ECLI:NL:RBNNE:2017:37

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 januari 2017
Publicatiedatum
5 januari 2017
Zaaknummer
18-73039-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijk slachtoffer en zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag

Op 5 januari 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige man die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 13 april 2016 te Jirnsum. De verdachte, die pas zes weken in het bezit was van zijn rijbewijs, verloor de controle over zijn auto terwijl hij met vier passagiers reed. Door zijn roekeloze rijgedrag botste hij tegen een boom, wat resulteerde in de dood van een 14-jarig meisje en zwaar lichamelijk letsel bij drie andere inzittenden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zodanig had gedragen dat het ongeval aan zijn schuld te wijten was. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uren op, een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar, en een rijontzegging van drie jaar. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de gevolgen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor hem. De rechtbank benadrukte dat geen enkele straf het leed van de slachtoffers en hun nabestaanden kan ongedaan maken, maar dat vergelding in een rechtsstaat haar grenzen kent.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730393-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 januari 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
22 december 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 april 2016 te of bij Jirnsum, in de gemeente Leeuwarden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Peugeot, type 206, [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de Reinerswei, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend,
komende uit de richting Grou en gaande in de richting van Jirnsum, alwaar ter plaatse een maximumsnelheid geldt van 80 km/u,
terwijl hij in genoemde personenauto vier passagiers vervoerde en in die auto slechts drie veiligheidsgordels voor passagiers waren aangebracht, en/of
terwijl hij wist dat kort daarvoor nog neerslag was gevallen en het wegdek ter plaatse nog nat was, en/of
terwijl hij wist dat zijn auto in bochten snel uitbreekt (waarbij de voorkant of de achterkant van de auto wegglijdt), althans dat zijn auto meer uitbreekt wanneer er meer personen in zijn auto zitten, en/of
te rijden met een snelheid van ongeveer 98 km/u of meer, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan gezien de situatie ter plaatse en de (weers)omstandigheden was toegestaan en/of verantwoord was, en/of
nadat hij op hetzelfde weggedeelte op een bepaald moment had gemerkt dat de achterwielen van die personenauto naar uitbraken en/of dreigden uit te breken, (vervolgens) met onverminderde snelheid is doorgereden, althans zijn weggedrag niet zodanig heeft aangepast als gezien de situatie ter plaatse noodzakelijk was, en/of
waardoor (vervolgens), toen de weg ter plaatse een bocht naar links maakte, verdachte de controle over de personenauto is verloren en/of de achterzijde van de personenauto naar rechts is uitgebroken en/of in een drift naar de in verdachtes rijrichting gezien linkerzijde van de weg terechtkwam, en/of
(vervolgens) tegen een boom is gebotst en in de naastgelegen sloot terecht is gekomen,
- waardoor [slachtoffer 1] werd gedood, en/of
- waardoor [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken bovenbeen, een gebroken neus en een scheurtje in de schedel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, en/of
- waardoor [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstig traumatisch hersenletsel en/of ernstig inwendig buik- en borstletsel en/of diverse fracturen over het hele lichaam, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, en/of
- waardoor [slachtoffer 4] zwaar lichamelijk letsel, te weten een vinger uit de kom en/of meerdere wonden en/of een gescheurde milt en/of een longkneuzing, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 april 2016 te of bij Jirnsum, in de gemeente Leeuwarden als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Peugeot, type 206, [kenteken] , daarmee rijdende op de weg, de Reinerswei, komende uit de richting Grou en gaande in de richting van Jirnsum, alwaar ter plaatse een maximumsnelheid geldt van 80 km/u,
terwijl hij in genoemde personenauto vier passagiers vervoerde en in die auto slechts drie veiligheidsgordels voor passagiers waren aangebracht, en/of
terwijl hij wist dat kort daarvoor nog neerslag was gevallen en het wegdek ter plaatse nog nat was, en/of
terwijl hij wist dat zijn auto in bochten snel uitbreekt (waarbij de voorkant of de achterkant van de auto wegglijdt), althans dat zijn auto meer uitbreekt wanneer er meer personen in zijn auto zitten, en/of
heeft gereden met een snelheid van ongeveer 98 km/u of meer, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan gezien de situatie ter plaatse en de (weers)omstandigheden was toegestaan en/of verantwoord was, en/of
nadat hij op hetzelfde weggedeelte op een bepaald moment had gemerkt dat de achterwielen van die personenauto naar uitbraken en/of dreigden uit te breken, (vervolgens) met onverminderde snelheid is doorgereden, althans zijn weggedrag niet zodanig heeft aangepast als gezien de situatie ter plaatse noodzakelijk was, en/of
waardoor (vervolgens), toen de weg ter plaatse een bocht naar links maakte, verdachte de controle over de personenauto is verloren en/of de achterzijde van de personenauto naar rechts is uitgebroken en/of in een drift naar de in verdachtes rijrichting gezien linkerzijde van de weg terechtkwam, en/of
(vervolgens) tegen een boom is gebotst en in de naastgelegen sloot terecht is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft dit allereerst gebaseerd op de bevindingen van de verbalisanten, de verklaring van verdachte, de getuigenverklaringen, de geneeskundige verklaringen en het schouwverslag. Voorts heeft hij aangevoerd dat er geen enkele van buiten komende oorzaak van invloed is geweest op het ongeval: uit deskundigenonderzoek blijkt dat het ongeval niet door een technisch gebrek aan de auto van verdachte of de toestand van de weg kan zijn veroorzaakt. De officier heeft op basis van het voorgaande geconcludeerd dat het ongeval is veroorzaakt door een combinatie van gedragingen door verdachte. De officier van justitie heeft gevorderd dat het door hem bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partiële vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) voor zover het betreft de slachtoffers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] , omdat er bij hen geen sprake is van zodanig letsel dat dit onder de kwalificatie van artikel 6 WVW 1994 kan worden geschaard.
Ten aanzien van de ten laste gelegde elementen van schuld, heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
Aan verdachte kan niet het verwijt worden gemaakt dat er meer passagiers op de achterbank zaten dan het beschikbare aantal autogordels, omdat verdachte hiervoor op grond van artikel 59 van het Reglement verkeersregel en verkeerstekens 1990 niet aansprakelijk is.
Het ten laste gelegde - kort gezegd - natte wegdek kan eveneens niet bijdragen aan de culpa, nu uit het rapport van de Verkeersongevalanalyse (hierna: VOA) blijkt dat het wegdek niet glad maar voldoende stroef was en niet van invloed is geweest op het ontstaan dan wel verloop van het ongeval.
