In deze zaak heeft verzoekster op 3 maart 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. P.G. Wijtsma, rechter in de afdeling bestuursrecht van de Rechtbank Noord-Nederland. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechter op 2 mei 2013, waarbij het beroep in de hoofdzaak kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. Verzoekster had tegen deze uitspraak verzet aangetekend, dat op 16 maart 2017 behandeld zou worden door dezelfde rechter. In haar wrakingsverzoek stelde verzoekster dat de rechter in dezelfde kwestie uitspraak had gedaan, wat volgens haar een grond voor wraking vormde.
De rechter heeft op 8 maart 2017 gereageerd op het wrakingsverzoek en aangegeven dat hij zich terugtrok uit de zaak, omdat hij zelf de uitspraak had gedaan waartegen verzet was aangetekend. Hij gaf aan dat hij dit bij de toedeling van de zaak over het hoofd had gezien en dat hij het dossier had teruggegeven aan de griffier voor behandeling door een andere rechter. De wrakingskamer heeft het verzoek op 6 april 2017 behandeld, maar zowel verzoekster als de rechter waren niet verschenen.
De rechtbank overwoog dat op basis van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht alleen de behandelend rechter kan worden gewraakt. Aangezien mr. Wijtsma zich had teruggetrokken en niet langer de hoofdzaak behandelde, kon hij niet worden gewraakt. De rechtbank verklaarde het verzoek tot wraking daarom niet-ontvankelijk. De beslissing werd op 14 april 2017 in het openbaar uitgesproken door de meervoudige kamer, bestaande uit mrs. P.J. Duinkerken, S. Dijkstra en L. Mulder, met mr. H.A. Hulst als griffier. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.