ECLI:NL:RBNNE:2017:4006

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
23 oktober 2017
Zaaknummer
LEE 16/3955
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om nadeelcompensatie wegens verbod op exploitatie van prostitutie-inrichtingen in A-Kwartier te Groningen

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van meerdere panden in het A-kwartier te Groningen, een verzoek om nadeelcompensatie ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen. Dit verzoek volgde op een besluit van de burgemeester, dat per 1 januari 2016 het exploiteren van prostitutie-inrichtingen in het A-kwartier verbood. Eiser had tot dat moment vijf panden verhuurd aan derden voor raamprostitutie en exploiteerde zelf ook een pand. Het college heeft het verzoek om nadeelcompensatie afgewezen, wat eiser heeft bestreden in beroep.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast voor de onjuistheid van de door eiser aangeleverde gegevens bij verweerder ligt. Verweerder heeft deze bewijslast niet kunnen waarmaken, waardoor het besluit niet deugdelijk gemotiveerd was. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet heeft voldaan aan de verplichtingen uit de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene Nadeelcompensatie Verordening gemeente Groningen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij een deugdelijk feitenonderzoek moet worden uitgevoerd.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar gedaan op 19 oktober 2017.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/3955

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te Groningen, eiser

(gemachtigde: mr. A.A. Westers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder
(gemachtigde: mr. R. Snel).

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek van eiser tot het verlenen van nadeelcompensatie afgewezen.
Bij besluit van 15 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door [boekhouder] .
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door
mr. S.H. Spoormans.

