In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie over een opgelegde verzuimboete in verband met de motorrijtuigenbelasting. Eiser had een naheffingsaanslag ontvangen voor het tijdvak van 30 december 2015 tot en met 29 maart 2016, waarbij een boete was opgelegd wegens het niet tijdig betalen van de belasting. Eiser stelde dat hij niet op de hoogte was gesteld van de uiterste betaaldatum voor de motorrijtuigenbelasting, waardoor hij niet in staat was om tijdig te betalen en de boete te voorkomen. De rechtbank oordeelde dat de verzuimboete niet aan eiser kon worden opgelegd, omdat hij niet op de hoogte was gesteld van de uiterste betaaldatum. De rechtbank benadrukte dat het aan de Belastingdienst is om aan te tonen dat de rekening op het juiste adres is verzonden en dat eiser deze heeft ontvangen. Aangezien de Belastingdienst geen bewijs van verzending had overgelegd, werd de boete vernietigd en het beroep gegrond verklaard. Eiser kreeg het betaalde griffierecht vergoed en de proceskosten werden toegewezen aan eiser.