de mondelinge behandeling van het verzoek tot verlenging van de OTS van [minderjarige] geen doorgang gevonden.
1.4
Bij schrijven van 13 maart 2017 heeft mr. Dijkstra de wrakingskamer laten weten dat zij niet berust in de wraking, omdat de door [verzoeker] aangevoerde gronden haar hiertoe geen aanleiding geven. Daarop is een wrakingskamer samengesteld, bestaande uit
mr. M. Brinksma, mr. E.Th.M. Zwart-Sneek en mr. W.S. Sikkema.
1.5
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 16 maart 2017 om 10.00 uur. Daarbij is [verzoeker] verschenen en heeft hij de gronden van zijn wrakingsverzoek nader toegelicht. Mr. Dijkstra is met kennisgeving niet verschenen. Namens het Regiecentrum is [B] , de gezinsvoogd van [minderjarige] , verschenen. [A] voornoemd is niet verschenen.
1.6
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de wrakingskamer zich teruggetrokken voor beraad. Vervolgens heeft de wrakingskamer [verzoeker] en [B] voornoemd mondeling meegedeeld dat het wrakingsverzoek is afgewezen. Het hiernavolgende betreft de schriftelijke uitwerking van deze beslissing.

2.Het wrakingsverzoek van [verzoeker]

2.1
legt aan zijn wrakingsverzoek het volgende ten grondslag. Het Regiecentrum heeft aan haar verzoek d.d. 1 februari 2017 tot verlenging van de OTS van [minderjarige] onwaarheden en onjuiste feiten ten grondslag gelegd en een onjuiste voorstelling van zaken geschetst. Dit is in strijd met artikel 21 Rv. Dit artikel schrijft immers voor dat partijen verplicht zijn de voor een beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. In ieder geval heeft het Regiecentrum de door haar gestelde feiten en omstandigheden niet bewezen. Dit is in strijd met artikel 150 Rv. Dit artikel schrijft immers voor dat een partij zijn of haar stellingen moet bewijzen. Een en ander is door [verzoeker] meermalen onder de aandacht gebracht van de rechtbank, namelijk bij brieven van 7 februari 2017, 19 februari 2017 en 8 maart 2017. In deze brieven heeft [verzoeker] de rechtbank verzocht om het Regiecentrum te vragen haar stellingen nader toe te lichten. De rechtbank kan dit doen op basis van artikel 22 Rv. Verzocht is om de mondelinge behandeling van het verlengingsverzoek aan te houden totdat het Regiecentrum heeft voldaan aan het gestelde in voormelde artikelen, anders geformuleerd, totdat het Regiecentrum de feiten en omstandigheden die zij ten grondslag legt aan het verlengingsverzoek heeft bewezen. De rechtbank, meer in het bijzonder mr. Dijkstra, is echter in het geheel niet in gegaan op deze verzoeken. Mr. Dijkstra heeft voormelde brieven alleen maar doorgezonden aan het Regiecentrum. Hiermee heeft mr. Dijkstra er blijk van gegeven dat zij vooringenomen en partijdig is. Zolang mr. Dijkstra de behandelend rechter is, zal [minderjarige] geen eerlijk proces krijgen, aldus [verzoeker] .

3.Het verweer van mr. Dijkstra

Ter toelichting op haar beslissing om niet te berusten in het wrakingsverzoek heeft
mr. Dijkstra in haar schrijven van 13 maart 2017 het volgende naar voren gebracht. Het wrakingsverzoek is ingediend voordat de mondelinge behandeling van het verlengingsverzoek heeft plaatsgevonden en dus voordat enige beslissing is genomen ten aanzien van het verlengingsverzoek. Voor het op voorhand aanhouden van de mondelinge behandeling bestond geen aanleiding. Het was de bedoeling om hetgeen [verzoeker] naar voren had gebracht in zijn brieven van 7 februari 2017, 19 februari 2017 en 8 maart 2017 te bespreken op de zitting van 10 maart 2017, met alle betrokken partijen. Uit deze gang van zaken kan niet worden geconcludeerd dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, aldus mr. Dijkstra.

4.Beoordeling

4.1
De wrakingskamer overweegt dat voor de beoordeling van het onderhavige wrakingsverzoek de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 Rv en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
4.2
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.3
De wrakingskamer stelt voorop dat de (impliciete) weigering van mr. Dijkstra om, voorafgaand aan de mondelinge behandeling van het verlengingsverzoek, de onder 2.1 vermelde verzoeken van [verzoeker] te honoreren, en daarmee samenhangend, de weigering van mr. Dijkstra om de mondelinge behandeling op voorhand aan te houden, processuele beslissingen zijn. De wrakingskamer oordeelt dat de wettelijke mogelijkheid van wraking niet bedoeld is als een verkapt rechtsmiddel tegen onwelgevallige processuele beslissingen van de rechter. Grond voor wraking bestaat alleen als uit (de) processuele beslissing(en), waaronder begrepen de motivering daarvan, zwaarwegende aanwijzingen als hiervoor omschreven kunnen worden afgeleid (zie bijvoorbeeld gerechtshof Den Haag 7 maart 2017; ECLI:NL:GHDHA:2017:569).
4.4
Uit de omstandigheid dat mr. Dijkstra de verzoeken van [verzoeker] niet heeft gehonoreerd, kan niet worden afgeleid dat mr. Dijkstra een vooringenomenheid koestert jegens [verzoeker] . Een dergelijke conclusie kan pas worden getrokken indien de processuele beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter zijn ingegeven. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Het Regiecentrum heeft een gemotiveerd, met stukken onderbouwd, verzoek tot verlenging van de OTS van [minderjarige] ingediend. Op dit verzoek heeft [verzoeker] in voormelde brieven van 7 februari 2017, 19 februari 2017 en 8 maart 2017 gereageerd. Vervolgens heeft mr. Dijkstra op 10 maart 2017 een zitting bepaald om het verzoek van het Regiecentrum en de reactie daarop van [verzoeker] , inclusief zijn onder 2.1 omschreven verzoeken te bespreken, met alle betrokken partijen. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dit een gebruikelijke gang van zaken. In ieder geval kan een dergelijke gang van zaken niet als onbegrijpelijk worden beschouwd.
4.5
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat mr. Dijkstra jegens [verzoeker] een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.6
Het verzoek tot wraking wordt dan ook afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het wrakingsverzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, en mr. E.Th.M. Zwart-Sneek en mr. W.S. Sikkema als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door de griffier,
mr. J.R. Leegsma, en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2017.
griffier voorzitter
c467