De ten laste gelegde 'wetenschap van het snel uitbreken van de auto' en 'doorrijden na eerdere uitbraak' moeten zijn afgeleid van de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd. Een verklaring waarvan verdachte stelt dat de inhoud op onderdelen niet juist is, omdat de druk door de verbalisant behoorlijk is opgevoerd. Dit laatste is echter niet te controleren, omdat er geen raadsman bij het verhoor is geweest en er geen beelden of audio-opnames van zijn gemaakt.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet uit de stukken blijkt dat verdachte is ingelicht over de gevolgen van het doen van afstand van zijn consultatierecht en verhoorbijstand van een advocaat en evenmin dat aan verdachte is meegedeeld dat herroeping hiervan mogelijk is.
Daarnaast valt onderhavige zaak in de 'categorie A-zaken', zoals is opgenomen in de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor, en had verdachte daarom geen afstand kunnen doen van het recht op consultatiebijstand en verhoorbijstand. Door toch afstand te doen, is het verhoor afgenomen in strijd met voornoemde aanwijzing en is er aldus in strijd met het recht - in de zin van artikel 99 RO - een verhoor afgenomen.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat verdachte in zijn belangen is geschaad, doordat zijn verhoor niet auditief is opgenomen. Hierdoor kan de wijze van verhoor niet worden nagegaan. Daarbij is van belang dat volgens de Aanwijzing AVR voor zaken waarbij een slachtoffer is overleden, een verplichte auditieve registratie geldt.
Op grond van het voorgaande heeft de raadsman bepleit dat de verklaring van verdachte die hij op 10 mei 2016 bij de politie heeft afgelegd, uitgesloten dient te worden van het bewijs.
Ten aanzien van het 'doorrijden na een eerdere uitbraak van de auto' heeft de raadsman subsidiair aangevoerd dat dit meer een gevoel van verdachte lijkt te zijn geweest, dan dat hij dit zeker wist. Verdachte had immers nog niet veel rijervaring en bij de verkoop van de auto is hierover niets gezegd door de verkoper. Op basis van informatie op het internet, lijkt het echter het tegenover gestelde: een auto met een stugge vering - zoals de auto van verdachte - lijkt juist een betere wegligging te hebben.
De raadsman heeft voorts gemotiveerd bepleit dat op basis van het dossier niet bewezen kan worden dat verdachte met een snelheid 98 kilometer per uur heeft gereden. Wel acht hij het aannemelijk dat verdachte harder heeft gereden dan voor de situatie verantwoord was en dat dit meegewogen kan worden in de schuld.
De conclusie van de raadsman is dat verdachte enkel verweten kan worden dat hij sneller reed dan ter plaatse verantwoord was. De raadsman heeft bepleit dat dit gekwalificeerd dient te worden als aanmerkelijk onvoorzichtig en dat niet bewezen kan worden verklaard dat sprake is geweest van roekeloosheid en zeer onvoorzichtig rijgedrag.
Het oordeel van de rechtbank
Overwegingen
Juridisch kader
Aan verdachte is - kort gezegd - primair ten laste gelegd dat hij zich op 13 april 2016 als verkeersdeelnemer met zijn personenauto op de Reinerswei bij Jirnsum zodanig heeft gedragen dat door zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Bij dit verkeersongeval is de door verdachte bestuurde auto tegen een boom gebotst en in de naastgelegen sloot terecht gekomen. Door dit ongeval is een persoon om het leven gekomen en is aan drie andere personen zwaar lichamelijk letsel dan wel zodanig lichamelijk letsel toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Het primair ten laste gelegde is strafbaar gesteld bij artikel 6 WVW 1994.
Bij de vraag of sprake is van 'schuld' aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994 komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het verkeersongeval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Van roekeloosheid - de zwaarste vorm van schuld - als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 in verbinding met artikel 175, tweede lid, WVW 1994 is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat hiervan niet is gebleken.
Bewijs van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is voorts mogelijk indien er sprake is van zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam handelen.
Van onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam handelen is sprake indien het handelen wederrechtelijk was en de gevolgen daarvan voorzienbaar waren. Verder moet tenminste sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid wil de schuld kunnen worden bewezen.
Verklaring verdachte
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad had verdachte (in tegenstelling tot aangehouden verdachten, vgl. HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3079) niet zonder meer het recht op consultatiebijstand en verhoorbijstand (vgl. HR 9 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN7727, HR 18 november 2014, ECLI:NL:HR2014:3288 en HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3608).
Het recht op consultatiebijstand biedt verdachten de mogelijkheid om voorafgaand aan het eerste verhoor een raadsman te raadplegen en is uitgewerkt in de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (2010A007), Staatscourant 2010, 4003 (verder: de aanwijzing), waar de raadsman een beroep op heeft gedaan. In de aanwijzing worden regels gegeven voor de verwezenlijking van het recht van de aangehouden verdachte om voorafgaand aan het verhoor door de politie een raadsman te raadplegen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie categorieën zaken: A-, B-, en C-zaken en wordt onder meer bepaald dat in A-zaken geen afstand kan worden gedaan van het recht op consultatiebijstand. De rechtbank leest de aanwijzing aldus dat dit uitsluitend betrekking heeft op de aangehouden verdachte. In de aanwijzing wordt voorts vermeld dat aan degene die schriftelijk wordt uitgenodigd om voor verhoor naar het politiebureau te komen in die uitnodigingsbrief wordt gewezen op de mogelijkheid om voorafgaand aan het verhoor een raadsman te raadplegen.
Het recht op verhoorbijstand ziet op de mogelijkheid voor verdachten om zich tijdens het verhoor te doen bijstaan door een raadsman. Bij voornoemd arrest van 22 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3608) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat (ook) meerderjarige verdachten recht hebben op verhoorbijstand. In ‘Beleid OM Raadsman bij verhoor per 1 maart 2016’ Staatscourant 2016, 8884 (hierna: het beleid) is daar invulling aan gegeven. Wat betreft het consultatierecht blijft de aanwijzing van kracht in afwachting van de wettelijke regeling.
In het beleid wordt aangegeven dat met betrekking tot ontboden verdachten geldt dat de opsporingsinstantie de verdachte in de ontbiedingsbrief wijst op zijn recht zich bij zijn verhoor te laten bijstaan door een raadsman. Vervolgens wordt ingegaan op de verplichting om
aangehoudenverdachten hun recht op verhoorbijstand mee te delen en wordt, zoals de raadsman heeft aangehaald, vermeld dat de opsporingsambtenaar zich ervan dient te verzekeren dat de verdachte vrijwillig en ondubbelzinnig afstand doet van zijn recht en in een proces-verbaal vermeldt dat verdachte is ingelicht over de gevolgen daarvan alsook dat mededeling aan verdachte is gedaan dat herroeping mogelijk is.
Uit het dossier is de rechtbank gebleken dat verdachte na telefonische ontbieding op het politiebureau is gehoord. Verdachte is niet aangehouden.
Verdachte is door de verbalisanten tijdens de telefonische ontbieding en voor aanvang van het verhoor gewezen op zijn consultatierecht en recht op verhoorbijstand. Ook is de rechtbank gebleken dat verdachte voorafgaand aan het verhoor kennis had genomen van de brochure 'Mededeling van rechten verdachte voor volwassenen'. Verdachte heeft na deze informatie ondubbelzinnig afstand gedaan van genoemde rechten, door mede te delen: 'Ik hoef geen advocaat bij dit verhoor, ik doe dit alleen'.
Op grond van deze gang van zaken en hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet is gehandeld in strijd met de aanwijzing of het beleid en dat verdachte voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden tot consultatiebijstand en verhoorbijstand en dus ook op de hoogte moet zijn geweest over de gevolgen van het doen van afstand van deze rechten.
De rechtbank verwerpt aldus dit verweer van de raadsman.
Daarnaast verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman dat het verhoor in strijd met de Aanwijzing AVR (2010A018gp) niet auditief is geregistreerd, omdat de genoemde aanwijzing dit slechts voorschrijft in beschreven gevallen ten aanzien van misdrijven die strafbaar zijn gesteld in het Wetboek van (Militair) Strafrecht. In de onderhavige zaak is sprake van een verdenking van feiten die zijn opgenomen in de WVW 1994.
De rechtbank acht voorts niet aannemelijk dat verdachte zo onder druk is gezet of zich onder druk gezet heeft gevoeld dat hij niet de gehele waarheid heeft verklaard. De rechtbank komt tot dit oordeel omdat verdachte een uitgebreide gedetailleerde verklaring heeft afgelegd, die bovendien door verdachte is ondertekend maar ook wordt gesteund door verschillende andere wettige bewijsmiddelen.
De rechtbank verwerpt aldus ook dit verweer van de raadsman.
Op grond van het voorgaande ziet de rechtbank - in tegenstelling tot de raadsman - geen aanleiding om de verklaring die verdachte op 10 mei 2016 bij de politie heeft afgelegd uit te sluiten van het bewijs.
Veiligheidsgordels
In de tenlastelegging is opgenomen dat verdachte vier passagiers vervoerde, terwijl in zijn auto maar voor drie passagiers veiligheidsgordels waren aangebracht.
De rechtbank ziet het feit dat er onvoldoende veiligheidsgordels in de auto zaten niet als een op zichzelf staand strafbaar gesteld feit of overtreding, maar is van oordeel dat de aanwezigheid van voldoende veiligheidsgordels behoort tot de zorgplicht die een bestuurder van de auto heeft. De zorgplicht bestaat hierin dat een bestuurder van een auto, in dit geval verdachte, niet meer personen dient te vervoeren dan hij een veilige plek in de auto kan bieden. Dat verdachte heeft aangegeven dat hij niet wist dat er slechts twee veiligheidsgordels op de achterbank waren aangebracht doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Verdachte had zich als bestuurder van de auto gelet op de zorgplicht ervan moeten vergewissen of alle inzittenden over een veiligheidsgordel konden beschikken.
Uit de verschillende bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer 1] op de plek in de auto zat waar geen gordel was aangebracht en dat zij ten gevolge van de botsing door de voorruit van de auto is gegaan en in het weiland terecht is gekomen. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank het causale verband tussen het ontbreken van een veiligheidsgordel voor één van de passagiers en de gevolgen van het verkeersongeval.
Natte wegdek
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat het deel van de tenlastelegging dat ziet op het feit dat het wegdek nog (deels) nat was ten gevolge van neerslag, niet kan worden bewezen, omdat uit het rapport van de VOA blijkt dat dit niet van invloed is geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval.
Gereden snelheid
De rechtbank stelt vast dat het rapport van de VOA wordt ondersteund door de verklaringen van verdachte, zijn WhatsApp-berichten en getuigenverklaringen. Op basis van deze bewijsmiddelen, zoals die hieronder zijn opgenomen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte met een hogere snelheid dan gezien de situatie ter plaatse was toegestaan en verantwoord was, heeft gereden.
Letsel inzittenden
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat vastgesteld kan worden dat [slachtoffer 1] ten gevolge van het ongeval is overleden en dat er bij [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel ten gevolge van het ongeval is ontstaan.
Ten aanzien van het verweer omtrent het zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 82 Wetboek van Strafrecht bevat een opsomming van gevallen die onder zwaar lichamelijk letsel worden begrepen. Die bepaling laat de rechter evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen indien dat naar gewoon spraakgebruik als zodanig wordt aangeduid. Ook tijdelijk en herstelbaar letsel kan vallen onder artikel 82 Wetboek van Strafrecht.
Medisch ingrijpen kan een indicatie voor zwaar lichamelijk letsel zijn.
Uit de geneeskundige verklaring van 1 augustus 2016 blijkt dat bij [slachtoffer 2] divers letsel is geconstateerd. Er was sprake van een bloeduitstorting op het borstbeen, een gebroken rechterbeen (in een hoekstand), een kneuzingshaard rechts voor in het brein en een breuk in het neusbot. De rechtbank leidt uit de omschrijving ‘dat er nog een controle plaats zal vinden door de chirurg’ af dat [slachtoffer 2] is geopereerd. In de verklaring van [slachtoffer 2] staat voorts beschreven dat hij pas drie dagen na het ongeval bij kennis is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is voornoemd beschreven letsel in zijn geheel genomen dusdanig ernstig dat het naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt en aldus zo kan worden gekwalificeerd.
Ten aanzien van [slachtoffer 4] blijkt uit de geneeskundige verklaring dat bij hem sprake was van een vinger uit de kom, meerdere wonden, een scheur in de milt en een kneuzing. Bij hem werd de duur van de genezing geschat op meer dan 6 maanden. De rechtbank acht deze informatie onvoldoende om vast te kunnen stellen dat er sprake was van zwaar lichamelijk letsel. Uit de geschatte duur van de genezing van het letsel, leidt de rechtbank wel af dat er tenminste sprake was van zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De rechtbank verwerpt aldus het verweer van de raadsman dat het letsel van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] niet onder het bereik van artikel 6 WVW 1994 valt.
Conclusie
Gezien het vorenstaande en de hierna opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 13 april 2016, met een auto op een voor hem bekende weg, met een - naar hij wist - te hoge snelheid in een bocht de macht over het stuur is verloren, waardoor een ongeval is ontstaan. Hierdoor is [slachtoffer 1] overleden en hebben de drie andere passagiers ernstig letsel opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat dit rijgedrag gegeven de situatie dat er in de auto passagiers zaten, waarvan er één geen veiligheidsgordel kon dragen, moet worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

1. De door verdachte op de terechtzitting van 22 december 2016 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:

Ik reed op 13 april 2016 op de Reinerswei te Jirnsum als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, een personenauto van het merk Peugeot, type 206 met het [kenteken] . Ik kwam uit de richting van Grou en reed in de richting van Jirnsum.
Ik vervoerde vier personen in deze auto: [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] . In een bocht naar links verloor ik de controle over de personenauto en gleed de auto weg. In een eerdere bocht had ik ook al het gevoel dat de auto weggleed. Dit had een waarschuwing kunnen zijn, maar ik heb hierna geen snelheid verminderd.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 3 juli 2016, proces-verbaalnummer PL0100-2016106024, opgenomen in het dossier met nummer 2016106024, d.d. 23 augustus 2016, inhoudende als relatering van verbalisant:

Op woensdag 13 april 2016, omstreeks 19:39 uur, komt via het landelijk alarmnummer 112 op de Meldkamer Noord-Nederland een melding binnen van een ongeval op de Reinerswei te Jirnsum in de gemeente Leeuwarden.
Omstreeks 19:44 uur zijn de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Noord-Nederland team Sneek als eersten ter plaatse. Kort nadat bovengenoemde verbalisanten ter plaatse waren gekomen was ook ik, [verbalisant 3] , op de surveillancemotor, ter plaatse.
Ten tijde van het ter plaatse zijn van ons, verbalisanten, werden alle slachtoffers medisch behandeld door de ter plaatse aanwezige ambulanceteams alsmede door de trauma-arts van het ingevlogen Mobiel Medisch Team. Uit onderzoek ter plaatse bleek ons dat als bestuurder van het voertuig had opgetreden: [verdachte] .
In het voertuig zat op de passagiersplaats een meisje welke later genaamd bleek te zijn: [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] bleek als gevolg van het ongeval zwaar letsel te hebben opgelopen en werd na medische behandeling ter plaatse met spoed overgebracht naar het Academisch Medisch Centrum te Groningen onder begeleiding van de trauma-arts.
Op de achterbank van het gehavende voertuig bevonden zich 2 manspersonen.
1. manspersoon bleek te zijn genaamd: [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] was aanspreekbaar en klaagde over zijn benen. [slachtoffer 2] werd met beenletsel middels een ambulance overgebracht naar het Antonius Ziekenhuis te Sneek.
Daarnaast zat/lag op de achterbank een tweede manspersoon welke niet aanspreekbaar was. Deze manspersoon bleek na onderzoek te zijn genaamd: [slachtoffer 4] . [slachtoffer 4] werd per ambulance overgebracht naar het Antonius Ziekenhuis te Sneek.
In het weiland, op enkele meters van het verongelukte voertuig, lag een jong meisje welke bleek te zijn overleden als gevolg van het ongeval. Het stoffelijk overschot van het meisje werd ter plaatse getoond aan de moeder en de vader van de overledene. Uit deze confrontatie bleek dat de overledene was genaamd: [slachtoffer 1] .

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van VerkeersOngevalAnalyse van Politie Noord-Nederland d.d. 11 juli 2016, proces-verbaalnummer 130426.1937.2581, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:

1.1
Verzoeker
Op verzoek hebben wij op 13 april 2016 omstreeks 20:00 uur een onderzoek ingesteld.
1.3.1
Voertuig 1
Voertuig 1: personenauto, merk Peugeot, type 206, kleur wit, [kenteken] . Hierna genoemd: Peugeot.
1.5
Conclusie/beantwoording
Tijdens het technisch onderzoek, van het betrokken voertuig, zijn er door ons geen gebreken aangetroffen die eventueel van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van deze aanrijding.
De bestuurder van de Peugeot reed met zijn voertuig over de Reinerswei, komende uit de richting van Grou en gaande in de richting van Jirnsum. De bestuurder zat ten tijde van het ongeval met nog viér personen in de Peugeot. De bestuurder zat samen met de naast hem zittende passagier voorin, achterin zaten drie personen.
Op het moment dat de bestuurder met zijn voertuig door de aldaar gelegen bocht naar links reed, verloor de bestuurder de controle over zijn voertuig. De achterzijde van de Peugeot brak uit naar rechts. De Peugeot kwam hierdoor in een drift in de links naast de rijbaan gelegen berm terecht. Gelet op de aangetroffen sporen maakte de bestuurder een stuurcorrectie naar rechts, kennelijk om zijn voertuig weer onder controle te krijgen. Er werden geen sporen aangetroffen, waaruit bleek dat de bestuurder geremd had dan wel gas had gegeven op het moment dat hij met zijn voertuig in de berm reed.
Kort nadat de bestuurder met zijn voertuig in de berm was geraakt, lukte het de bestuurder om zijn voertuig in de daarvoor gevolgde rijrichting te krijgen. Direct daarop botste de Peugeot frontaal op een links in de berm staande boom.
Op het moment dat de Peugeot tegen de boom botste zal de persoon, welke in het midden op de achterbank zat, tussen de voorstoelen zijn gekomen om vervolgens door het voorruit te gaan. De overige inzittenden bleven in het voertuig. Na de botsing roteerde de Peugeot aan de linkerzijde van de boom, rechtsom om zijn verticale as, om in zijn aangetroffen eind positie tot stilstand te komen. Ten gevolge van de botsing met de boom werden er diverse onderdelen van de Peugeot geworpen, waaronder de motor, versnellingsbak en accu.
Gelet op de schade aan het voertuig en de aangetroffen stand van de wijzer van de snelheidsmeter is het zeer aannemelijk dat de bestuurder van de Peugeot kort voorafgaande aan het ongeval sneller reed dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid. Uit onderzoek bleek niet met welke snelheid de bestuurder exact reed kort voorafgaande aan het ongeval.
Gelet op de aangetroffen stand van de wijzer van de snelheidsmeter en het onderzoek uitgevoerd door collega [naam] , is het zeer aannemelijk dat de bestuurder van de Peugeot op het moment van de botsing met de boom reed met een snelheid van ongeveer 98 km/h Hierdoor is het aannemelijk dat de bestuurder van de Peugeot, voordat hij de controle kwijt raakte over zijn voertuig, reed met een snelheid van ongeveer 98 km/h of hoger.
Na onderzoek bleek dat in een voor de plaats van het ongeval gelegen bocht naar rechts dat de bestuurder met zijn voertuig in een drift terecht kwam. De bestuurder verklaarde dat hij zijn voertuig hierop kon corrigeren. Hiermee rekening houdende kan gesteld worden dat de bestuurder tussen het moment dat zijn voertuig in de bocht naar rechts in een drift kwam en het moment dat hij in de bocht naar links de controle over zijn voertuig kwijt raakte, hij niet dan wel niet voldoende zijn rijstijl aanpaste naar de omstandigheden op dat moment.
