ECLI:NL:RBNNE:2017:4269

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
9 november 2017
Zaaknummer
17/3477
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van docente wegens plichtsverzuim en lesgeven aan leerlingen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 7 november 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een docente die disciplinair ontslagen was wegens plichtsverzuim. De docente, werkzaam bij de Openbaar Onderwijs Groep Groningen, had leerlingen naar huis gestuurd en niet klassikaal lesgegeven, wat volgens de werkgever in strijd was met het schoolbeleid. De voorzieningenrechter oordeelde dat de docente niet de instemming van de werkgever had voor haar lesmethoden en dat zij daarmee haar verantwoordelijkheden als docent niet was nagekomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de werkgever op goede gronden had kunnen besluiten tot ontslag, en dat de opgelegde straf niet onevenredig was aan het plichtsverzuim. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig was en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/3477
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 november 2017 op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen in de zaak tussen
[naam 1], wonende te Groningen, verzoekster
(gemachtigde: mr. J.L. Aarts),
en
het college van bestuur van de Openbaar Onderwijs Groep Groningen, verweerder
(gemachtigde: mr. D. Lazevic).

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster laten weten dat haar per 8 september 2017 ontslag wordt verleend wegens plichtsverzuim, als bedoeld in artikel 10.b.3, aanhef en onder 11, gelezen in samenhang met artikel 10.b.7, derde lid, aanhef en onder c, van de Cao Voortgezet Onderwijs (hierna: Cao VO).
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2017. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en door de gemachtigde. Aan het einde van de zitting heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Verzoekster is op 1 augustus 2014 bij verweerder voor onbepaalde tijd in dienst gekomen in de functie van lerares geschiedenis, met een werktijdfactor van 0,75%.
3. Op 17 juli 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de conrector [naam 1] , HRM medewerker [naam 1] en verzoekster. Daarbij is van de zijde van de werkgever uiteengezet dat het gesprek zou gaan over verzoeksters afwezigheid tijdens een rapportvergadering, over haar afwezigheid bij een ingeroosterde surveillancedienst en over de terugkoppeling van een gesprek met leerlingen van klas 5. Tijdens het gesprek op 17 juli 2017 is namens de werkgever naar voren gebracht dat verzoekster op 12 juli 2017 afwezig was op een rapportvergadering, zonder dat zij de werkgever daar vooraf op de juiste wijze van in kennis had gesteld, dat verzoekster op 29 juni 2017 - hoewel zij daarvoor was ingeroosterd - niet is verschenen tijdens een surveillancedienst, dat verzoekster in de periodes 2 en 3 in de vijfde klas meerdere keren geen drie maar slechts twee uren heeft lesgegeven en dat verzoekster in periode 4 op vrijdag meerdere malen tijdens het achtste uur geen les heeft gegeven aan klas 5.
3.1.
Bij brief van 28 juli 2017 heeft verweerder verzoekster in kennis gesteld van het voornemen om haar te ontslaan wegens plichtsverzuim. Daaraan heeft verweerder de in rechtsoverweging 3. genoemde feiten ten grondslag gelegd.
3.2.
Bij brief van 22 augustus 2017 heeft verzoekster haar zienswijze op het voornemen gegeven. Zij heeft daarin aandacht gevraagd voor haar privé-situatie - de ziekte en het overlijden op 4 juli 2017 van haar nicht. Daarnaast heeft zij voor elk van de haar verweten gedragingen een verklaring gegeven. Volgens verzoekster is geen sprake van ernstig plichtsverzuim.
3.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het voornemen, verzoekster ontslagen vanwege plichtsverzuim.
4. Verzoekster voert in bezwaar aan - onder meer en voor zover hier van belang - dat de voornemenprocedure niet fair en zorgvuldig is verlopen, dat geen van de door verweerder verweten gedragingen op zichzelf beschouwd een rechtvaardiging biedt voor een disciplinaire maatregel, dat geen sprake is van doorgaand gedrag en dat verweerder verzoekster niet eerder heeft aangesproken op de haar verweten gedragingen. Meer in het bijzonder merkt verzoekster op dat zij zich ten aanzien van de surveillancedienst op 29 juni 2017 heeft gehouden aan het lesrooster en in die week (andere) extra werkzaamheden heeft verricht. Voorts voert verzoekster aan dat zij zich de avond voor de rapportvergadering van 13 juli 2017 per e-mail heeft ziekgemeld voor die dag. Dat zij de ziekmelding niet telefonisch heeft doorgegeven, vindt zij geen plichtsverzuim. Voor zover haar verweten wordt dat zij in periode 2 en 3 leerlingen van de vijfde klas meerdere keren naar huis heeft laten gaan, stelt verzoekster dat het ging om lesuren waarin de leerlingen zelfstandig aan hun onderzoeksopdrachten konden werken. Daarbij was verzoekster in het schoolgebouw aanwezig en bereikbaar. Wat betreft het verwijt dat zij in periode 4 op vrijdag het achtste uur geen les heeft gegeven, stelt verzoekster dat dit op zichzelf klopt, maar dat zij de leerlingen bij die gelegenheid een extra huiswerkopdracht meegaf.
5. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
6. Op grond van artikel 10.b.3, gelezen in samenhang met artikel 10.b.7 van de Cao VO, kan de werknemer die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt om die reden disciplinair worden gestraft. De disciplinaire straffen die kunnen worden opgelegd zijn een schriftelijke berisping, een schorsing met behoud van salaris, ontslag of een inhouding van bezoldiging, voor ten hoogste 50% van het maandsalaris.
7. De voorzieningenrechter is gelet op de gedingstukken en verhandelde ter zitting allereerst van oordeel dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij een beoordeling van haar verzoek om een voorlopige voorziening te treffen.
8. Verzoekster voert aan dat verweerder haar niet fair heeft behandeld door haar tijdens het gesprek op 17 juli 2017 te confronteren met de feiten en haar direct om een reactie te vragen, zonder dat zij in de gelegenheid was om een raadsman of -vrouw in te schakelen.
8.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kon verweerder verzoekster tijdens het gesprek met de geconstateerde feiten confronteren en haar om een reactie vragen. Dat is in de verhoudingen tussen een werkgever en een werknemer de gangbare gang van zaken. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verzoekster door verweerder ontoelaatbaar onder druk is gezet of dat zij dingen heeft gezegd waarmee zij zichzelf in een nadelige positie heeft gebracht. Bovendien heeft verzoekster de gelegenheid gekregen om later - onder meer door middel van een zienswijze - te reageren. De voorzieningenrechter volgt verzoekster dan ook niet in haar stelling.
9. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraak van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
9.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat verzoekster alle door verweerder verweten gedragingen heeft begaan. Deze gedragingen zijn, elk afzonderlijk beschouwd, niet toelaatbaar. Daarmee heeft verzoekster zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim.
9.2.
Vervolgens is het de vraag of deze gedragingen ten volle aan verzoekster kunnen worden toegerekend.
9.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit de gedingstukken, noch uit het verhandelde ter zitting dat de gedragingen niet aan verzoekster kunnen worden toegerekend. Uit hetgeen verzoekster heeft gesteld kan evenmin worden afgeleid dat sprake is van niet toerekenbare gedragingen.
9.4.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel - wat er ook zij van de ziekmelding per e-mailbericht en het niet verschijnen tijdens de ingeroosterde surveillancedienst - dat het aan verzoekster is toe te rekenen dat zij in de periodes 2 en 3 aan de vijfde klas meerdere keren geen drie maar slechts twee uren heeft lesgegeven en dat zij in periode 4 aan diezelfde klas op vrijdag meerdere malen geen les heeft gegeven tijdens het achtste uur. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat het lesgeven aan leerlingen tot de kerntaken van een docent behoort en dat een docent ten aanzien van deze leerlingen een grote verantwoordelijkheid draagt. Dat verzoekster - zoals zij uiteen heeft gezet - leerlingen onderzoeks- en huiswerkopdrachten gaf, kan tot het lespakket behoren. Maar dit neemt niet weg dat niet gebleken is dat verzoekster over die lesmethode de instemming van verweerder had. Evenmin is gebleken dat collega-docenten op dezelfde wijze lesgaven of dat hierover schoolbeleid is geformuleerd. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat verweerder op goede gronden heeft kunnen concluderen dat verzoekster ontoelaatbaar zelfstandig de vrijheid heeft genomen om leerlingen niet klassikaal les te geven. Daarbij kon verweerder in belangrijke mate meewegen dat leerlingen en hun ouders ervan uit moeten kunnen gaan dat in een veilige schoolomgeving wordt lesgegeven. De werkwijze van verzoekster hield onweersproken in dat leerlingen gedurende voornoemde uren de school konden verlaten. Verweerder heeft dit verzoekster zwaar kunnen aanrekenen.
9.5.
Het voorgaande betekent dat verweerder in beginsel bevoegd tot het opleggen van een disciplinaire maatregel.
9.6.
De vraag die vervolgens voorligt, is of de opgelegde straf van ontslag onevenredig is aan het plichtsverzuim.
9.7.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat van een onevenredige straf geen sprake is. Voor de voorzieningenrechter weegt bij dat oordeel in belangrijke mate mee dat verzoekster gedurende een vrij lange periode aan de desbetreffende leerlingen niet klassikaal heeft lesgegeven, terwijl dit niet in overeenstemming was met het schoolbeleid. De voorzieningenrechter volgt verzoekster niet in haar stelling dat geen sprake is geweest van doorgaand gedrag, waarvoor verweerder eerst een minder zware disciplinaire straf had moeten opleggen. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen concluderen dat de gedragingen die op zeker moment zijn geconstateerd, bij elkaar genomen, dermate ernstig zijn, dat de straf van ontslag gepast en geboden was.
10. Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen zal dan ook worden afgewezen.
11. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Pot, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.