ECLI:NL:RBNNE:2017:3987

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2017
Publicatiedatum
20 oktober 2017
Zaaknummer
18/830295-15 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak met benadeelde partij

Op 20 oktober 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak met parketnummer 18/830295-15. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de officier van justitie een bedrag van € 299.796,- heeft gevorderd. De behandeling vond plaats op 6 oktober 2017, waar de verdachte, diens raadsvrouw mr. A.R.H. Baas, en de officier van justitie aanwezig waren. De officier van justitie heeft de vordering tot ontneming gehandhaafd, maar verzocht om deze op nihil te stellen indien de vordering van de benadeelde partij zou worden toegewezen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de vordering van de benadeelde partij, een bedrijf, tot het bedrag van € 299.796,- terecht is toegewezen. Gezien deze toewijzing heeft de rechtbank besloten de vordering van de officier van justitie af te wijzen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter mr. L.W. Janssen en de rechters mr. J.V. Nolta en mr. M.B.W. Venema, met B.E. Oosterhout als griffier. Mr. Venema was niet in staat om de uitspraak mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830295-15
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 20 oktober 2017 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 1953 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 25 april 2017 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 299.796,- ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/830295-15 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 6 oktober 2017. De verdachte, diens raadsvrouw, mr. A.R.H. Baas, en de officier van justitie zijn op de vordering gehoord.

Beoordeling

Ter terechtzitting van 6 oktober 2017 heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd ter zake van het primair ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft tevens aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 299.796,- dient te worden toegewezen.
De officier van justitie heeft ter zitting de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gehandhaafd. Indien door de rechtbank echter de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, heeft de officier van justitie verzocht om de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil te stellen.
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat rekening dient te worden gehouden met de draagkracht van verdachte.
Nu de rechtbank bij vonnis van 20 oktober 2017 de vordering benadeelde partij van [bedrijf] tot een bedrag van € 299.796,- heeft toegewezen, zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie afwijzen.

Beslissing

Wijst de vordering van de officier van justitie af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door B.E. Oosterhout, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 oktober 2017.
Mr. Venema is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.