ECLI:NL:RBNNE:2017:4111

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
18/750098-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van drie mannen voor poging tot doodslag na gewelddadige aanval in kapperszaak

Op 31 oktober 2017 heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, drie mannen veroordeeld voor hun betrokkenheid bij een poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een gewelddadige aanval op een slachtoffer in een kapperszaak op 11 december 2015. De verdachten hebben het slachtoffer meermalen met een mes in de nek gestoken en met een tondeuse en stokken op zijn hoofd geslagen. Het slachtoffer liep hierdoor ernstige verwondingen op en moest letterlijk voor zijn leven vechten. De rechtbank oordeelde dat de verdachten gezamenlijk optraden en dat er sprake was van een langdurend conflict tussen één van de verdachten en het slachtoffer, wat leidde tot deze gewelddadige escalatie.

De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van 18 maanden tot 2 jaar, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast zijn de verdachten gezamenlijk veroordeeld tot betaling van € 6.000,00 aan het slachtoffer. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van noodweer, en concludeerde dat de verdachten zich schuldig hadden gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van het slachtoffer en getuigen, alsook op de letselrapportage die de ernst van de verwondingen bevestigde. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachten bij de geweldshandeling voldoende bewezen, ondanks hun ontkenning van de beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/750098-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 oktober 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 oktober 2017 en 17 oktober 2017.
De verdachte is ter terechtzitting van 10 oktober 2017 verschenen, bijgestaan door mr. A.S van der Biezen, advocaat te 's-Hertogenbosch. Zij zijn ter terechtzitting van 17 oktober 2017 niet verschenen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting van 10 oktober 2017 vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema en ter terechtzitting van 17 oktober 2017 door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 december 2015 te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek, althans in de rug/het bovenlichaam, heeft gestoken en/of gesneden, en/of (daarbij) meermalen met een tondeuse en/of (een) stok(ken) en/of (een) bezem(s) en/of vuisten op het hoofd, althans het bovenlichaam, en/of op de benen heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 11 december 2015 te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek, althans in de rug/het bovenlichaam, heeft gestoken en/of gesneden, en/of (daarbij) meermalen met een tondeuse en/of (een) stok(ken) en/of (een) bezem(s) en/of vuisten op het hoofd, althans het bovenlichaam, en/of de benen heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor de poging tot moord, omdat de voorbedachte raad niet bewezen kan worden.
De officier van justitie heeft op grond van het volgende veroordeling gevorderd voor het medeplegen van een poging tot doodslag.
Aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft verklaard dat hij in de kapperszaak is aangevallen door de drie verdachten, te weten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte. Zijn verklaring wordt ondersteund door verschillende getuigenverklaringen, de sporen die op het mes zijn aangetroffen en de letselverklaring van aangever.
Het alternatieve scenario dat is gegeven door de drie verdachten is daarentegen onvoldoende aannemelijk gemaakt. Daarbij heeft de officier van justitie aangegeven dat van belang is dat de verdachten in hun alternatieve scenario geen verklaring hebben gegeven voor de steekwonden die [slachtoffer] heeft opgelopen. Deze steekwonden kunnen volgens de officier van justitie niet anders worden verklaard, dan dat zij zijn toegebracht door verdachte terwijl [slachtoffer] in de stoel zat. De officier van justitie gaat op grond van het voorgaande aldus uit van de verklaringen van aangever.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij in een stoel zat en dat de drie verdachten om hem heen gingen staan en vervolgens alle drie geweld op hem uitoefenden. Er is geslagen met stokken op zijn hoofd, [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] met een tondeuse op zijn hoofd geslagen en verdachte heeft [slachtoffer] met een mes gestoken.
De wijze waarop en de plaats waar met het mes is gestoken, levert volgens de officier van justitie de aanmerkelijke kans op de dood op.
Gelet op de gelijktijdigheid van het handelen van de drie verdachten, acht de officier van justitie bewezen dat er sprake was van medeplegen. Aldus kunnen alle handelingen worden toegerekend aan alle verdachten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gemotiveerd betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
Volgens het algemene toetsingskader, ontleend aan de uitspraak van de Hoge Raad van 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3167, kan de voorbedachte raad niet bewezen worden.
