[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende te [adres] .
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen onder 1 primair is ten laste gelegd, namelijk het medeplegen van poging tot doodslag, en hetgeen onder 2 primair is ten laste gelegd en dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 518,74, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met niet-ontvankelijkverklaring van de vordering voor het overige, en tot toewijzing van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met niet-ontvankelijkverklaring van de vordering voor het overige. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging zal bevelen van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 april 2013 met parketnummer 02-254942-12 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één maand.
Primair is door en namens de verdachte vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde hoogstens poging tot zware mishandeling kan worden bewezen. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging is verzocht de proeftijd te verlengen dan wel de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen is verzocht deze niet ontvankelijk te verklaren. Tot slot is een strafmaatverweer gevoerd.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 1 juli 2014, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 oktober 2013 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- voornoemde [slachtoffer 1] geslagen/gestompt tegen zijn gezicht en/of
- getrapt/geschopt tegen zijn knie waardoor voornoemde [slachtoffer 1] ten val is gekomen en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal geslagen/gestompt en/of getrapt/geschopt tegen het hoofd, althans het lichaam van [slachtoffer 1] , terwijl hij op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 oktober 2013 te Breda met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Karnemelkstraat te Breda, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit
- het meermalen, althans eenmaal slaan/stompen in/tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] en/of
- het achtervolgen van voornoemde [slachtoffer 1] en/of
- het trappen/schoppen tegen de knie van voornoemde [slachtoffer 1] , waardoor voornoemde [slachtoffer 1] ten val is gekomen en/of
- het (vervolgens) slaan/stompen en/of schoppen/trappen tegen het hoofd, althans het lichaam van [slachtoffer 1] , terwijl hij op de grond lag;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande evenmin tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 oktober 2013 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1] ) meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of de knie, althans het lichaam van [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen/gestompt en/of getrapt/geschopt, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 27 oktober 2013 te Breda met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Karnemelkstraat te Breda, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit
- het achtervolgen van voornoemde [slachtoffer 2] en/of
- het meermalen, althans eenmaal slaan/stompen tegen het gezicht/voorhoofd, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] en/of het meermalen, althans eenmaal duwen tegen het lichaam van [slachtoffer 2] waardoor [slachtoffer 2] ten val is gekomen en/of
- het (vervolgens) meermalen, althans eenmaal schoppen/trappen tegen het (onder)lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] ;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 oktober 2013 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2] ) meermalen, althans eenmaal tegen het lichaam van [slachtoffer 2] heeft gestompt/geslagen en/of getrapt/geschopt en/of geduwd, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1]
Het hof acht niet bewezen dat bij verdachte sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 1] , zodat verdachte van dit onderdeel zal worden vrijgesproken.
Het hof verwijst naar hetgeen hierna wordt overwogen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 27 oktober 2013 te Breda tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer 1] , zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn mededader
- meermalen heeft getrapt/geschopt tegen het hoofd van [slachtoffer 1] , terwijl hij op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 27 oktober 2013 te Breda met een ander op of aan de openbare weg, de Karnemelkstraat te Breda, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit
- het achtervolgen van voornoemde [slachtoffer 2] en
- het meermalen slaan/stompen tegen het voorhoofd, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] en het duwen tegen het lichaam van [slachtoffer 2] waardoor [slachtoffer 2] ten val is gekomen en
- het (vervolgens) meermalen schoppen/trappen tegen het (onder)lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De verdachte en zijn raadsman hebben ter zake het onder 1 bewezen verklaarde primair betwist dat de verdachte aangever [slachtoffer 1] zou hebben geschopt. Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 21 juni 2017 heeft de verdachte verklaard dat alleen de mededader betrokken is geweest bij de mishandeling van [slachtoffer 1] en dat hij, verdachte, zelf niemand heeft geschopt.
Het hof overweegt het volgende.