2.2.2
Wegsituatie
Er gold ter plaatse een toegestane maximumsnelheid van 80 km/h. De Reinerswei betrof een weg met meerdere bochten. Gezien vanuit de richting van Grou, had het ongeval plaatsgevonden in een bocht naar links.
2.3
Aangetroffen sporen
2.3.1
Sporen op het wegdek
De eerste sporen werden aangetroffen aan het einde van de bocht naar links, in de naast de rijbaan gelegen grasberm.
Gezien vanuit de richting van Grou lagen de sporen aan de linkerzijde van de rijbaan, zijnde de binnenzijde van de bocht naar links. In de grasberm zagen wij vier wringsporen. Gelet op de vier sporen kwam de Peugeot in een drift in de links naast de rijbaan gelegen berm terecht.
Kort voor de boom, waarmee de Peugeot in botsing kwam, zagen wij dat de vier sporen bij elkaar kwamen. Op korte afstand van de boom waren er nog twee sporen zichtbaar. Gelet op de twee sporen, op korte afstand van de boom, stond de Peugeot ten tijde van de botsing met de boom nagenoeg in gelijke richting als zijn voor het ongeval gevolgde rijrichting. De Peugeot botste vervolgens frontaal tegen de aldaar in de berm staande boom. Na de botsing met de boom draaide de Peugeot, links van de boom ongeveer 200 graden rechtsom om zijn verticale as, om in zijn aangetroffen eindpositie tot stilstand te komen.
3.2
Betrokken voertuigen
3.2.1
Voertuig 1
Wij zagen dat de Peugeot was voorzien van twee autogordels voor in de Peugeot, bestemd voor de bestuurder en de bijrijder en 2 autogordels achter in de Peugeot, bestemd voor de op de achterbank zittende passagiers.
Het voertuig verkeerde voor zover door ons kon worden nagegaan in een voldoende rijtechnische staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken die eventueel de oorzaak of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval.
3.2.2
Schade
Gelet op de schade aan de Peugeot betrof de botsing met de boom een frontale botsing, waarbij de boom tot voorbij het schutbord gedrongen was.
3.2.5
Autogordels/airbags
We zagen dat er op de achterbank twee gordels aanwezig waren. De passagier welke in het midden van de achterbank zat had geen beschikking over een autogordel.
Gelet op de schade aan de voorstoelen, schade aan het voorruit, eindpositie van de overleden persoon en aantreffen van een kleine glassplinter op de kleding van de overleden persoon, kan haast met zekerheid worden vastgesteld dat de overleden persoon ten tijde van het ongeval in het midden zat op de achterbank. Ten gevolge van de botsing met de boom werd de overleden persoon, tussen de voorstoelen door, door de voorruit naar buiten geworpen om in de aangetroffen eindpositie terecht te komen.
3.2.7
Sporen aan betrokken voertuigen, personen of voorwerpen
Tijdens het onderzoek op de plaats van het ongeval zagen wij dat de wijzer van de snelheidsmeter stil stond en een snelheid aanwees van ongeveer 98 km/h. De wijzer van de toerenteller stond op ongeveer 2500 toeren.
De wijzers van de snelheidsmeter en de toerenteller zullen tot stilstand zijn gekomen op het moment dat de accu uit de Peugeot werd geworpen. Gelet op de schade aan de Peugeot zal de accu uit de Peugeot zijn geworpen op het moment van de botsing met de boom. Op het moment van de botsing werd er een snelheid geregistreerd van ongeveer 98 km/h door de snelheidsmeter.
4.1.2
Wegverloop
De afstand vanaf de bocht naar rechts tot aan de plaats van het ongeval bedroeg ongeveer 500 meter.
5.3
Onderzoek snelheid
Dit proces-verbaal zal worden gevoegd als bijlage. Na onderzoek trok collega [naam] de conclusie dat de botssnelheid van de Peugeot tegen de boom zeer waarschijnlijk had gelegen tussen de 70 en 110 km/u. Hierbij werd tevens vermeld dat de minimaal berekende botssnelheid als theoretische ondergrens moet worden beschouwd. De botssnelheid van de Peugeot zal zeker hoger zijn geweest en lag meer in de buurt van de bovengrens.
6.4
Schouw
Door de arts M. Landheer van de GGD Noord-Nederland, werd in ons bijzijn op 13 april 2016 om 23:30 uur de schouw verricht.
De schouwarts verklaarde dat het slachtoffer [slachtoffer 1] was overleden aan het volgende letsel: inwendige verbloeding.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 15 april 2016, proces-verbaalnummer PL0100-2016106024-17, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
Ik ben op 13 april 2016 omstreeks 19:45 uur getuige geweest van een aanrijding op de Reinerswei te Jirnsum. Ik was ik op de Leppedyk. Omstreeks 19:45 uur hoorde ik een suizend geluid uit de richting van Grou komen. Ik herkende dit geluid als een snel rijdende auto. Dit geluid was veel luider dan dat ik gewend ben. Hieruit maakte ik op dat het voertuig heel snel reed. Hierop keek ik in de richting van Grou. Ik zag over de Reinerswei uit de richting van Grou rijdend in de richting van Jirnsum een witte auto aankomen. Ik zag dat dit voertuig opvallend snel reed. In ieder geval sneller dan de meeste overige voertuigen. Ik vind het moeilijk om een snelheid in te schatten maar ik denk dat het voertuig in ieder geval sneller reed dan 100 km/h. Ik zag dat het witte voertuig net voorbij een flauwe bocht naar links en voorbij een klein gemaal de macht over het stuur verloor. Op het moment dat het voertuig door de bocht reed zag ik dat het voertuig slipte/uitbrak. Ik zag dat het voertuig vrijwel meteen tegen een boom aan reed. Ik hoorde een doffe klap.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 14 april 2016, proces-verbaalnummer PL0100-2016106024-12, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
Op 13 april 2016, omstreeks 19:30 uur liep ik op het schelpenpad van de Op é Syl te Jirnsum. Ik hoorde in de verte iets met hoge snelheid mijn richting aankomen rijden. Ik hoorde dit aan het hoge toerental van de motor. Ik bleef stil staan en heb in de richting van Grou gekeken. Ik bleef stil staan omdat ik het gevoel had dat het misschien niet goed zou komen. Hiermee bedoel ik dat de snelheid waarschijnlijk te hoog was voor de naderende bocht. Ik zag een kleine witte auto, vanuit de richting Grou, aankomen rijden.