Voorts kan niet bewezen worden dan verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Op grond van het dossier kan niet bewezen worden dat verdachte met een mes, tondeuse, bezem of stokken [slachtoffer] heeft geslagen, gestompt of gestoken.
Ten aanzien van het steken met het mes heeft de raadsman aangevoerd dat géén van de getuigen heeft gezien dat verdachte [slachtoffer] heeft gestoken en dat dit ook niet blijkt uit het forensische technische bewijs. De verklaring van [slachtoffer] is hiertoe onvoldoende. Bovendien bewijst de conclusie van de letselanalyse bij verdachte het tegenovergestelde; het letsel bij verdachte is ontstaan doordat hij zich moest verweren tegen de aanval van [slachtoffer] .
Voor zover bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] heeft geslagen met vuisten, dient hij ook te worden vrijgesproken, omdat dit geen poging tot moord, doodslag of zware mishandeling oplevert.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte medepleger was van het tegen [slachtoffer] gepleegde geweld, gelet op de thans geldende jurisprudentie van de Hoge Raad.
Gelet op de locaties van de letsels bij aangever, kan ook niet gesproken worden van een aanmerkelijke kans op de dood. Daarbij is van belang dat er géén medisch- of deskundigenrapport aanwezig is waarin potentiële dodelijkheid wordt geschreven.
Oordeel van de rechtbank
Voorbedachte raad
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat geen bewijs voorhanden is voor de voorbedachte raad. De rechtbank acht het medeplegen van een poging tot moord dan ook niet bewezen.
Vaststelling feiten
Aan verdachte is impliciet subsidiair het medeplegen van een poging tot doodslag op [slachtoffer] ten laste gelegd. Het geweld op [slachtoffer] zou hebben bestaan uit - kort gezegd - het steken met een mes in zijn nek, het slaan met een tondeuse, stokken en/of bezems op zijn hoofd en het slaan op zijn benen.
[slachtoffer] heeft - kort gezegd en voor zover hier van belang -verklaard dat hij, terwijl hij in de kappersstoel zat, is aangevallen door de drie verdachten. [medeverdachte 2] stond links van hem, [medeverdachte 1] stond rechts van hem en verdachte stond (deels) achter hem. Alle drie personen hebben geweld op hem uitgeoefend: [medeverdachte 1] heeft hem ondermeer op zijn hoofd geslagen met een tondeuse, hij is door verdachte meermalen van achteren gestoken met een mes en [medeverdachte 2] heeft hem onder meer met een stok geslagen. Hierna is [slachtoffer] opgestaan en heeft zich verweerd tegen het tegen hem gerichte geweld. Volgens [slachtoffer] bleven de drie verdachten daarbij als groep bij elkaar.
Verdachte heeft verklaard dat hij aangever niet heeft aangevallen, maar dat hij zich moest verdedigen tegen een aanval van aangever. Aangever zou zittend in zijn stoel een mes onder zijn kapperskleed vandaan hebben gehaald en verdachte daarmee hebben aangevallen. Verdachte heeft zich hiertegen verweerd. De medeverdachten hebben een soortgelijke verklaring afgelegd.
Het dossier bevat verschillende stukken met betrekking tot het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen. De rechtbank stelt vast dat de letselverklaring de verklaring van aangever ondersteunt: er is onder meer twee maal steekletsel onderin de nek, vlakbij de rug, aangetroffen en er is tevens een snij- of steekverwonding op het hoofd aangetroffen. Dit letsel past bij de verklaring van aangever dat hij in de kappersstoel zat, terwijl hij van achteren werd gestoken en geslagen.
Het aangetroffen letsel past daarentegen niet bij het scenario dat de verdachten hebben geschetst. Geen van de drie verdachten heeft een aannemelijke verklaring kunnen geven voor het ontstaan van dit letsel bij aangever.
Er zijn verschillende getuigen gehoord bij zowel de politie als de rechter-commissaris. De rechtbank beoordeelt de door de getuigen afgelegde verklaringen op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in getuigenverklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dit kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijke geheugen, teweeggebracht onder invloed van de hectiek van het gebeuren, emoties door het delict en tijdsverloop. Het gaat om de algehele indruk die verklaringen geven en de wijze waarop zij zijn afgelegd. Daarbij kan ook van belang zijn op welk moment de verklaringen zijn afgelegd.
De rechtbank stelt vast dat een aantal getuigen bij de rechter-commissaris een andersluidende verklaring heeft afgelegd. De rechtbank geeft aan de bij de politie afgelegde verklaringen doorslaggevende bewijskracht, gelet op de volgende omstandigheden. Deze verklaringen passen bij het objectief vastgestelde letsel bij aangever en daarnaast is algemeen bekend dat herinneringen kort na het gebeuren, over het algemeen betrouwbaarder zijn.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat [slachtoffer] de getuigen heeft beïnvloed alvorens zij hun verklaring hebben afgelegd. Contra-indicaties hiervoor zijn volgens de rechtbank de korte tijd tussen het gebeuren en het arriveren van de politie en het afleggen van de verklaringen en het feit dat de verklaringen gedetailleerd zijn en op hoofdpunten steeds overeenkomen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de aangifte niet alleen wordt ondersteund door een objectieve letselverklaring, maar ook door verschillende getuigenverklaringen.
Voor de verklaringen van verdachten - inhoudende dat aangever vrijwel onmiddellijk opstond, een mes trok en de aanval koos - biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten.
De rechtbank wil wel aannemen dat verdachte afweerletsel door het mes heeft opgelopen, maar dit kan volgens de rechtbank heel goed op een later moment - op het moment dat [slachtoffer] zich verdedigde tegen de drie verdachten - zijn ontstaan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers wel gebleken dat aangever het mes op enig moment in zijn handen heeft gehad.
Op grond van de verklaringen van aangever en de getuigen en de letselverklaring, zoals deze hierna zijn opgenomen, stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] als eerste met een tondeuse op het hoofd van aangever heeft geslagen. Kort hierna is aangever door de persoon achter hem, te weten verdachte, meerdere malen met een mes in zijn nek gestoken.
De rechtbank stelt voorts vast dat na het steken met het mes nog geweldshandelingen op [slachtoffer] zijn uitgeoefend door alle drie verdachten.
Voor wat betreft het bewijs dat verdachte degene is geweest die aangever met het mes heeft gestoken, verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman dat hier niet is voldaan aan het wettelijke bewijsminimum.
Het wettelijk bewijsstelsel gaat ervan uit dat een strafbaar feit niet kan worden bewezen op grond van de mededelingen van één persoon. Dit beginsel komt tot uitdrukking in artikel 342 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering. De regel van het bewijsminimum houdt in dat er -naast het hoofdbewijsmiddel- nog minimaal één ander bewijsmiddel aanwezig moet zijn dat voldoende steun geeft aan dit hoofdbewijsmiddel. De Hoge Raad heeft aangegeven dat er geen algemene regels gegeven kunnen worden om de grens te bepalen tussen het wel of niet voldoende steun geven; dit hangt af van het concrete geval.
De rechtbank is van oordeel dat de letselverklaring en de getuigenverklaringen, zoals hierna weergegeven, voldoende steun geven aan de aangifte.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft zoals hiervoor overwogen in ieder geval twee keer (met kracht) met een mes laag in de nek, ter hoogte van de bovenrug bij het schouder van aangever gestoken. Zoals gezegd stond verdachte op dat moment achter aangever die in een kappersstoel zat. Aangever zat aldus in een positie waarin hij kwetsbaar was en geen kant op kon.
Algemeen bekend is dat in de nabijheid van de plaats waar gestoken is, slagaders en longen liggen en dat het aldus een kwetsbaar gedeelte van het menselijk lichaam is. Omdat het hier gaat om een algemene ervaringsregel, is voor deze vaststelling naar het oordeel van de rechtbank geen medische verklaring nodig.
De gedragingen van verdachte waren dan ook geëigend om de dood te kunnen laten intreden en kunnen naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van dat gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties, waarvan de rechtbank niet is gebleken - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. Aldus heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever als gevolg van zijn handelen zou overlijden en is het opzet van verdachte in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen stelt de rechtbank met betrekking tot de rollen van de drie verdachten het volgende vast.