Overwegingen

1.1.
Bij besluit van 17 augustus 2010 heeft de burgemeester van Groningen artikel 1 van bijlage 10 bij de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2009 gewijzigd vastgesteld. Dit besluit tot wijziging heeft tot gevolg gehad dat het exploiteren van prostitutie-inrichtingen in het A-kwartier te Groningen vanaf 1 januari 2016 niet meer is toegestaan. Dit besluit staat in rechte vast.
1.2.
Eiser was ten tijde van belang eigenaar van zes panden in de Hoekstraat en de Vishoek, gelegen in het A-kwartier te Groningen. Tot 1 januari 2016 verhuurde hij vijf van deze panden aan derden die deze panden exploiteerden als raamprostitutie-inrichtingen. Het zesde pand exploiteerde eiser, eveneens tot 1 januari 2016, zelf als raamprostitutie-inrichting.
1.3.
Op 24 maart 2015 heeft eiser in verband met het verbod op het exploiteren van prostitutie-inrichtingen in het A-kwartier bij verweerder een verzoek om nadeelcompensatie op grond van de Algemene Nadeelcompensatie Verordening gemeente Groningen ingediend.
1.4.
Op 2 juli 2015 heeft de Planschade- en Nadeelcompensatiecommissie (hierna: nadeelcompensatiecommissie) partijen gehoord over het verzoek van eiser.
1.5.
Bij brief van 8 juli 2015 heeft de nadeelcompensatiecommissie eiser om een nadere onderbouwing gevraagd.
1.6.
Bij brief van 17 september 2015 heeft de nadeelcompensatiecommissie verweerder gevraagd om informatie op een aantal punten.
1.7.
Bij e-mailbericht van 5 november 2015 heeft de nadeelcompensatiecommissie eiser, naar aanleiding van overleg met eiser, om nadere informatie verzocht.
1.8.
Op 16 december 2015 heeft de nadeelcompensatiecommissie partijen gehoord over het verzoek van eiser.
1.9.
Bij brief van 30 december 2015 heeft de nadeelcompensatiecommissie eiser nadere vragen gesteld.
1.10.
Op 8 januari 2016 heeft de nadeelcompensatiecommissie partijen gehoord over het verzoek van eiser.
1.11.
Op 5 februari 2016 heeft de nadeelcompensatiecommissie een conceptadvies aan partijen toegezonden. Bij brief van 25 februari 2016 heeft eiser zijn zienswijze gegeven. Bij brief van 1 maart 2016 heeft verweerder zijn zienswijze gegeven.
1.12.
Op 21 april 2016 heeft de nadeelcompensatiecommissie advies uitgebracht.
1.13.
Bij primair besluit van 11 mei 2016 heeft verweerder het verzoek afgewezen. Verweerder heeft het advies van de nadeelcompensatiecommissie niet aan het besluit ten grondslag gelegd.
1.14.
Eiser heeft bij brief van 30 mei 2016 bezwaar gemaakt. Op 12 juli 2016 heeft de algemene bezwaarschriftencommissie (bezwaarschriftencommissie) een hoorzitting gehouden. Bij advies van 8 september heeft de bezwaarschriftencommissie verweerder geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren en het primaire besluit in stand te laten.
1.15.
In het bestreden besluit heeft verweerder, met overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
Ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vergaart het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Awb verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
2.2.
Artikel 10, derde en vierde lid, van de Algemene Nadeelcompensatie Verordening gemeente Groningen (ANVG) luidt als volgt:
‘3. De aanvrager verstrekt de gegevens en bescheiden die voor het nemen van de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking heeft dan wel kan krijgen. De aanvraag gaat in ieder geval vergezeld van:
a. indien het schade betreft wegens winst- of inkomstenderving als bedoeld in artikel 5: een gewaarmerkte jaarrekening over het jaar waarin schade is geleden alsmede zo mogelijk van de jaarrekeningen over een periode van drie jaar voorafgaande aan het jaar waarin de schade is geleden;
b. indien het schade betreft wegens gederfde huurinkomsten als bedoeld in artikel 6: een afschrift van de huurovereenkomst of gebruiksovereenkomst, een eigendomsakte en een taxatierapport van een onafhankelijk deskundige;
c. indien het schade betreft wegens de lagere opbrengst bij de verkoop van een bedrijf of een onroerende zaak als bedoeld in artikel 7: de eigendomsakte van de onroerende zaak dan wel indien het de verkoop van een bedrijf betreft, van een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel alsmede in beide gevallen een taxatierapport van een onafhankelijke deskundige.
4. Op verzoek van de commissie, bedoeld in artikel 15, verstrekt de aanvrager aanvullende gegevens. Daarbij kan het onder meer gaan om maandcijfers, kwartaalcijfers, een specificatie van omzet en kostenposten en branche-informatie.’
3. De rechtbank zal in de eerste plaats bespreken in hoeverre partijen hebben voldaan aan de verplichtingen genoemd onder 2.
3.1.
In het verzoek van 24 maart 2015 heeft eiser een beknopte becijfering gegeven van de gestelde schade. Bijgevoegd heeft eiser onder meer een rapportage van Bureau De Zwarte Hond over de verbouw tot woonpand, een kostenraming van bouwkundige [bouwkundige] , rapporten van taxateur [taxateur] en door [boekhouder 2] opgestelde winst- en verliesrekeningen 2012, 2013 en 2014 en begroting 2015.
Bij een brief van 23 juni 2015 heeft eiser brieven over het fiscale toerekenen van inkomsten in box 3 in de zin van de Wet Inkomstenbelasting 2001 en een nota van afrekening betreffende Vishoek 3 bijgevoegd.
Op donderdag 17 september 2015 heeft overleg plaatsgevonden tussen [lid] , lid van de nadeelcompensatiecommissie, en [boekhouder 2] (namens eiser).
In een brief van 10 november 2015 heeft eiser een overzicht gegeven van huuropbrengsten en huurwaarden van de zes panden.
Bij emailbericht van 20 januari 2016 heeft eiser een vraag van de nadeelcompensatiecommissie over een koopovereenkomst beantwoord.
In de zienswijze van 25 februari 2016 op het conceptadvies van de nadeelcompensatiecommissie heeft eiser de taxatie van de nadeelcompensatiecommissie met een eigen taxatie vergeleken.
3.2.
Verweerder heeft in de zienswijze van 1 maart 2016 op het conceptadvies van de nadeelcompensatiecommissie gemotiveerd en uitvoerig betoogd waarom de door eiser aangevoerde cijfers en de door eiser gemaakte berekeningen niet juist kunnen zijn.
3.3.
In het advies vermeldt de nadeelcompensatiecommissie gemotiveerd waarom bij haar ernstige twijfels zijn gerezen over de algehele betrouwbaarheid van de gegevens die eiser heeft aangeleverd. De nadeelcompensatiecommissie schrijft voorts:
‘In de langjarige praktijk van de commissie is het uitgangspunt altijd geweest te vertrouwen op de juistheid van de door een verzoeker aangeleverde gegevens. Uiteraard is het aan de
commissie om nader onderzoek te verrichten om eventuele onduidelijkheden op te helderen.
De bespreking die de accountant van de commissie met de accountant van verzoeker heeft
gevoerd moet ook in dit licht worden gezien. In dit geval meent de commissie echter dat er
aanleiding is tot een diepgaander onderzoek en kan de commissie niet meer uitgaan van de
gebruikelijke vooronderstelling. Voor een dergelijk nader onderzoek, dat in zekere zin een
forensisch karakter heeft, is de commissie evenwel niet geëquipeerd en zij acht het ook niet
haar taak.
Dit brengt met zich mee dat het onderhavige advies wordt uitgebracht onder het voorbehoud
dat de door verzoeker ter motivering van zijn verzoek om nadeelcompensatie ingebrachte
gegevens ook bij nader (forensisch) - en niet door de commissie verricht - onderzoek juist
blijken’.
3.4.
De bezwaarschriftencommissie schrijft in haar advies onder meer het volgende”
‘Op grond van de door het college aangevoerde aanwijzingen ten aanzien van de
(on)betrouwbaarheid van de door bezwaarde aangeleverde gegevens, kan de commissie
het voorbehoud van de nadeelcompensatiecommissie volgen. Het college heeft naar het
oordeel van de commissie aanzienlijke twijfel gezaaid over de juistheid van de door
bezwaarde ingebrachte informatie. Van die juistheid kan daarom niet worden uitgegaan,
zonder dat zij alsnog aannemelijk wordt gemaakt. Uit artikel 10, derde lid van de
ANVG en vaste jurisprudentie blijkt dat de bewijslast bij een nadeelcompensatieverzoek
ligt bij de aanvrager. Het lag dan ook op de weg van bezwaarde om aan te tonen dat de
door hem aangeleverde gegevens correct zijn. De stelling dat de accountant van
bezwaarde instaat voor de gegevens volstaat niet, gelet op de door het college
overgelegde informatie. Bezwaarde heeft tijdens de behandeling van zijn bezwaar geen
gebruik gemaakt van de gelegenheid om de juistheid van de door hem ingebrachte
gegevens alsnog objectief te onderbouwen’.
3.5.
In het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de bezwaarschriftencommissie overgenomen. In de toelichting heeft verweerder voorts de onder 3.3. aangehaalde overweging van de bezwaarschriftencommissie opgenomen.
3.6.
Ter zitting heeft verweerder het betoog genoemd onder 3.2. nader toegelicht.
3.7.
In een geval als het onderhavige waarin een rechtszoekende om nadeelcompensatie verzoekt, ligt het op de weg van de aanvrager om die gegevens over te leggen die nodig zijn om tot een beslissing te komen. Die gedachte is door de gemeenteraad vastgelegd en nader toegespitst in artikel 10, derde en vierde lid, van de ANVG en door de wetgever in artikel 4:2, tweede lid, van de Awb. Indien en voor zover het bevoegde gezag van oordeel is dat de overgelegde gegevens ontoereikend zijn, dient het de aanvrager in de gelegenheid te stellen om de gegevens die naar het oordeel van het bevoegde gezag ontbreken alsnog aan te vullen. De rechtbank is van oordeel dat eiser in deze aan de bepalingen van artikel 10, derde en vierde lid, ANVG heeft voldaan.
3.8.
Verweerder had vervolgens dienen te onderzoeken of en in hoeverre de door eisers aangeleverde cijfers juist zijn. Indien verweerder van oordeel is dat de ingediende gegevens onjuist zijn, rust op verweerder de bewijslast om die onjuistheid aan te tonen. De enkele stelling dat er twijfel kan bestaan omtrent de juistheid van de door eiser ingediende gegevens volstaat daartoe niet. Ook het betoog dat de door eiser aangeleverde gegevens, onder meer gezien verweerder ambtshalve bekende andere gegevens betreffende andere ondernemingen, niet juist kunnen zijn, is ontoereikend. De rechtbank overweegt daartoe dat het hier gaat om gegevens die onder meer door een accountant zijn aangeleverd. Indien verweerder de onjuistheid hiervan wil aantonen zal dat ten minste door een accountant dienen te worden bevestigd. Indien verweerder de onjuistheid van die gegevens wil aantonen door middel van andere gegevens betreffende eiser waarover verweerder uit andere hoofde de beschikking heeft, dan zal verweerder ten minste de juistheid van die andere gegevens aannemelijk moeten maken. De enkele stelling dat de door eiser aangeleverde gegevens onjuist zijn, is ontoereikend.
De rechtbank oordeelt daarom dat verweerder niet heeft voldaan aan de verplichting, opgenomen in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, om het bestreden besluit deugdelijk te motiveren.
4. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond dient te worden verklaard wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en dat de rechtbank het bestreden besluit dient te vernietigen. Verweerder zal vervolgens een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
4.1.
Verweerder zal zijn beoordeling bij de heroverweging op bezwaar dienen te gronden op een deugdelijk feitenonderzoek, eventueel uit te voeren door een door verweerder in te schakelen deskundige. Na de vaststelling van feiten kan berekend worden of en in hoeverre eiser schade heeft geleden.
4.2.
Mocht inderdaad sprake zijn van schade, dan dient het verzoek beoordeeld te worden aan de hand van de criteria opgenomen in de ANVG. Bij beantwoording van de vraag of de schade voor vergoeding in aanmerking komt, kan dan onder meer aan de orde komen wat de betekenis is van de overgangstermijn alvorens de exploitatie in kwestie niet meer was toegestaan, in hoeverre het verbod van de exploitatie als een normaal maatschappelijk risico moet worden aangemerkt en of en in hoeverre eiser maatregelen ter voorkoming van schade heeft genomen dan wel had behoren te nemen.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, voorzitter, en mr. J.W. Keuning en
mr. V. van Dorst, leden, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.