16.2Ook als het beroep van eiseres is gedaan op basis van algemeen beginsel van behoorlijk bestuur kan haar beroepsgrond niet slagen. Verweerder heeft zich immers gehouden aan de wettelijke bepalingen. De rechtbank wijst eiseres erop dat artikel 3.156 van de Wet IB 2001 beoogt om haar op haar verzoek vooraf zekerheid te verschaffen omtrent de kwalificatie van door haar te behalen voordelen uit arbeidsrelaties die dezelfde soort van werkzaamheden betreffen en onder overeenkomstige condities worden verricht, welke kwalificatie kan zijn: winst uit onderneming, loon of resultaat uit overige werkzaamheden (vgl. HR 23 november 2012, nr. 11/00661, ECLI:NL:HR:2012:BY3884). Verweerder heeft op haar verzoek beslist bij beschikking. Deze door verweerder afgegeven beschikking heeft ten doel eiseres en haar opdrachtgevers zekerheid te verschaffen omtrent de juridische gevolgen die aan hun arbeidsrelatie zijn verbonden. Tot op het moment van de herziening van de beschikking - 15 oktober 2013 - heeft deze zekerheid bestaan. De herziening heeft geen terugwerkende kracht zodat van inbreuk op rechtszekerheid geen sprake is. Terwijl de herziening zelf in dit geval naar het oordeel van de rechtbank ook terecht heeft plaatsgevonden (zie 13.1). Daarnaast kan verweerder bij de aangifte de aard van het inkomen nogmaals toetsen (zie 11.2.) wat hij ook heeft gedaan. 17. Op grond wat van de rechtbank onder 10.1 tot en met 16.2 heeft overwogen, is zij van oordeel dat verweerder de inkomsten uit de zorgwerkzaamheden van eiseres terecht niet als winst uit onderneming heeft aangemerkt.
Loon uit dienstbetrekking?
18. Nu uit de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat de zorgwerkzaamheden niet als winst uit onderneming, kunnen worden aangemerkt, dient de vraag te worden beantwoord of ten aanzien van deze inkomsten sprake is van loon uit dienstbetrekking, zoals verweerder voorstaat. De bewijslast ter zake rust op verweerder.
19. Maatgevend voor de vraag of sprake is van loon uit dienstbetrekking, is of is voldaan aan de eisen van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarvoor geldt als vereisten dat sprake is van:
- een gezagsverhouding;
- de verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid;
- de verplichting tot het betalen van loon.
In de kern verschillen partijen alleen van mening over de vraag of de vereiste gezagsverhouding er is.
20. Zoals onder 10.2 overwogen kon eiseres de zorgwerkzaamheden alleen verrichten binnen het specifiek daarvoor geldende wettelijke (AWBZ-)kader. Daarbij heeft eiseres de zorgwerkzaamheden uitgevoerd op basis van overeenkomsten die zij had gesloten met zorgaanbieders, die op grond van dat wettelijke kader ook eindverantwoordelijk bleven voor de verleende zorg.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit ertoe dat de zorgaanbieder, zowel op organisatorisch als op vakinhoudelijk gebied, uiteindelijke een bindende instructiebevoegd-heid had. Voor het bestaan van een gezagsverhouding is immers al voldoende dat de zorgaanbieder bevoegd was om dergelijke instructies te geven (vgl. Hoge Raad 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX7317). Dat eiseres bij het uitvoeren van haar werkzaamheden een grote mate van professionele autonomie had, doet aan die instructiebevoegdheid niet af. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van dezelfde overwegingen die leiden tot het ontbreken van de voor het fiscale ondernemerschap dan ook aannemelijk dat er sprake is van een gezagsverhouding zoals deze is vereist voor het bestaan van een dienstbetrekking in fiscale zin. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de inkomsten van eiseres uit haar zorgwerkzaamheden als loon uit dienstbetrekking moeten worden aangemerkt. 21. De rechtbank wijst eiseres erop dat het voorgaande niets af doet aan de professionaliteit en zorg waarmee zij haar zorgwerkzaamheden heeft verricht. Ook miskent de rechtbank hiermee geenszins de beleving van eiseres, dat zij de zorgwerkzaamheden steeds volstrekt autonoom heeft ingericht en uitgevoerd. Waar het in fiscale zin om gaat, is het antwoord op de vraag of uiteindelijk bindende opdrachten en aanwijzingen (instructies)
kunnenworden gegeven. Nu de rechtbank die vraag in het geval van eiseres bevestigend heeft beantwoord, is daarmee de fiscaal-juridische kwalificatie: dienstbetrekking, gegeven. Dat deze instructies in de praktijk (nagenoeg) geheel, gelet op de professionaliteit van eiseres, achterwege blijft is dan niet meer relevant. Dit geldt des te meer nu de rechtbank ook heeft vastgesteld (zie 10.4) dat eiseres - mede door de strikte wetgeving - volledig afhankelijk is van de zorgaanbieders.
22. Op grond van al het voorgaande is het beroep ongegrond.
23. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingsrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingsrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking belastingsrente.
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Zomer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op: