3.3Ingevolge artikel 8:1 Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Op 1 mei 2015 heeft verweerder het Besluit tot instelling van de NCG en de Overheidsdienst Groningen genomen (Staatscourant 6 mei 2015, nr. 12511; het Instellingsbesluit).
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Instellingsbesluit is de NCG onder verantwoordelijkheid van verweerder belast met het bevorderen van de totstandkoming en uitvoering van het Programma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, behoort het jaarlijks doen van een voorstel voor het Programma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen aan de betrokken ministers tot de taken van de NCG.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder d, van dit artikel behoort het coördineren en faciliteren van en het bijdragen aan de uitvoering van het Programma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen tot de taken van de NCG.
Op 18 december 2015 heeft de NCG het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen 2016-2020 vastgesteld (het MJP).
De Stichting “Proef Koopinstrument” is opgericht op 7 juli 2016.
Blijkens artikel 2, eerste lid, van de statuten heeft de stichting ten doel het bijdragen aan de leefbaarheid en in het bijzonder het helpen van vastgoedeigenaren in een moeizaam functionerende vastgoedmarkt waarbij sociale, economische en/of maatschappelijke knelpunten ontstaan, zonder een negatieve verstoring van de vastgoedmarkt en/of een versnelling van krimp te veroorzaken.
Blijkens artikel 2, tweede lid, onder c, tracht de stichting haar doel te bereiken door (onder meer) het uitvoering geven aan de regeling Proef Koopinstrument van de Nationaal Coördinator Groningen.
3.4.1Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het Koopinstrument is opgezet in het kader van de uitvoering van het MJP. De proef houdt – samengevat – in dat moeilijk verkoopbare woningen in de kern van het aardbevingsgebied onder bepaalde voorwaarden worden opgekocht door een stichting, te weten de Stichting “Proef Koopinstrument”. Deze stichting is opgericht in opdracht van en gefinancierd door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (de NAM). Belangstellenden konden tot 1 juli 2016 een aanmeldingsformulier indienen bij de NCG om in aanmerking te komen voor deelname aan het Koopinstrument. Uit de aanmeldingen heeft de NCG, bijgestaan door een adviescommissie, op basis van een aantal selectiecriteria en een loting, een selectie gemaakt van aan te kopen woningen. Degenen die zich hadden aangemeld zijn van het resultaat van de selectie bij brief op de hoogte gesteld. De Stichting heeft aan de geselecteerde woningeigenaren een aanbod tot koop van de woning gedaan voor 95% van de marktwaarde.
3.4.2De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de bestreden beslissing als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is aan te merken. Nu het bestreden besluit een beslissing betreft op een bezwaarschrift, genomen door een bestuursorgaan, namelijk de Minister van Economische Zaken en Milieu, behelst deze beslissing als zodanig een publiekrechtelijke rechtshandeling en is daarmee een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank wijst hiertoe op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 september 2008 (JB 2008/232) en 29 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2407). Het beroep tegen de beslissing op het bezwaarschrift is derhalve ontvankelijk.
3.4.3De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder in het bestreden besluit terecht heeft geconstateerd dat de brief van 1 juli 2016 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Ter zitting is namens verweerder medegedeeld dat ook de brief van de NCG van 1 juli 2016 geacht wordt te zijn gegeven door verweerder. Verweerder heeft verklaard de inhoud van deze brief voor zijn rekening te nemen. De vraag of verweerder bevoegd was om de brief van de NCG van 1 juli 2016 voor zijn rekening te nemen, beantwoordt de rechtbank bevestigend. In dat verband acht de rechtbank van belang dat aan de NCG niet op grond van de wet bevoegdheden zijn toegekend danwel dat hij met openbaar gezag is bekleed op grond waarvan hij zelfstandig de bevoegdheid heeft om eenzijdig de rechtspositie van burgers dan wel de Stichting te bepalen. Verwezen wordt naar artikel 2, tweede lid, van het Instellingsbesluit, waaruit blijkt dat de NCG werkzaam is onder verantwoordelijkheid van verweerder en dat hem slechts een adviserende en coördinerende functie is toegekend.
Aan het vorenoverwogene doet niet af dat blijkens het Koopinstrument de aanvraag moet worden ingediend bij de NCG en dat de NCG in zijn communicatie en voorlichting met betrekking tot het Koopinstrument de schijn heeft gewekt dat hij ook de beslissingen tot opkoop van de woningen neemt.
3.4.4Vervolgens is de vraag aan de orde of de brief van 1 juli 2016 als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is aan te merken. Deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Naar het oordeel van de rechtbank is de brief niet gericht op enig rechtsgevolg. De rechtbank overweegt daaromtrent dat het rechtsgevolg van de onder verantwoordelijkheid van verweerder uitgevoerde beoordeling door de NCG over de toelating tot het Koopinstrument enkel zou kunnen zijn gelegen in het verkrijgen van een aanbod van de Stichting tot aankoop van de woning. Niet is echter gebleken dat de Stichting juridisch gebonden is om vanwege de selectie door de NCG een aanbod tot aankoop van een woning te doen. Selectie leidt er uitsluitend toe dat doorgeleiding plaatsvindt naar de Stichting. Deze enkele omstandigheid acht de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat, reeds op grond daarvan, sprake zou zijn van rechtsgevolg. Dat in de statuten staat vermeld dat de Stichting het Koopinstrument uitvoert doet aan die conclusie niet af. Dat geldt ook de omstandigheid dat het nog nooit is voorgekomen dat de Stichting het advies van de NCG niet opvolgt.
Gelet op het voorgaande ontstaat op grond van de selectie door de NCG naar het oordeel van de rechtbank geen rechtens afdwingbare aanspraak jegens de Stichting op een aanbod tot koop van de woning en kan derhalve niet gesproken worden van een op rechtsgevolg gerichte beslissing.
Gelet op het voorgaande is de brief van de NCG van 1 augustus 2016 wegens het ontbreken van rechtsgevolg niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.