Er was voorafgaand aan 11 december 2015 een conflict tussen medeverdachte [medeverdachte 2] en aangever. Verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] zijn daar op enig moment ook bij betrokken geraakt. Dit conflict is op meerdere momenten dusdanig uit de hand gelopen dat de politie daar ook bij betrokken is geweest. Er is daarbij door beide partijen gesproken over bedreigingen en wapens. Op 11 december 2015 was [medeverdachte 1] in de kapperszaak en aangever was daar ook. Na een telefoontje van [medeverdachte 1] zijn [medeverdachte 2] en verdachte bij de kapperszaak gekomen. Gelet op de voorgeschiedenis is de rechtbank van oordeel dat alle drie verdachten welbewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat in de kapperszaak geweld tegen [slachtoffer] zou worden gebruikt. Verdachte zegt hierover zelfs: 'Ik hoorde dat de situatie uit de hand dreigde te lopen.'
Verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kwamen gelijktijdig de kapperszaak in. Zij liepen op [slachtoffer] af en gingen vrijwel alle drie direct over tot het plegen van geweld. Zoals eerder overwogen heeft [medeverdachte 1] als eerste met een tondeuse op het hoofd van aangever geslagen. Kort hierna is aangever door verdachte meerdere malen met een mes in zijn nek gestoken. Hierna is nog door alle drie verdachten geweld op [slachtoffer] uitgeoefend.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de samenwerking in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. De drie verdachten hebben vrijwel gelijktijdig geweld uitgeoefend op [slachtoffer] en zijn daar niet mee gestopt nadat verdachte met het mes heeft gestoken. De verdachten bleven daarentegen als groep geweld uitoefenen tegen aangever. Zij hebben zich daarmee naar het oordeel van de rechtbank aangesloten bij het door verdachte gepleegde geweld.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking bij de drie verdachten en kunnen alle ten laste gelegde handelingen aan hun worden toegerekend.
Conclusie
Alles overwegende acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 10 oktober 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik werd op 11 december 2015 gebeld door [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] vertelde mij dat hij was gebeld door mijn broer [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] vertelde mij dat [medeverdachte 1] weer ruzie had met [slachtoffer] . Ik ben toen op verzoek van [medeverdachte 2] naar de kapperszaak [bedrijf] aan [straatnaam] in Leeuwarden gegaan. Buiten de kapperszaak trof ik [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Ik hoorde dat de situatie uit de hand dreigde te lopen. We zijn toen met z'n drieën naar binnen gegaan. We liepen naar [slachtoffer] toe. Er is daarna een worsteling met [slachtoffer] ontstaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 december 2015, opgenomen op pagina 373 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2015363162-PROKNE d.d. 28 april 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Op 11 december 2015 ben ik naar de kapper gegaan op [straatnaam] te Leeuwarden. Ik zag dat [medeverdachte 1] telefoneerde terwijl hij geknipt werd. Ik hoorde dat [medeverdachte 1] door de telefoon vertelde waar hij was. Op een gegeven moment ging [medeverdachte 1] weg. Ik werd geknipt en na ongeveer een kwartier kwamen [medeverdachte 1] en [verdachte] met [medeverdachte 2] weer de zaak binnen. Ik zag dat [medeverdachte 1] een tondeuse in zijn hand had. Op dat moment voelde ik ook dat ik in mijn nek werd gestoken. Ik vermoed dat [verdachte] mij tweemaal in mijn nek stak, omdat ik zag dat hij achter mij stond. Dit terwijl [medeverdachte 2] links van mij stond. Ik zag en voelde dat [medeverdachte 2] mij met een stok (een soort veger) in ieder geval op mijn hoofd en op mijn schouder sloeg. Terwijl [medeverdachte 1] rechts van mij stond en mij met de tondeuse op mijn hoofd sloeg.