Ik zag dat deze auto met hoge snelheid een bocht, na het rechte stuk weg, nam. Voor dat deze auto de bocht nam hoorde ik het geluid van de hoge toerental niet meer. Ik dacht dat hij het gaspedaal losgelaten had. Ik zag dat deze witte auto in de bocht of net na de bocht aan het slingeren was. Ik zag dat de auto over de weg schoot en tegen een boom tot stilstand kwam. Dit alles gebeurde op ongeveer 80 meter van mij af.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 26 april 2016, proces-verbaalnummer PL0100-2016106024-26, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
Ik heb begrepen dat u mij wilt spreken naar aanleiding van het ernstige ongeval tussen Jirnsum en Grou op 13 april 2016. Ik was 1 van de inzittenden van de auto waar de aanrijding mee is gebeurd.
We zijn vanuit Grou richting Jirnsum gereden. We zaten in de auto van [verdachte].
[slachtoffer 1] zat in het midden achterin en ik zat achter [slachtoffer 3]. [slachtoffer 4] zat op dat moment achter [verdachte]. [verdachte] bestuurde de auto en [slachtoffer 3] zat voorin naast [verdachte]. Ik weet zeker dat [slachtoffer 1] de gordel niet droeg, simpelweg omdat er geen gordels meer waren.
Het eerste stukje reed [verdachte] rustig. [slachtoffer 1] zei tegen mij dat [verdachte] 80 kilometer per uur reed, [slachtoffer 1] kon dat vanaf haar plaats goed zien. Toen we over het spoor reden heb ik niet meer op de snelheid gelet. Ik weet wel dat [verdachte] flink sneller ging rijden. Ik werd gewoon de stoel ingedrukt op de plek waar ik zat.
Ik kan me nog herinneren dat [verdachte] de eerste bocht op de Reinerswei nam. Ik weet dat dat hard ging, het ging heel ruig. Ik kan u geen snelheid noemen omdat ik daar toen niet naar heb gekeken. Ik kon vanaf mijn zitplaats ook niet op de kilometerteller kijken. Vanaf dat moment weet ik me eigenlijk niks meer te herinneren.
Ik ben vervolgens naar het ziekenhuis gebracht en daar ben ik de zaterdag erop, dus drie dagen later, weer bij kennis gekomen. Ik heb een week in het ziekenhuis in Sneek gelegen.
Ik mis dus een heel deel tussen de aanrijding en het moment dat ik weer bij kwam.
Ik heb een gebroken bovenbeen, gebroken neus en een scheurtje in de schedel opgelopen door de aanrijding. De verwachting is dat alles weer goed gaat komen met mij.
7. Een geneeskundige verklaring, op 1 augustus 2016 opgemaakt en ondertekend door F. Venema, huisarts voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:
Betreft [slachtoffer 2]
Uitwendig waargenomen letsel. De Spoed Eisende Hulp te Sneek meldt: "bloeduitstorting borstbeen; re been in hoekstand; mogelijk aangezichtsletsel"; geen uitwendig bloedverlies wordt er beschreven.
Niet uitwendig letsel. Kneuzingshaard rechts voor in het brein zonder neurologische afwijkingen of uitval. Rechterbovenbeen. Breuk neusbot.
Datum waarop persoon werd onderzocht: 13-04-2016.
Wat betreft de breuk vindt er nog controle plaats door de chirurg.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 19 augustus 2016, proces-verbaalnummer PL0100-2016106024-28, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4]:
Ik begrijp dat u mij wilt horen over een aanrijding waar ik als passagier bij betrokken was op 13 april 2016 omstreeks 19:37 uur. Deze aanrijding heeft plaatsgevonden op de Reinerswei te Grou.
We reden van Grou terug richting Jirnsum. Ik weet dat de bestuurder en eigenaar van een witte Peugeot genaamd [verdachte] reed en naast de bestuurder zat een meisje genaamd [slachtoffer 3]. Ik zat achter [verdachte]. Achter [slachtoffer 3] zat [slachtoffer 2] en tussen [slachtoffer 2] en mij in zat [slachtoffer 1]. Ik kan verklaren dat [slachtoffer 1] geen gordel droeg omdat deze niet in de auto aanwezig was. Vanaf de rotonde gaf [verdachte] gas en hij remde iets snelheid voor de beide afritten van de A32. Vervolgens gaf [verdachte] gas bij en reden we over het spoor. Hier reden we met een snelheid van ongeveer 80 km/uur. Deze snelheid hielden we tot de bocht bij de stroommast net voor de afslag naar Sourein. Hier zag en voelde ik dat [verdachte] behoorlijk gas gaf. Ik heb niet op de snelheidsmeter gekeken maar ik schat in dat de snelheid ongeveer 120 km/uur was.
Deze snelheid hielden we tot net voor de volgende bocht. In dit stuk hoorde dat [slachtoffer 1] vroeg aan [verdachte] "Kan het iets rustiger we rijden al over de 100 km/uur". [verdachte] reageerde hier niet op. Ik zag en voelde dat [verdachte] iets naar links stuurde en vervolgens in de bocht weer gas bij gaf. Verder kan ik niks meer verklaren. Ik ben het kwijt.
9. Een geneeskundige verklaring, op 2 september 2016 opgemaakt en ondertekend door J.S. de Graaf, traumachirurg voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:
Medische informatie betreffende [slachtoffer 4].
Uitwendig waargenomen letsel: Vinger uit kom, meerdere wonden, scheur in milt, bij kneuzing.
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 13 april 2016.
Geschatte duur van de genezing: meer dan 6 maanden.
10. Een geneeskundige verklaring, op 9 augustus 2016 opgemaakt en ondertekend door
S. Kaptein, revalidatiearts voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:
Medische informatie betreffende [slachtoffer 3].
Situatie ten tijde van opname revalidatiecentrum d.d. 6 juni 2016:
- ernstig inwendig buik- en borstletsel  o.a. 8 buikoperaties, stoma;
- uitgebreide fracturen: v.a. heupkom, bekken, linkerbeen, rechter onderarm en hand, rechter enkel/voet;
- ernstig traumatisch hersenletsel met aanwijzingen voor cognitieve stoornissen.
Functionele prognose tot op heden nog niet duidelijk.
11. Een schouwverslag, op 13 april 2016 opgemaakt en ondertekend door M. Landheer, forensisch arts FMG voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:
Cliënt: [slachtoffer 1].
Datum/tijd schouw: 13 april 2016 om 20:50 uur.
Plaats van overlijden: openbare weg te Jirnsum.
Slachtoffer als passagier bij eenzijdig ongeval uit voertuig geslingerd, waarbij meerdere letale letsels van borst, buik en bovenbeen opgetreden zijn. Sterk vermoeden van hoge breuk in nekwervel.
Conclusie: niet natuurlijk overlijden door auto-ongeval.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 10 mei 2016, proces-verbaalnummer PL0100-2016106024-30, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik kocht een Peugeot 206. Het was een GT, een 2 liter 16 klepper. Dit is wel een redelijk snelle auto, met 137 PK. Het trekt wel lekker snel op. De auto was verlaagd, als ik alleen was dan reed hij altijd wel goed. Met meerdere personen erin dan kon ik wel voelen dat er meer gewicht mee moest. Ik had altijd het gevoel dat de auto wat meer wilde uitbreken met meer personen erin.
U vraagt mij hoe ik dat weet. Ik voelde dat wel als ik een bocht nam. Als je dan een bocht instuurt dan voel je wel dat de auto strak lag. Ik heb dit niet in speciale bochten getest, maar gewoon als ik een bocht instuurde dan voelde ik wel dat de auto goed op de weg lag.
Met uitbreken bedoel ik dat als je te snel een bocht instuurt dat de achterkant of de voorkant van de auto weg glijdt. Ik heb dit soort filmpjes op YouTube bekeken.
Over 13 april 2016. Ik heb rond 19.00 uur mijn vriendin [slachtoffer 3] opgehaald. [slachtoffer 3] woont in [woonplaats]. We waren van plan naar [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] te gaan. We zijn dan meestal gewoon buiten bij het schoolplein in [plaats]. [slachtoffer 4] wilde een blikje drinken hebben. We halen dat dan meestal in Grou bij de [supermarkt]. Bij het schoolplein werd ik door [slachtoffer 2] voorgesteld aan [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] was de vriendin van [slachtoffer 2]. We besloten met zijn allen naar Grou te gaan.
We zijn toen van Grou naar Jirnsum gereden. Ik ben over de spoorwegovergang gegaan en kom je op de slingerweg van Grou naar Jirnsum. U verteld mij dat die weg dus de Reinerswei heet. U vraagt mij hoe ik die Reinerswei kan omschrijven. Het is een slingerweg. Volgens mij is er al wel 2 keer eerder een dodelijke aanrijding geweest.
We naderden op een gegeven moment bijna Jirnsum en daar ging het mis. Zo ineens gooide de auto de kont om. De achterkant van de auto begon te glijden. De auto brak uit naar rechts. Ik gooide het stuur helemaal naar rechts maar dat had geen zin. Ik kreeg geen grip meer op de auto. Ik weet niet of ik nog iets anders heb gedaan. Ik zag de boom aankomen. Ik heb daarna niks meer meegekregen.
U zegt dat de snelheidsmeter op 98 kilometer per uur is blijven stilstaan. Dat is dan te hard.
U vraagt me of het mogelijk is dat ik 98 kilometer per uur heb gereden. Tja, dat kan. Of ik heb het gaspedaal misschien wel ingetrapt tijdens het uitbreken van de auto. Ik weet het niet meer. Misschien heb ik versneld de bocht ingestuurd. Mij is geleerd om met trekkende motor de bocht uit te sturen.
U vraagt mij of het me wel eens vaker is overkomen dat de auto uitbrak. Ja, maar toen was ik alleen. Dat was een paar dagen eerder op dezelfde weg. Dat was een bocht voor de bocht waar de aanrijding was.
U zegt me dat u ook Whatsapp berichten hebt gelezen die betrekking hadden op het ongeval. U zegt dat er te lezen is dat ik zou hebben geappt dat ik tussen de 10 en de 20 kilometer te snel heb gereden. Dat klopt dan dus ook wel. Achteraf gezien denk ik dat ik iets te sportief aan het rijden ben geweest. Ik denk dat ik te hard door die bocht ben gegaan.
U vraagt me nog een keer de route in mijn gedachten te nemen en te zeggen. Ik reed vanaf Grou richting Jirnsum. Dan krijg je de bocht naar rechts. Ik voelde dat de achterkant van de auto als het ware wegsloeg. De auto brak als het ware een beetje uit maar ik kreeg de auto wel weer onder controle. Ik dacht dat ging maar net goed.
U vraagt me wat ik daarmee heb gedaan, met het feit dat de auto uitbrak. Niks.
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 7 juli 2016, proces-verbaalnummer PL0100-2016106024-34, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 26 april 2016 stelde ik een onderzoek in naar de telefoon van [verdachte].
Tijdens het onderzoek kwam ik een aantal berichten tegen in het programma Whatsapp.
De aangetroffen berichten zijn hieronder uitgewerkt en letterlijk overgenomen uit het programma Whatsapp. Gesprekken uit programma Whatsapp:
[verdachte] 13-04-2016:
22:26 uur: Achterkant brak uit?
22:27 uur: 90 ofzo?
14-04-2016:
11:30 uur: Ik reed miss 10 a 20 te hard?
[contactpersoon 1] 13-04-2016:
23:54 uur: Auto brak uit, kon em niet meer corrigeren doordat er mensen achterin zaten en toen raakte we een boom?
[contactpersoon 2] 14-04-2016:
00:19 uur: Had net geregend, achterkant brak uit .. Zou bijsturen zoals ik normaal
doe want hij breekt fcking snel uit .. Maar toen drifte die door. Wss
doordat er mensen achterin zaten?

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 13 april 2016 bij Jirnsum, in de gemeente Leeuwarden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, merk Peugeot, type 206, [kenteken], daarmede rijdende over de weg, de Reinerswei, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig, komende uit de richting Grou en gaande in de richting van Jirnsum, alwaar ter plaatse een maximumsnelheid geldt van 80 km/u, terwijl hij in genoemde personenauto vier passagiers vervoerde en in die auto slechts drie veiligheidsgordels voor passagiers waren aangebracht, en terwijl hij wist dat zijn auto in bochten snel uitbreekt, waarbij de voorkant of de achterkant van de auto wegglijdt, en te rijden met een hogere snelheid dan gezien de situatie ter plaatse was toegestaan en verantwoord was, en nadat hij op hetzelfde weggedeelte op een bepaald moment had gemerkt dat de achterwielen van die personenauto uitbraken, vervolgens met onverminderde snelheid is doorgereden, waardoor vervolgens, toen de weg ter plaatse een bocht naar links maakte, verdachte de controle over de personenauto is verloren en de achterzijde van de personenauto naar rechts is uitgebroken en in een drift naar de in verdachtes rijrichting gezien linkerzijde van de weg terechtkwam, en vervolgens tegen een boom is gebotst en in de naastgelegen sloot terecht is gekomen,
- waardoor [slachtoffer 1] werd gedood, en
- waardoor [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken bovenbeen en een gebroken neus werd toegebracht, en
- waardoor [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstig traumatisch hersenletsel en ernstig inwendig buik- en borstletsel en diverse fracturen over het hele lichaam, is ontstaan en
- waardoor [slachtoffer 4] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, aan anderen zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en aan een ander zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en het volgen van een cognitieve vaardigheidstraining. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een rijontzegging voor de duur van 5 jaren waarvan 2 jaren voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte op te leggen een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde de door de reclassering geadviseerde COVA-training. De raadsman heeft daarbij gewezen op de LOVS-oriëntatiepunten, vergelijkbare uitspraken, de jonge leeftijd van verdachte en het belang om zijn baan te houden.
Ten aanzien van de eventueel op te leggen rijontzegging heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat hij voor het belang van het behoud van het rijbewijs heeft verwezen naar het reclasseringsadvies.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage van Reclassering Nederland d.d. 15 december 2016, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 13 april 2016 als bestuurder met zijn personenauto op de Reinerswei bij Jirnsum zodanig gedragen dat door zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Verdachte is de macht over het stuur verloren en met zijn auto en daarin vier passagiers tegen een boom gebotst en in de naastgelegen sloot terecht gekomen. Door dit ongeval is een 14-jarig meisje om het leven gekomen en is aan drie andere personen (van 16 en 17 jaar) zwaar lichamelijk letsel dan wel zodanig lichamelijk letsel toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Verdachte was ten tijde van het ongeval 18 jaar oud en had nog maar een kleine zes weken (sinds 3 maart 2016) een rijbewijs.
Door genoemd verkeersgedrag is aan de nabestaanden van het slachtoffer en aan de andere slachtoffers en hun familie onherstelbaar leed toegebracht. Dit is ook gebleken uit de slachtofferverklaringen die door nabestaanden en de ouder van één van de slachtoffers zijn voorgelezen ter terechtzitting. Door het handelen van verdachte zijn levens verwoest. De rechtbank rekent hem dit zeer zwaar aan.
De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf het leed van de nabestaanden, de slachtoffers, de gezinsleden van de slachtoffers en de overige familieleden en vrienden, ongedaan kan maken. Uit een oogpunt van vergelding is voor dergelijke feiten iedere straf te licht. Maar vergelding kent in een rechtsstaat haar grenzen. Die grenzen worden medebepaald door andere omstandigheden waarmee de rechtbank rekening moet houden bij de bepaling van de hoogte van de straf. Zo spelen de persoonlijke omstandigheden van verdachte een rol. Daarbij dient niet uit het oog te worden verloren dat ook verdachte de noodlottige gevolgen van zijn verkeersgedrag voor anderen niet heeft gewild en deze betreurt. Anders dan het openbaar ministerie is de rechtbank van oordeel dat het feit dat verdachte zich na afloop van het verkeersongeval volgens de nabestaanden en de slachtoffers en hun familie onbehoorlijk heeft gedragen, niet strafverhogend mag werken. Verdachte had zich weliswaar anders kunnen gedragen, maar daarvan kan verdachte geen strafrechtelijk relevant verwijt worden gemaakt. Zeker nu dit gedrag volgens de reclassering verklaarbaar is door de beperkingen die hij onder meer op sociaal gebied kent en er kennelijk geen sprake is geweest van kwade opzet.
Voor enig vergelijk heeft de rechtbank gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS. Als uitgangspunt voor het veroorzaken van een verkeersongeval door een grove verkeersfout, waarbij een dodelijk slachtoffer is gevallen maar geen alcohol is genuttigd, wordt een gevangenisstraf van 6 maanden en een rijontzegging voor de duur van 2 jaren gehanteerd. In onderhavig geval is er niet alleen sprake van een dodelijk slachtoffer, maar ook van twee personen waarbij zwaar lichamelijk letsel is ontstaan en een slachtoffer waarbij letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Uit het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies is de rechtbank het volgende gebleken.
Om meer zicht op de persoon van verdachte en de eventueel geïndiceerde interventies te krijgen is er verdiepingsdiagnostiek ingezet. Op basis van dit onderzoek zijn er geen evidente aanwijzingen voor ontwikkelingsproblematiek en/of persoonlijkheidsproblematiek gevonden. Wel is gebleken dat verdachte functioneert op een beneden gemiddeld niveau (er is sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel). Daarnaast blijkt hij moeite te hebben met sociale contacten en met het verdelen van zijn aandacht. Verder is er sprake van een hoge mate van ordelijkheid en verbeelding. Dit tezamen zou ten grondslag kunnen liggen aan zijn, in ogen van anderen, onbeholpen gedrag in de nasleep van het ongeval. Kwade opzet lijkt niet aan de orde.
Op maatschappelijk gebied functioneert verdachte naar behoren. Hij heeft een baan, heeft geen financiële problemen en woont bij zijn moeder en stiefvader.
Gelet op het voorgaande ziet de reclassering geen aanleiding om toepassing van het adolescentenstrafrecht te adviseren.
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt vanuit reclasseringsoogpunt gelet op de jonge leeftijd van verdachte en zijn opleiding/baan niet gewenst geacht. Een werkstraf is uitvoerbaar. Geadviseerd wordt een voorwaardelijke straf op te leggen. Gelet op de sociale beperkte vaardigheden en zijn sociale onhandigheid ziet de reclassering indicaties voor het inzetten van een gedragsinterventie in de vorm van de Cognitieve Vaardigheidstraining. Daarnaast adviseren zij om verdachte een meldplicht bij de reclassering op te leggen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank ziet - evenals de reclassering - ondanks de jeugdige leeftijd van verdachte geen reden om het adolescentenstrafrecht toe te passen, omdat verdachte weliswaar niet op zichzelf woont maar wel een zelfstandig leven heeft waarbij hij naar behoren functioneert.
De ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank houdt echter rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte en de gevolgen die een onvoorwaardelijke gevangenisstaf voor hem zullen hebben. De rechtbank zal daarom geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, zoals is gevorderd door de officier van justitie.
De rechtbank is alles overziend van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf voor de maximale duur van 240 uren passend en geboden is. Daarnaast legt de rechtbank - gezien de ernst en gevolgen van het ongeval voor de slachtoffers en nabestaanden - een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op voor de duur van één jaar, met daaraan gekoppeld de geadviseerde en gevorderde bijzondere voorwaarden.
Ook zal de rechtbank ter bescherming van de verkeersveiligheid verdachte een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen opleggen van drie jaren. Het feit dat er sprake was van een dodelijk slachtoffer en meerdere slachtoffers met ernstig letsel, rechtvaardigt naar het oordeel een langere rijontzegging dan dat het uitgangspunt is volgens de oriëntatiepunten.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.

Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 (drie) jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij Reclassering Nederland op het [adres] in Leeuwarden en daarna zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde tijdens de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een Cognitieve Vaardigheidstraining, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door de instelling die deze gedragsinterventie verzorgt aan de veroordeelde zullen worden gegeven.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen -bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van 3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde vóór het tijdstip waarop de uitspraak voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Troost, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 januari 2017.