Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 27 november 2017 in de zaak tussen
Procesverloop
€ 83.055,02.
Overwegingen
1.1 Eiseres heeft een langdurige relatie gehad met [naam partner] . Beiden woonden samen op het adres van eiseres, laatstelijk aan de [adres eiseres] .
1.2 Op 19 januari 2010 heeft [naam partner] een uitkering op grond van de IOAW aangevraagd. Ter onderbouwing daarvan is door hem aangegeven dat hij niet meer samenwoonde met eiseres. In verband met een gokverslaving van [naam partner verkort] en daarop volgende werkloosheid zou de relatie zijn beëindigd, waarna [naam partner verkort] elders zou zijn gaan wonen.
1.3 Verweerder heeft in eerste instantie bij besluit van 22 februari 2010 geweigerd [naam partner verkort] in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de IOAW, omdat [naam partner verkort] geen woonadres in de gemeente Leeuwarden had. Daarop besloot [naam partner verkort] een kamer bij eiseres te gaan huren.
1.4 Op basis van bevindingen bij een huisbezoek, dat door medewerkers van verweerder op 22 maart 2010 aan de woning van eiseres is gebracht, heeft verweerder geconcludeerd dat geen sprake was van een gezamenlijke huishouding van eiseres en [naam partner verkort] , maar van kostgangerschap.
Zowel eiseres als [naam partner verkort] werden in het kader van een strafrechtelijk onderzoek verhoord. Tijdens het verhoor heeft [naam partner verkort] verklaard dat hij de woning aan de Fennen heeft onderverhuurd en dat hij veel bij zijn vriendin [naam eiseres] (eiseres) verblijft op het adres de [adres eiseres] . Op grond van deze informatie heeft verweerder een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan [naam partner verkort] verstrekte IOAW-uitkering. De bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in een onderzoeksrapport van 17 maart 2016.
Door verweerder werd daarbij overwogen dat [naam partner verkort] en eiseres in de periode van 19 maart 2010 tot 1 maart 2016, met uitzondering van de periode van anderhalve maand na 22 april 2015, een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, waarvan eiser bij verweerder geen melding heeft gemaakt. Verweerder heeft het recht van [naam partner verkort] op een IOAW-uitkering over de hiervoor genoemde periode ingetrokken, omdat hij geen zelfstandig recht op IOAW-uitkering had en de over deze periode aan hem verstrekte uitkering van in totaal
€ 83.055,02 van hem teruggevorderd.
De rechtbank stelt in dat verband allereerst vast dat hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de elementen hoofdverblijf en wederzijdse zorg, van toepassing is op alle drie genoemde periodes. Wat verweerder daarover eerder ook mag hebben geoordeeld, de rechtbank ziet in de feiten geen aanleiding om per periode tot een andere duiding te komen.
De verklaring van eiseres (en die van [naam partner verkort] ) geven evenmin aanleiding tot een ander oordeel. De rechtbank verwijst naar hetgeen in rechtsoverwegingen 2.1 en 2.3 is overwogen. Dat eiseres heeft verklaard onder druk of dwang van de opsporingsambtenaren is niet aannemelijk geworden. Derhalve kan eiseres aan haar verklaring gehouden worden.
“(…) De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat hij bevoegd is om terug te komen op een eerder ingenomen standpunt, indien blijkt dat dit standpunt is gebaseerd op een door betrokkene gepresenteerde onjuiste voorstelling van zaken. Van dat laatste is, gelet op het bovenstaande, naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest. Deze beroepsgrond faalt derhalve. (…)’.De rechtbank ziet geen aanleiding thans anders te oordelen. Van schending van het vertrouwensbeginsel door verweerder is geen sprake geweest, omdat de situatie zoals die door eiseres was geschetst tegenover verweerder in de praktijk anders werd uitgevoerd.
Uit het vorenoverwogene volgt dat [naam partner verkort] de inlichtingenplicht heeft geschonden, waardoor aan [naam partner verkort] ten onrechte een IOAW-uitkering is verstrekt. Verweerder was dus bevoegd de ten onrechte verleende uitkering mede van eiseres terug te vorderen. In dit verband overweegt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat eiseres door [naam partner verkort] werd gedwongen om de formulieren (in strijd met de waarheid) in te vullen. Het is de rechtbank hierbij overigens opgevallen dat eiseres, ook ter zitting, niet eenduidig heeft verklaard over de vraag of zij vond dat zij de formulieren al dan niet naar waarheid invulde. Het feit dat verweerder na het onderzoek van 2013, ondanks de kennis die verweerder had van de relatie die eiseres in ieder geval had gehad met [naam partner verkort] , geen aanleiding zag nogmaals een onderzoek uit te voeren naar de woonsituatie, brengt voorts niet mee dat verweerder niet langer van zijn terugvorderingsbevoegdheid gebruik kon maken. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting afdoende uitgelegd hoe de praktijk in dit soort zaken bij verweerder is.
mr. C. Coster, leden, in aanwezigheid van mr. H.W. Wind, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2017.