ECLI:NL:RBNNE:2017:363

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
7 februari 2017
Zaaknummer
4724817 CV EXPL 16-89
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijke onredelijkheid van ontslag en herplaatsingsinspanningen bij bedrijfssluiting van C1000-supermarkt

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om de vraag of het ontslag van een werknemer bij de C1000-supermarkt kennelijk onredelijk is. De kantonrechter heeft op 7 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.S. Mennega, en de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. A. Klaassen. De zaak volgde op een tussenvonnis van 17 augustus 2016, waarin de kantonrechter had gevraagd om aanvullende informatie over de ontslagprocedure en de herplaatsingsinspanningen van de gedaagde. De werknemer was medio 2015 ontslagen vanwege de sluiting van de C1000-supermarkt, die het gevolg was van een onverwachte beëindiging van de huur- en franchiseovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet verwijtbaar was voor het ontslag, aangezien de sluiting van de supermarkt niet voorzienbaar was en de gedaagde voldoende inspanningen had geleverd om de werknemers te herplaatsen. De kantonrechter concludeerde dat het ontslag niet als kennelijk onredelijk kon worden gekwalificeerd, ondanks de teleurstelling van de werknemers over hun ontslag en de aangeboden compensatie. De vorderingen van de werknemers werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer: 4724817 \ CV EXPL 16-89
vonnis van de kantonrechter d.d. 7 februari 2017
inzake
[naam eiseres],
wonende te [plaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.S. Mennega,
tegen
[naam gedaagde] ,
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A. Klaassen,
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en [naam gedaagde] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Ingevolge het tussenvonnis van 17 augustus 2016 is op 12 december 2016 een comparitie gehouden. Van hetgeen ter zitting is verklaard, heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Partijen hebben ter zitting geen schikking bereikt.
1.2.
Vervolgens is (wederom) vonnis bepaald op de stukken, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.

