In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huisarts (eiseres) en de minister voor Medische Zorg (verweerder) over de afwijzing van een aanvraag tot wijziging van de vergunning voor het bereiden en ter hand stellen van geneesmiddelen. De huisarts had een wijzigingsaanvraag ingediend voor een aaneengesloten gebied in de gemeente Aa en de Hunze, gelegen op een afstand van 4,5 kilometer van de dichtstbijzijnde apotheek. De minister had de aanvraag afgewezen, stellende dat de huisarts geen belang had bij de vergunning omdat zij al vergunningen had voor andere gebieden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag ten onrechte had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afstand tussen de door de huisarts gevraagde gebieden en de dichtstbijzijnde apotheek ten minste 4,5 kilometer was, en dat de minister op basis van artikel 61, tiende lid, van de Geneesmiddelenwet verplicht was om de vergunning te verlenen. De rechtbank concludeerde dat er geen beleidsvrijheid was voor de minister om de aanvraag af te wijzen, en dat de argumenten van de minister niet in overeenstemming waren met de wet.
De rechtbank verklaarde het beroep van de huisarts gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de minister en droeg de minister op om binnen twee weken een nieuw besluit te nemen dat in lijn was met de uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de huisarts.