Door de klappen en het steken raakte ik gewond. Ik voelde veel pijn en bloedde uit mijn hoofd en de rest van mijn lichaam. Het lukte mij al vechtend in een hoek van de zaak te komen. Ik werd hierbij geslagen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 21 december 2015, opgenomen op pagina 380 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik heb eerder verklaard dat [medeverdachte 2] mij geslagen had met een stok. Tijdens deze klap brak de stok. Daarna probeerde hij mij met die stok te steken. Ik weet niet of dit ook gelukt is. De klappen kwamen van alle kanten in eerste instantie. Daarna kon ik ze voor mij uit drijven. Ze bleven tijdens het gevecht steeds met z'n drieën bij elkaar.
4. Een letselrapportage van de GGD Fryslân, op 9 maart 2016 opgemaakt en ondertekend door dhr. B.A.A.L. Roescher, forensisch arts, opgenomen op pagina 387 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als zijn verklaring:
Letselonderzoek: 15 december 2015, betreft [slachtoffer]
Toedracht
Betrokkene geeft aan dat hij op 11 december 2015 in kapsalon ' [bedrijf] ' aan [straatnaam] in Leeuwarden in een kappersstoel zat, toen 3 of 4 Marokkaanse mannen deze kapperszaak binnen kwamen en hem plotseling van achteren zouden hebben aangevallen. Hierbij zou volgens betrokkene een van deze mannen hem met een tondeuse op zijn hoofd hebben geslagen, een ander zou hem een aantal keren van achteren met een mes hebben gestoken in de rug/nek en op het hoofd en ook zou betrokkene door een van deze mannen met een stok zijn geslagen o.a. op zijn onderrug en zijn benen.
Conclusie:
Multipele steek- en snijwonden op hoofd, nek, schouder en boven linker enkel.
Beoordeling (interpretatie) van de letsels:
Hoofd
Op het behaarde achterhoofd is een gehechte, scherprandige snijwond, ongeveer 4 cm lang, wat kan passen bij een snij- of steekverwonding door een scherp voorwerp zoals een mes.
Ook meer aan de voorkant boven op het behaarde hoofd zijn 2 kleine gehechte, scherprandige snij- of steekwonden, beiden ongeveer 1,5 cm lang, welke kunnen passen bij snij- of steekwonden door een scherp voorwerp of een mes.
Onder het linker oog en over het linker jukbeen is een kneuzing met wat zwelling van een reeds wegtrekkende bloeduitstorting met een kleine rood paarse laceratie (ontvelling), wat kan passen bij stomp uitwendig mechanisch geweld, zoals door een vuistslag, stompen of slaan of mogelijk door bijvoorbeeld slaan met een stok.
Nek
Rechts laag in de nek - bovenrug - schouderregio zijn 2 gehechte scherprandige steek-/snijwonden, welke zijn veroorzaakt door een scherp voorwerp en wat kan passen bij een messteek.
Vlak boven deze 2 steek-/snijwonden en meer rechts in dit gebied van de nek en bovenrug in horizontale richting en boven elkaar wat paarsige bloeduitstortingen kneuzingen, veroorzaakt door stomp uitwendig mechanisch geweld, wat kan passen bij stompen of slaan.
Romp
Rug: Bovenaan op de rug en links naast de wervelkolom is een wat schuin verlopend oppervlakkig paarsrood schaafspoor/kneuzing, ongeveer 3-4 cm lang, veroorzaakt door stomp of wat schavend uitwendig mechanisch geweld, wat kan passen bij stompen, slaan of schampen.
Armen
Rechter arm/- schouder: Aan de achterzijde van de rechter bovenarm, op de overgang van de rechter bovenarm/schouder is een verticale gehechte scherprandige steek-/snijwond van ongeveer 5 cm lang, veroorzaakt door een scherp voorwerp en wat kan passen bij een messteek.
Aan de achterzijde in de oksel van de rechter bovenarm is een rood kras-/schaafspoor met wat ontvelling en wat korstvorming, wat past bij oppervlakkig krassen met scherp of puntig voorwerp, zoals bijvoorbeeld door nagels of met bijvoorbeeld een punt van een mes kan worden veroorzaakt. Ongeveer 7 cm lager en parallel hieronder over de rechter bovenarm verlopend een korter en veel dunner oppervlakkig scherp krasspoor met enkele kleine puntjes korstvorming, veroorzaakt door krassen met een scherp of puntig voorwerp, zoals bijvoorbeeld door nagels of bijvoorbeeld door een punt van een mes kan worden veroorzaakt.
Benen
Linker been: De gehechte scherprandige wond met donkere korstvorming, in dwarse richting op de buitenzijde van het linker onderbeen, in het verlengde van de knokkel aan de buitenkant van de linker enkel, is veroorzaakt door een scherp voorwerp en wat kan passen bij een messteek.
Het geconstateerde letsel kan passen bij de aangegeven toedracht.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 december 2015, opgenomen op pagina 405 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Op 11 december 2015 was ik aan het werk in de kapperszaak [bedrijf] aan [straatnaam] te Leeuwarden. Ik zag dat de 3 mannen in de richting van [slachtoffer] liepen. Ik zag dat [slachtoffer] in de kappersstoel zat. Ze kwamen boos en dreigend binnen. Ik zag dit aan de manier van doen en ze spraken erg dreigend tegen [slachtoffer] . Ik hoorde onder meer iets van: 'we hebben je gewaarschuwd, dit moet je niet zeggen/had je niet moeten zeggen' althans dat soort woorden.
Ik zag dat dader 1 een tondeuse pakte en hiermee [slachtoffer] keihard op zijn hoofd sloeg. Ik zag ook dat twee anderen met stokken op [slachtoffer] insloegen.
Ik zag een van de drie een mes in zijn handen had en hiermee opzettelijk en met kracht in de richting van [slachtoffer] zijn nek stak.
De vechtpartij tussen [slachtoffer] en die drie mannen ging tot aan de ingangsdeur.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 december 2015, opgenomen op pagina 410 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Vandaag, 11 december 2015, was ik aan het werk in de kapperszaak [bedrijf] aan [straatnaam] te Leeuwarden.
[medeverdachte 1] kwam de kapperszaak in met [verdachte] en hun aangetrouwde zwager [medeverdachte 2] . Ze begonnen alle drie tegen [slachtoffer] . Ik zag dat [medeverdachte 1] een tondeuse van de zaak pakte en hiermee [slachtoffer] op zijn hoofd sloeg. Het was allemaal bloed en de tondeuse van 200 euro is kapot.
Ik zag dat een van de drie een mes in zijn handen had en hiermee [slachtoffer] in de rug stak.
Ik zag ook dat er met stokken op [slachtoffer] in werd geslagen. Later bleek mij dat de bezems uit de zaak op [slachtoffer] zijn hoofd en lichaam zijn kapot geslagen.
[slachtoffer] is blijkbaar heel sterk en raakte in gevecht met de drie.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 december 2015, opgenomen op pagina 414 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Vandaag, 11 december 2015, was ik aan het werk in de kapsalon ' [bedrijf] ' aan [straatnaam] te Leeuwarden. Op het moment dat [slachtoffer] werd geknipt liepen er drie mannen de zaak binnen. Ze gingen om de stoel staan waar [slachtoffer] op zat, zodat [slachtoffer] geen kant op kon. Er werd maar heel kort gesproken en daarna werd er al heel snel geslagen. Door alle drie de mannen werd vervolgens op [slachtoffer] ingeslagen. Er werd steeds op zijn hoofd geslagen. Daarbij werd gebruik gemaakt van de tondeuse, van vuisten, van bezems, van alles wat ze maar in hun handen konden krijgen. Ik zag dat het bloed uit [slachtoffer] zijn hoofd gutste. Op een gegeven moment zag ik dat [slachtoffer] werd gestoken. Hij werd gestoken in een van zijn armen. Ze sloegen [slachtoffer] echt de hele zaak door. [slachtoffer] zat dus niet meer in de stoel.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 december 2015, opgenomen op pagina 419 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 4] :
Vandaag, 11 december 2015, was ik aan het werk in kapsalon ' [bedrijf] ' aan [straatnaam] te Leeuwarden. Bij het verlaten van de kapsalon zag ik drie mannen de kapsalon binnenkomen. Ik zag door de glazen pui dat de drie mannen die zojuist waren binnengekomen over de klant van mijn collega/werkgever [getuige 2] stonden gebogen. Ik zag deze drie mannen in een halve cirkel om de klant op stoel twee staan. Ik zag één man rechtsachter, één man link achteraan één man achter deze klant staan. Ik zag dat alle drie deze mannen de klant op stoel twee klappen gaven. Ik zag dat zij met hun handen op het hoofd van de klant stonden te meppen. Ik zag dat deze klant de klappen probeerde te ontwijken. Ik heb daar toen de politie gebeld.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 december 2015, opgenomen op pagina 348 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 11 december 2015 omstreeks 17:50 uur kregen wij de melding om te gaan naar [straatnaam] te Leeuwarden. Hier zou een schiet/steek incident hebben plaats gevonden.
Wij waren omstreeks 18:00 uur ter plaatse.
Ik ben in de kapperszaak gebleven om meer informatie te verzamelen over de mogelijke daders. Ik werd in de zaak aangesproken door de heer [getuige 2] . De heer [getuige 2] verklaarde tegen over mij dat hij had gezien dat er drie mannen de zaak waren binnen gekomen.
Hij verklaarde tegenover mij dat hij twee van deze mannen bij naam kende. Een van de mannen zou [medeverdachte 1] zijn, de ander man zou [verdachte] zijn. De derde man zou [medeverdachte 2] zijn. De heer [getuige 2] verklaarde tegenover mij dat hij had gezien dat deze drie mannen [slachtoffer] aanvielen. Op het moment dat [slachtoffer] werd aangevallen zat deze in een kappersstoel en werd hij geknipt. [slachtoffer] werd geslagen en met een mes gestoken.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 december 2015, opgenomen op pagina 365 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op 11 december 2015, omstreeks 20.30 uur, spraken wij, op de afdeling spoedeisende hulp van het Medisch Centrum Leeuwarden, met een persoon, die ons opgaf te zijn: [slachtoffer] .
In een kort gesprek verklaarde [slachtoffer] ons dat hij eerder die avond bij de kapper op [straatnaam] te Leeuwarden was. Hij was daar ineens aangevallen door de hem bekende broers [medeverdachte 1] en [verdachte] en hun zwager [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 1] had hem met een tondeuse uit de kapperszaak op zijn hoofd geslagen. Hij werd met een mes gestoken in zijn nek/rug. Dit gebeurde waarschijnlijk door [verdachte] . Verder werd hij geslagen. Hij was uit de stoel overeind gekomen en had zich vervolgens verdedigd.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 11 december 2015 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes in de nek heeft gestoken en/of gesneden, en met een tondeuse en meermalen met stokken en/of bezems en vuisten op het hoofd en op de benen heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van een poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De raadsman van verdachte heeft gesteld dat sprake was van noodweer danwel noodweer exces. Hij heeft daartoe kort gezegd aangevoerd dat verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval door het slachtoffer. Op grond van het voorgaande dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank verwijst voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden naar hetgeen zij hierover bij de bewijsoverweging uiteengezet heeft. Daarbij heeft de rechtbank geconcludeerd dat zij uitgaat van de verklaringen van aangever en niet van die van verdachte. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Integendeel, de handelingen van verdachte en de medeverdachten moeten – naar de kern bezien – als aanvallend worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank was er aldus in het geheel geen sprake van een noodweersituatie. Dit brengt mee dat het beroep op noodweer wordt verworpen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gemotiveerd bepleit om bij een strafoplegging rekening te houden met het reclasseringsadvies en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en hem op grond van het voorgaande niet een langere gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages van Reclassering Nederland d.d. 5 oktober 2017 en 11 mei 2016, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag door het slachtoffer meermalen met een mes in zijn nek te steken en op zijn hoofd te slaan met een tondeuse en bezems. Het slachtoffer heeft door dit geweld forse verwondingen opgelopen en heeft letterlijk en figuurlijk voor zijn leven gevochten.
De aanleiding was gelegen in een langdurend conflict tussen de zwager van verdachte en het slachtoffer. Op de bewuste dag is dit conflict geheel uit de hand gelopen. Daarbij heeft verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en een poging ondernomen om het slachtoffer het leven te ontnemen.
Verdachte heeft ook een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de andere personen die zich in de kapperszaak bevonden, waaronder een vijfjarig kind. Uit verschillende getuigenverklaringen is gebleken dat het gebeuren ook op hen een grote impact heeft gehad.
Blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 september 2017 is verdachte eerder wegens geweldsdelicten veroordeeld.
De reclassering heeft in haar laatste rapport het volgende aangegeven over verdachte.
Hij heeft een fulltime baan als schilder en zet zich regelmatig als vrijwilliger in. Daarnaast neemt hij zijn verantwoordelijkheid voor zijn gezin.
De reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel overeenkomt met de periode dat hij in voorarrest heeft doorgebracht. Een langer durende gevangenisstraf zal voor verdachte negatieve gevolgen hebben, op zowel persoonlijk als maatschappelijk vlak. Verdachte heeft na de schorsing van de voorlopige hechtenis zijn leven weer op orde. De reclasseringsmedewerker heeft dan ook opgemerkt dat zij het recidivegevaar als laag inschat, gelet op zijn fulltimebaan als schilder, zijn werk als vrijwilliger en de verantwoordelijkheid die hij neemt voor zijn gezin.
Uit het rapport komt wel naar voren dat de GGZ het recidivegevaar als hoog inschat. Verdachte maakt nog niet altijd de goede keuzes omdat hij vooral moeite lijkt te hebben met loyaliteitskwesties, principekwesties en eergevoeligheid. Verdachte lijkt hierdoor niet altijd in staat om de weg van de minste weerstand te kiezen als er een beroep op hem gedaan wordt, waarbij het gevaar bestaat dat hij in risicosituaties terechtkomt.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande het volgende.
Het bewezenverklaarde is een ernstig feit waarop in beginsel moet worden gereageerd met oplegging van een langdurige gevangenisstraf, te meer nu een wapen is gebruikt. Gelet op de ernst van het feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de periode van het voorarrest, zoals is geadviseerd door de reclassering en verzocht door de raadsman. Daarnaast ziet de rechtbank in de rapporten van de reclassering geen reden om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Wel ziet de rechtbank in het tijdsverloop aanleiding om een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles overwegende komt de rechtbank tot de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van het voorarrest.

Voorlopige hechtenis

Ten aanzien van het geschorste bevel van de voorlopige hechtenis overweegt de rechtbank het volgende.
In onderhavige zaak is verdachte op 11 januari 2016 aangehouden en daarna in voorlopige hechtenis gesteld. De voorlopige hechtenis is met ingang van 5 augustus 2016 door de rechtbank geschorst. Uit de rapporten van de reclassering blijkt dat verdachte zich heeft gehouden aan de hem gestelde voorwaarden. De rechtbank ziet daarom geen meerwaarde in het laten voortduren van de schorsing, maar vindt tegelijkertijd dat verdachte een eventueel hoger beroep in vrijheid zou moeten kunnen afwachten. Daarom zal de rechtbank in dit eindvonnis het geschorste bevel van de voorlopige hechtenis opheffen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 20.000,00 ter vergoeding van materiële schade en € 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot een bedrag van € 10.000,00 immateriële schade hoofdelijk wordt toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen, nu deze vordering niet is onderbouwd en er sprake is van eigen schuld bij de indiener.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren.
Het is de rechtbank duidelijk dat het slachtoffer door het misdrijf pijn en letsel heeft ondervonden en dat hij immateriële schade heeft geleden. De rechtbank ziet voldoende grond om deze schade op een bedrag van in ieder geval € 6.000,00 te stellen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 december 2015. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de meer gevorderde schade alsnog te laten aantonen, zal eveneens leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom voor dit deel niet ontvankelijk verklaren.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door een of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 6.000,00 (zegge: zesduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 december 2015, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 6.000,00 (zegge: zesduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 december 2015, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 65 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. M.B. de Wit en mr. J.N.M. Blom, rechters, bijgestaan door mr. E. de Vries-Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 oktober 2017.