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat hij tegen zijn hoofd is geschopt (dossierpg 34). Uit de verklaring van aangever [slachtoffer 2] blijkt dat verdachte en zijn mededader samen achter [slachtoffer 1] aan gingen en [slachtoffer 1] , toen hij op de grond lag, meermalen tegen het hoofd hebben geschopt (dossierpg 31). Dat verdachte betrokken was bij het schoppen van [slachtoffer 1] tegen het hoofd vindt bevestiging in de verklaring van de [getuige] (dossierpg 41) dat zowel verdachte als zijn mededader trappende bewegingen hebben gemaakt in de richting van het gezicht van een persoon, naar het hof begrijpt [slachtoffer 1] . Het hof ziet in hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht geen reden om te twijfelen aan deze verklaringen. Verdachte heeft derhalve wel degelijk tezamen met zijn mededader meermalen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] geschopt. Het primair door de verdediging gevoerde verweer vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen en wordt aldus verworpen.
Subsidiair is door de verdediging betwist dat de verdachte opzet heeft gehad op de onder 1 ten laste gelegde poging doodslag. Daartoe is door de verdediging aangevoerd dat de door de verdachte verrichte geweldshandelingen geen aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer in het leven hebben geroepen en dat de verdachte een dergelijke kans ook niet welbewust heeft aanvaard. De verdediging onderbouwt deze standpunten door te stellen dat uit de bewijsmiddelen niet valt af te leiden met welke kracht is getrapt, welk schoeisel daarbij werd gedragen en hoe vaak er is getrapt. Evenmin is vast te stellen op welke concrete plaats op het hoofd aangever [slachtoffer 1] is geraakt en of het daarbij ging om een bijzonder risicovolle plaats op het hoofd.
Zowel de verdachte als zijn mededader hebben [slachtoffer 1] meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd geschopt toen deze op de grond lag.
Met betrekking tot de vraag of voornoemd geweld kan worden aangemerkt als het medeplegen van een poging tot doodslag en meer in het bijzonder de vraag of de verdachte opzet heeft gehad op dat feit, overweegt het hof als volgt.
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het met kracht schoppen met geschoeide voet tegen een zo kwetsbaar lichaamsdeel als het hoofd, levert reeds in zijn algemeenheid een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer op. In de regel is dergelijk gedrag voorts aan te merken als gedrag dat naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer is gericht op het toebrengen van letsel dat de dood tot gevolg heeft, dat de verdachte reeds daarmee de aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg heeft aanvaard. In de voorliggende zaak heeft het hof weliswaar kunnen vaststellen dat er meermalen tegen het hoofd van aangever [slachtoffer 1] is geschopt, doch heeft het hof niet kunnen vaststellen dat dit met een zodanige kracht is geschied dat dit een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer oplevert. Geen van de getuigen, noch aangevers verklaren immers dat er daadwerkelijk met kracht is geschopt.
Gelet op het voorgaande heeft het hof niet uit wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte en zijn mededader met hun handelen de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] in het leven hebben geroepen. Dientengevolge kan het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer 1] niet bewezen worden.
De verdachte zal van de aan hem impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag worden vrijgesproken.
Medeplegen van poging zware mishandeling
Ofschoon een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] niet bewezen kan worden, staat het naar het oordeel van het hof vast dat het meermaals met geschoeide voet trappen tegen een zo kwetsbaar lichaamsdeel als het hoofd de aanmerkelijke kans in het leven roept dat aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
De verdachte, die evenals ieder weldenkend mens van voornoemde kwetsbaarheid van het hoofd op de hoogte moet zijn geweest, heeft, door samen met zijn mededader meermalen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] te schoppen terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag, de kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] bewust aanvaard. De omstandigheden dat de verdachte voorafgaande aan het feit alcoholische drank had genuttigd, dat hij ten tijde van het feit 19 jaar oud was en dat hij in de hectische situatie wellicht heeft gehandeld in een opwelling, doen daar naar het oordeel van het hof niet aan af.
Aldus is het hof van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering daarvan niet is voltooid.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op: