ECLI:NL:RBNNE:2017:5037

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
28 december 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1820
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging vergunning voor het bereiden en ter hand stellen van geneesmiddelen door huisarts in aaneengesloten gebied

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huisarts (eiseres) en de minister voor Medische Zorg (verweerder) over de afwijzing van een aanvraag tot wijziging van de vergunning voor het bereiden en ter hand stellen van geneesmiddelen. De huisarts had een wijzigingsaanvraag ingediend voor een aaneengesloten gebied in de gemeente Aa en de Hunze, gelegen op een afstand van 4,5 kilometer van de dichtstbijzijnde apotheek. De minister had de aanvraag afgewezen, stellende dat de huisarts geen belang had bij de vergunning omdat zij al vergunningen had voor andere gebieden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag ten onrechte had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afstand tussen de door de huisarts gevraagde gebieden en de dichtstbijzijnde apotheek ten minste 4,5 kilometer was, en dat de minister op basis van artikel 61, tiende lid, van de Geneesmiddelenwet verplicht was om de vergunning te verlenen. De rechtbank concludeerde dat er geen beleidsvrijheid was voor de minister om de aanvraag af te wijzen, en dat de argumenten van de minister niet in overeenstemming waren met de wet.

De rechtbank verklaarde het beroep van de huisarts gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de minister en droeg de minister op om binnen twee weken een nieuw besluit te nemen dat in lijn was met de uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de huisarts.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/1820

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. van Bladeren),
en

de minister voor Medische Zorg, verweerder

(gemachtigden: R.G.T van Wissen en D. Hoogeveen).

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag tot wijziging vergunning voor het bereiden en ter hand stellen van geneesmiddelen afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verzocht het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als beroep door te zenden.
Bij brief van 18 mei 2017 heeft verweerder besloten met het verzoek in te stemmen. Verweerder heeft het bezwaar als beroep aan de rechtbank doen toekomen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heef op 30 november 2017 aanvullende stukken aan de rechtbank doen toekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
Op 16 september 2016 heeft eiseres een wijzigingsaanvraag ingediend als bedoeld in artikel 61, tiende lid, van de Geneesmiddelenwet. Het gaat om een uitbreiding van het gebied, te weten een aaneengesloten gebied in de gemeente Aa en de Hunze op een afstand van 4,5 kilometer van enige apotheek als bedoeld in de wet en zoals aangeduid op de bij de aanvraag gevoegde topografische kaarten. De aanvraag ziet op een aantal deelgebieden waarvoor eiseres reeds een vergunning heeft, te weten: Oud Annerveen, Annerveensekanaal, Spijkerboor en omgeving, Nieuw Annerveen en omgeving, Eexterveen en omgeving, Exterveensekanaal, Eexterzandvoort en omgeving, Eext en omgeving, Gasteren en omgeving, Anloo en omgeving. Daarnaast vraagt eiseres een vergunning voor een deel van Annen en de Esch, dat deel uitmaakt van de gemeente Schipborg.
1.3
Op 13 december 2016 heeft verweerder het voornemen de aanvraag af te wijzen aan eiseres doen toekomen. Ten aanzien van de eerste tien gebieden heeft verweerder in aanvraag overwogen dat eiseres reeds een vergunning heeft voor die gebieden. Eiseres heeft daarom geen belang bij een vergunning. Ten aanzien van het deel van Annen en de Esch is verweerder voornemens de aanvraag af te wijzen, omdat verweerder niet voor delen van een deelgebied vergunningen verleent. Indien verweerder op aanvraag van een huisarts willekeurig gekozen delen van deelgebieden zou verlenen, zou dit betekenen dat de grenzen van dergelijke delen van deelgebieden midden door bijvoorbeeld een woonkern of een straat getrokken kunnen worden. Dit heeft als gevolg dat een apotheekhoudende huisarts aan een patiënt die aan de ene kant van deze willekeurig gekozen grens van het deelgebied woont wel geneesmiddelen mag verstrekken en aan een andere patiënt die aan de andere kant van deze grens van het deelgebied woont niet. Dit zou zo ver kunnen gaan dat aan de patiënten aan de ene kant van de straat wel medicijnen door de apotheekhoudende huisarts mogen worden verstrekt en aan de andere kant van de straat niet. Een dergelijk beleid zou onduidelijke situaties voor patiënten en zorgaanbieders veroorzaken en willekeur en ongelijkheid in het leven roepen. Het gaat ook veel verder dan het huidige beleid, waarbij verweerder bij de verlening van vergunningen uitgaat van aaneengesloten en logisch afgrensbare deelgebieden. Verweerder acht een afwijking van het huidige beleid onwenselijk.
1.4
Op 6 januari 2017 heeft eiseres een zienswijze ingediend. Eiseres wijst op artikel 61, tiende lid, van de Geneesmiddelenwet. De aangevraagde vergunning sluit volgens eiseres naadloos aan op de wettekst.
1.5
Bij besluit van 20 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag tot wijziging vergunning voor het bereiden en ter hand stellen van geneesmiddelen afgewezen. Verweerder heeft in de zienswijze van eiseres geen aanleiding gezien om de vergunning toch te verlenen. Anders dan eiseres stelt heeft verweerder beleids- of beoordelingsruimte. Verweerder heeft de aanvraag niet moeten toewijzen als ware het een gebonden beschikking, aldus het besluit.
1.6
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij brief van 18 mei 2017 het bezwaarschrift als beroepschrift aan de rechtbank doen toekomen. Dat beroep ligt ter beoordeling van de rechtbank voor.
2.1
Eiseres voert aan dat zij een vergunning heeft gevraagd voor een aaneengesloten gebied in de gemeente Aa en de Hunze op een afstand van 4,5 kilometer van enige apotheek. Uit artikel 61, tiende lid, van de Geneesmiddelenwet vloeit voort dat verweerder verplicht is een vergunning te verlenen. De motivering van verweerder deugt niet en is in strijd met een brief van de minister van 5 juli 2016. De argumentatie deugt niet omdat geen sprake is van een aaneengesloten gebied met door de huisarts willekeurig gekozen grenzen, maar van een aaneengesloten gebied, waarvan de wet heeft voorgeschreven dat de begrenzing ligt op 4,5 kilometer afstand van de in de wet bedoelde apotheek. Als er al sprake zou zijn van willekeurigheid, komt dat niet door eiseres maar door de wetgever. De argumentatie van verweerder deugt verder niet, omdat het deelgebiedensysteem van verweerder ook tot gevolg heeft dat aan bepaalde patiënten wel en aan andere patiënten geen geneesmiddelen mogen worden verstrekt, aldus eiseres.
2.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het besluit juist is. Ter zitting van de rechtbank heeft verweerder gewezen op een amendement van Tweede Kamerleden (Kamerstukken II 2005/06, 29359, 79). Dit amendement strekt ertoe de bestaande uitvoeringspraktijk en rechtspraak vast te leggen in de wet, ook bij afstanden tussen de 3,5 en 4,5 kilometer. Kort gezegd komt dit beleid neer op een afstandscriterium, namelijk de afstand tussen apotheek en woning van de patiënt. Is die meer dan 4,5 kilometer dan wordt altijd een vergunning aan de huisarts verleend. Is die afstand tussen de 3,5 en 4,5 kilometer, dan worden plaatselijke omstandigheden in aanmerking genomen, zoals de aanwezigheid
van zogeheten lintbebouwing. Deze omstandigheden zijn te casuïstisch om in een wetsartikel vast te leggen. Dit betekent dat alle bestaande vergunningen gehandhaafd blijven en dat in de toekomst ongewijzigd vergunningen zullen worden verleend. Aldus het amendement.
2.3
Ingevolge artikel 61, tiende lid, van de Geneesmiddelenwet verleent de minister desgevraagd aan een huisarts die de geneeskundige praktijk uitoefent in een aaneengesloten gebied, een vergunning tot het bereiden en het ter hand stellen van geneesmiddelen aan patiënten van zijn praktijk, indien de afstand tussen de meest dichtbij dat gebied gevestigde apotheker en de in dat gebied meest dichtbij die apotheek wonende potentiële patiënt ten minste 4,5 kilometer is gemeten over de voor het gemotoriseerde verkeer bestemde weg. Indien de in de eerste volzin bedoelde afstand minder dan 4,5 kilometer is, maar meer dan 3,5 kilometer, verleent Onze Minister de vergunning indien dit in het belang is van de geneesmiddelenvoorziening.
2.4
De rechtbank stelt vast dat, zoals ook ter zitting is komen vast te staan, het geschil zich toespitst op de vraag of verweerder de aanvraag, voorzover deze ziet op een deel van Annen en de Esch, terecht heeft afgewezen. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Daartoe overweegt de rechtbank dat tussen partijen niet in geschil is dat de afstand tussen de door eiseres gevraagde gebieden en de meest dichtbij gelegen apotheek ten minste 4,5 kilometer is. Gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 61, tiende lid, van de Geneesmiddelenwet, heeft verweerder de aanvraag van eiseres daarom ten onrechte afgewezen. Nu noch deze bepaling noch enige andere wettelijke bepaling aan verweerder bij de uitoefening van deze bevoegdheid enige vorm van beleidsvrijheid toekent, staat het verweerder niet vrij daarbij enig beleid te hanteren ook niet als verweerder dat in het verleden gewend was om te doen.
2.5
Voor het standpunt van verweerder, waarbij verweerder wijst op het eerder door verweerder genoemde amendement, dat het de bedoeling is geweest de bestaande uitvoeringspraktijk en rechtspraak vast te leggen in de wet, en dat het derhalve de bedoeling is geweest het beleid van verweerder om geen vergunningen te verlenen voor delen van deelgebieden in de wet vast te leggen, ziet de rechtbank in de tekst van artikel 61, tiende lid, van de Geneesmiddelenwet geen enkel aanknopingspunt. Los daarvan overweegt de rechtbank dat ook uit het door verweerder genoemde amendement niet valt af te leiden dat het de bedoeling van de wetgever is geweest het beleid van verweerder om geen vergunningen te verlenen voor delen van deelgebieden in de Geneesmiddelenwet vast te leggen.
2.6
De rechtbank concludeert dat verweerder in strijd met artikel 61, tiende lid, van de Geneesmiddelenwet de aanvraag van eiseres heeft afgewezen.
3.1
Het beroep van eiseres is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Omdat niet is gebleken van enige wettelijke belemmeringen om de gevraagde vergunning op grond van artikel 61, tiende lid, van de Geneesmiddelenwet te verlenen, draagt de rechtbank verweerder op een nieuw besluit te nemen in die zin dat verweerder de door eiseres gevraagde vergunning verleent.
3.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
3.3
De rechtbank veroordeelt verweerder de door eiseres gemaakte proceskosten te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,00 en een wegingsfactor 1).
3.4
De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen de verletkosten van eiseres tot een bedrag van € 364,50 te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 20 maart 2017;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,00;
  • veroordeelt verweerder in de verletkosten van eiseres tot een bedrag van € 364,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.