ECLI:NL:RBNNE:2017:5064

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
3 januari 2018
Zaaknummer
18/830305-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door meermalen schoppen tegen het hoofd van de levensgezel

Op 22 december 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een man die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft op 11 maart 2017 in Groningen zijn vriendin, terwijl zij op de grond lag, meermalen met kracht tegen het hoofd geschopt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarbij de voorwaardelijke invrijheidsstelling gedeeltelijk is herroepen. De zaak kwam aan het licht na een melding van getuigen die het geweld hebben waargenomen. Tijdens de zitting op 8 december 2017 heeft de verdachte ontkend dat hij zijn vriendin tegen het hoofd heeft geschopt, maar de rechtbank oordeelde dat de getuigenverklaringen en de medische rapporten voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van de poging tot doodslag. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten en de impact van zijn daden op de rechtsorde. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden toegewezen, met inachtneming van de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de relatie tussen de verdachte en het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830305-17
vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met v.i. zaaknummer 99/000153-39 (parketnummer 10/710081-11)
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 december 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
08 december 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Wildeman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 maart 2017 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (te weten zijn, verdachtes, levensgezel) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen) met kracht en/of geschoeide voet op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 11 maart 2017 te Groningen, zijn levensgezel, te weten [slachtoffer], heeft mishandeld door (meermalen) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] te trappen en/of te schoppen;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde gevorderd, dit gelet op de getuigenverklaringen die bij de politie zijn afgelegd, het proces-verbaal van bevindingen over de waarneming van de verbalisanten en de medische verklaring. Uit deze processtukken blijkt dat verdachte meermalen tegen het hoofd van zijn vriendin [slachtoffer] heeft geschopt. De officier van justitie heeft verder aangegeven dat zij de verklaring die [slachtoffer] ter terechtzitting heeft afgelegd inhoudende dat verdachte enkel tegen haar benen heeft geschopt ongeloofwaardig acht.
Tot slot heeft de officier van justitie verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van
21 maart 2017 [1] . Zij heeft daarbij gesteld dat het in die zaak ging om een soortgelijk geval als het onderhavige (meermalen trappen tegen het hoofd), waarin is geoordeeld dat sprake is van poging tot doodslag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde.
Hij heeft allereerst betoogd dat de verdediging op basis van de bewijsmiddelen niet tot de overtuiging komt dat verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geschopt. De raadsman heeft hierbij aangevoerd dat de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] met enige terughoudendheid moeten worden beoordeeld. Deze studenten hadden er immers een nacht vol drank op zitten toen ze een verklaring aflegden, waarbij opgemerkt wordt dat de verklaringen afwijken van die van getuige [getuige 3] die niet kon aangeven waar het slachtoffer is geraakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat overvloedig alcoholgebruik de waarnemingszintuigen kan aantasten. Het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel past ook niet bij het geweld dat volgens de getuigen is toegepast.
Bovendien is het proces-verbaal van de verbalisant aan wie [slachtoffer] zou hebben gezegd dat ze tegen haar hoofd is geschopt, innerlijk tegenstrijdig. Volgens de verbalisant heeft [slachtoffer] verklaard dat ze niet weet wat er is gebeurd nadat ze op de grond is gevallen. Tegelijkertijd staat in het proces-verbaal dat [slachtoffer] heeft verklaard dat ze meerdere malen tegen het hoofd is geschopt. Tegenover andere verbalisanten heeft [slachtoffer] juist ontkend dat ze tegen haar hoofd is geschopt. Ook verdachte ontkent [slachtoffer] tegen haar hoofd te hebben geschopt.
Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het vereiste (voorwaardelijk) opzet ontbreekt. Ten eerste omdat geen sprake was van een welbewuste aanvaarding van een mogelijk dodelijke afloop. Verdachte heeft redelijk vlot na het incident zijn excuses gemaakt aan mevrouw [slachtoffer]. Zijn handelen was het gevolg van onbedachtzaamheid en impulsiviteit, zonder enig bewustzijn van de mogelijke (verstrekkende) gevolgen. Ten tweede omdat er geen sprake was van een aanmerkelijke kans op het intreden van het dodelijk gevolg. Uit de bewijsmiddelen valt niet af te leiden (i) met welke kracht is getrapt, (ii) welk schoeisel daarbij werd gedragen en (iii) hoe vaak er is getrapt. Evenmin is vast te stellen (iv) op welke concrete plaats van het hoofd van [slachtoffer] zou zijn geschopt en (v) of het daarbij ging om een bijzonder risicovolle plaats op het hoofd. In dit verband heeft de raadsman verwezen naar een tweetal uitspraken [2] waarin de verdachte is vrijgesproken omdat te weinig duidelijkheid bestond over het toegepaste geweld.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor het primair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 08 december 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 11 maart 2017 was ik in Groningen aanwezig. [slachtoffer] is mijn vriendin. We kregen die dag ruzie.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d.
11 maart 2017, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017063046 d.d. 15 augustus 2017, inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
Ik woon aan de [straatnaam] te Groningen. Ik heb best wel wat gedronken maar weet nog goed te vertellen wat er is gebeurd. Ik stond met een aantal studenten voor de woning. Ik zag dat een man en een vrouw ruzie hadden met elkaar. Dit was op straat voor de flat. Wij zijn gaan zitten in de kamer aan de voorzijde van de woning. Het raam van deze woning steekt iets uit. Ik keek naar buiten en zag dat de vrouw op de trap voor de flat lag. Ik zag dat de man met kracht met zijn rechtervoet op het hoofd van de vrouw stond te schoppen. Hij deed dit meerdere keren. Het leek op een soort van voetbaltrap. Je kon echt zien dat de man dit met kracht deed. Ik hoorde dat de vrouw aan het schreeuwen was. Dit geluid ging door merg en been. Het waren echt angstkreten. Ik vind het echt ongelooflijk wat ik heb gezien en gehoord. De manier waarop de man op de vrouw aan het inschoppen was, is echt niet normaal.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d.
11 maart 2017, opgenomen op pagina 14 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
Ik woon aan de [straatnaam] te Groningen. Ik heb best wel wat gedronken maar weet nog goed te vertellen wat er is gebeurd. Ik zat met wat vrienden in de kamer aan de voorzijde van de woning. Een man en een vrouw hadden ruzie in de buurt van onze woning. Ik had goed zicht op de man en de vrouw. Ik keek naar buiten en zag dat de vrouw op de trap voor de flat aan de rechterkant van onze woning lag. Ik zag dat de man met kracht met zijn rechtervoet op het hoofd van de vrouw stond te schoppen. Hij deed dit meerdere keren. Het was echt een trap met kracht. Zijn hele lichaam zat achter de trap. De vrouw maakte echt angstkreten.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d.
15 maart 2017, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
U vraagt mij wat ik afgelopen zaterdag 11 maart 2017 heb gezien. Ik woon in een studentenhuis aan de [straatnaam] te Groningen.
Ik zag dat de vrouw op een gegeven moment op de grond lag en ik zag dat de man op haar aan het trappen was. We zijn vervolgens met een heel groepje vanuit onze woonkamer naar buiten gerend en hebben de man van de vrouw afgetrokken.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 maart 2017, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van de verbalisant:
Op zondag 11 maart 2017 was ik, verbalisant, in dienst. Ik was belast met de noodhulpsurveillance in de binnenstad van Groningen. Omstreeks 06:25 uur op voornoemde dag en datum kreeg ik samen met mijn collega de melding om te gaan naar de [straatnaam] in Groningen. Daar zou een vrouw geschopt zijn tegen het hoofd door haar vriend.
Ter plaatse heb ik gesproken met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats]. [slachtoffer] vertelde mij, verbalisant, dat zij net meerdere keren geschopt was tegen haar hoofd door haar vriend. Ik heb haar gevraagd wat er precies gebeurd was. Ze vertelde dat ze ineens een klap kreeg van haar vriend tegen haar gezicht aan, hierna duwde hij [slachtoffer]. Wat er daarna precies gebeurd is, kan [slachtoffer] niet vertellen. Wel dat ze op de grond terecht kwam en dat haar vriend haar meerdere keren tegen het hoofd schopte.
6. Een geneeskundige verklaring, op 7 december 2017 opgemaakt en ondertekend door Z. Regtop, huisarts, voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:
A. Uitwendig waargenomen letsel:
Zwelling op achterhoofd, zwelling linker wang, bloeduitstorting in de hals links
D. Datum waarop voornoemd persoon werd onderzocht: 11/03/2017
F. Geschatte duur van genezing: 3-6 weken
Bewijsoverweging
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Betrouwbaarheid
Anders dan de verdediging is, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. Beide getuigen hebben weliswaar verklaard dat ze op de avond van het incident alcholhoudende drank hebben gedronken, maar hebben daarbij aangegeven dat ze goed weten te vertellen wat er tussen verdachte en het slachtoffer is voorgevallen. Voorts worden hun verklaringen bevestigd door de verklaring die [slachtoffer] - direct na het incident - tegenover de verbalisant heeft afgelegd. Daarenboven worden eerdergenoemde verklaringen ondersteund door de geneeskundige verklaring.
Ter terechtzitting heeft getuige [slachtoffer] verklaard dat verdachte haar enkel tegen haar benen heeft geschopt. Uit de behandeling ter zitting is gebleken dat verdachte en [slachtoffer] nog steeds een relatie hebben. Ook is gebleken dat [slachtoffer] geen aangifte heeft gedaan tegen verdachte, omdat verdachte voorwaardelijk in vrijheid is gesteld. Ze wil niet dat deze herroepen wordt.
Gelet op de hierboven genoemde feiten en omstandigheden kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat de verklaring die [slachtoffer] ter zitting heeft afgelegd, mede is ingegeven door het feit dat nu haar relatie met verdachte voortduurt, zij een nieuwe detentie van verdachte wil voorkomen. De rechtbank acht deze verklaring dan ook niet zodanig betrouwbaar dat zij deze als bewijsmiddel in aanmerking zal nemen.
(Voorwaardelijk) Opzet
Met betrekking tot het (voorwaardelijk) opzet overweegt de rechtbank als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte meerdere malen, met veel kracht tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geschopt, toen [slachtoffer] op de grond lag. Verdachte heeft het schoppen pas gestaakt toen hij van [slachtoffer] werd afgetrokken door de getuigen.
Naar algemene ervaringsregels brengt het meermalen met kracht schoppen tegen het hoofd, op de wijze zoals verdachte heeft gedaan, een aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. Het hoofd is immers een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam. Een verwonding aan het hoofd of de hersenen kan snel tot de dood leiden. Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Dat in dit geval het letsel beperkt is gebleven, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte te danken geweest.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de verrichte geweldshandelingen gelet op de wijze waarop deze zijn verricht, te weten met forse kracht en meermalen, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer dat het - behoudens contra-indicaties, waarvan hier niet is gebleken - niet anders kan zijn dan dat verdachte die kans heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 11 maart 2017 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair poging tot doodslag
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van de periode van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit aan verdachte een werkstraf met eventueel een voorwaardelijke detentiestraf op te leggen. Hij heeft er daartoe op gewezen dat het slachtoffer geen strafvervolging van verdachte wenst, maar hoopt zo snel mogelijk haar leven met verdachte te kunnen hervatten. Verdachte zit thans in detentie uit hoofde van een gedeeltelijke herroeping van een voorwaardelijke invrijheidsstelling en zal pas in januari/februari 2018 in vrijheid worden gesteld. Verdachte heeft de tijd gehad om zich over zijn daad te beraden en heeft berouw van hetgeen hij heeft gedaan. Concluderend heeft de raadsman verzocht een straf op te leggen van zodanige aard en duur dat verdachte in februari 2018 in vrijheid kan worden gesteld.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over hem opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 4 december 2017, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, door zijn vriendin, terwijl zij op de grond lag, meermalen met kracht tegen het hoofd te schoppen. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast heeft verdachte haar pijn en letsel toegebracht. Een dergelijk feit schokt ook de rechtsorde en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank is van oordeel dat alleen een gevangenisstraf van enige duur een passende bestraffing is voor deze vorm van geweld.
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld voor (ernstige) geweldsdelicten. Eveneens in strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat het onderhavige feit is gepleegd tijdens de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte.
De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat het slachtoffer geen strafvervolging wenst en haar relatie met verdachte wil voortzetten. Daarnaast is daarbij van belang dat verdachte heeft aangegeven hulp te willen zoeken voor het verbeteren van zijn relatie met het slachtoffer.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte op alle leefgebieden - met uitzondering van middelengebruik - problemen heeft. Kern van het probleem is verdachtes persoonlijkheidsproblematiek in combinatie met een gebrek aan probleembesef. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Nieuwe diagnostiek en behandeling zijn aangewezen om herhaling te voorkomen, maar in het verleden hebben ambulante hulp en begeleiding niet tot het gewenste resultaat geleid. Verdachte heeft zich aan het toezicht onttrokken. Voorts is gebleken dat verdachte niet aan een behandeling wil meewerken. Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat een veroordeling zonder dat daar begeleiding door de reclassering en bijzondere voorwaarden aan worden verbonden de enige reële optie is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. De rechtbank zal deze dan ook opleggen.

Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 13 februari 2012 is verdachte veroordeeld tot - voor zover hier van belang - een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar met aftrek van de periode doorgebracht in voorlopige hechtenis.
Verdachte is op 23 mei 2016 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling zijn algemene en bijzondere voorwaarden gekoppeld. De proeftijd is ingegaan op 20 januari 2016 en bedraagt 859 dagen.
Bij besluit van de advocaat generaal van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 januari 2017 zijn de bijzondere voorwaarden gewijzigd.
Bij beslissing van 18 mei 2017 heeft de meervoudige kamer voor strafzaken van rechtbank Rotterdam de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling toegewezen en heeft de tenuitvoerlegging van 180 dagen gelast.
Bij vordering d.d. 22 augustus 2017 heeft de officier van justitie gevorderd de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen voor de resterende periode (679 dagen), nu verdachte zich niet heeft gehouden aan de algemene voorwaarde, zijnde het niet plegen van enig strafbaar feit, door het in de onderhavige zaak ten laste gelegde feit te plegen.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zijn vordering mondeling gewijzigd.
De officier van justitie heeft de partiële herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, te weten voor een periode van 180 dagen, gevorderd.
De rechtbank stelt vast dat het bewezen verklaarde feit is gepleegd binnen de proeftijd.
De rechtbank zal daarom overeenkomstig de vordering van de officier van justitie bepalen dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 180 dagen, dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 15g, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke vrijheidsstelling met v.i.-zaaknummer 99/000153-39 (parketnummer 10/710081-11):
De rechtbank gelast de gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden aan het vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 13 februari 2012 en wel voor een deel groot 180 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. de Jong, voorzitter, mr. M.J. Oostveen en mr. R.J.L. Timmer, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 december 2017.