2.De beoordeling

2.1.
De kantonrechter neemt hier over hetgeen is overwogen en beslist bij het tussenvonnis van 17 augustus 2016.
2.2.
In voormeld tussenvonnis heeft de kantonrechter de in deze zaak te hanteren maatstaf benoemd. Ter toetsing van de kennelijke onredelijkheid van het ontslag heeft de kantonrechter in rechtsoverweging 4.11. van het tussenvonnis aan [naam gedaagde] gespecificeerde informatie gevraagd met betrekking tot het personeelsbestand van de C1000-supermarkt en de Jumbo-supermarkt ten tijde van de UWV-ontslagprocedure en de 6 maanden daarna, als ook de huidige stand van zaken. Ook is om nadere informatie verzocht met betrekking tot de door toedoen van [naam gedaagde] herplaatste C1000-medewerkers. Daarnaast heeft de kantonrechter verzocht om nader te worden voorgelicht over de ontwikkelingen die hebben geleid tot de bedrijfssluiting van de C1000-supermarkt en de mogelijke voorzienbaarheid daarvan.
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [naam gedaagde] in verband met de bij tussenvonnis gevraagde informatie diverse stukken in het geding gebracht.
Voormelde vraagpunten zijn ter zitting uitvoerig besproken.
Ook zijn aan de orde geweest de herplaatsingsinspanningen van zowel werkgever als [naam eiseres] en de geboden c.q. gewenste voorzieningen. Thans wordt geoordeeld als volgt.
2.3.
Vast staat dat [naam gedaagde] in 2009 de C1000-supermarkt aan De Venne te Winschoten heeft overgenomen en deze onderneming krachtens franchiseovereenkomst voor eigen risico en rekening heeft geëxploiteerd. In 2013 heeft [naam gedaagde] , eveneens op basis van een franchiseovereenkomst, voor eigen risico en rekening een Jumbo-supermarkt aan de Heemskerckstraat te Winschoten geopend. Als onbestreden en mitsdien vaststaand feit heeft te gelden dat deze twee door [naam gedaagde] voor eigen risico en rekening gedreven supermarkten (de C1000-supermarkt en de Jumbo-supermarkt) zelfstandige entiteiten zijn.
2.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de arbeidsplaats van [naam eiseres] bij de C1000-supermarkt medio 2015 wegens sluiting om bedrijfseconomische redenen is vervallen. Het ontslag, waarvoor toestemming door het UWV is verleend, betrof 14 werknemers. Vijf van hen, waaronder [naam eiseres] , (hierna: de werknemers) hebben met steun van hun vakorganisatie FNV, [naam gedaagde] in deze procedure tot schadevergoeding wegens kennelijke onredelijk ontslag betrokken.
Het verwijt, waarop de werknemers hun vordering in essentie baseren, is aldus geformuleerd:
dat [naam gedaagde] met de opening van de nieuwe Jumbo-supermarkt "met nieuw personeel (jonger, goedkoper, zonder anciënniteit)" en met tijdelijke contracten, die pas op zijn vroegst tegen november 2016 opzegbaar zijn, de mogelijkheid van behoud van werk c.q. herplaatsing van "het eigen C1000 personeel" welbewust heeft afgesneden, hetgeen zich niet verdraagt met de beginselen van goed werkgeverschap.
De beoordeling van dit verwijt, geënt op een welbewust gecreëerde sterfhuisconstructie, staat daarmee centraal bij de toets of het door [naam gedaagde] aan de werknemers verleende ontslag als kennelijk onredelijk is te kwalificeren. Bepalend bij die beoordeling is het tijdstip van het ontslag (medio 2015) en de omstandigheden die toen golden, dan wel op dat moment konden worden verwacht.
De werknemers hebben niet gesteld dat [naam gedaagde] bij de opzegging gebruik heeft gemaakt van een valse of voorgewende reden, maar de kennelijke onredelijkheid gebaseerd op het gevolgencriterium, zoals geformuleerd in artikel 7:681 lid 2 sub b BW.
Gegeven de voorgeschiedenis van de bedrijfssluiting van de C1000- supermarkt had [naam gedaagde] zich meer moeten inspannen om [naam eiseres] elders (bij de Jumbo-supermarkt) werk te bieden, dan wel een ruimere ontslagvoorziening moeten aanbieden, aldus de werknemers.
2.5.
De sluiting van de C1000-supermarkt per juli 2015, waardoor de arbeidsplaats van de werknemers is komen te vervallen, is -zo blijkt uit de overgelegde stukken- het gevolg van de opzegging op 17 maart 2015 van zowel de huur- als de franchiseovereenkomst door respectievelijk C1000 Vastgoed B.V. en Jumbo Supermarkten. [naam gedaagde] heeft gedocumenteerd onderbouwd dat dit een voor hem onverwachte wending betrof die het gevolg was van de overeenkomst tussen de gemeente Winschoten en C1000 Vastgoed B.V., als eigenaar, tot verwerving van het pand, waarin de C1000-supermarkt was gehuisvest, en het daarmee samenhangende besluit van de gemeente om het pand te slopen.
Uit de door [naam gedaagde] verstrekte informatie en de ter zitting gegeven toelichting neemt de kantonrechter aan dat deze ontwikkeling voor [naam gedaagde] als "een donderslag bij heldere hemel" kwam en in die zin een in tijd voor hem niet voorzienbaar scenario betrof. Blijkens een verklaring van het management van (de afdeling Vastgoed van) Jumbo Supermarkten B.V. gold dat ook voor zowel Jumbo als C1000 Vastgoed B.V. , aangezien zij stellen dat deze ontwikkelingen -als gevolg van de plotselinge wens van de gemeente om het pand aan te kopen ten behoeve van sloop- "vooraf niet zijn voorzien en ons hebben verrast". Voorts blijkt uit deze verklaring dat [naam gedaagde] bij deze besprekingen niet is betrokken.
Daarnaast is de kantonrechter uit de stukken gebleken dat sinds 2012 niet was uitgesloten dat de C1000-supermarkt onder de vlag van Jumbo zou worden voortgezet. Totdat de gemeente begin 2015 als belangstellende in beeld kwam, gold als gevolg van een nadere marktanalyse op dat moment de strategie gericht op de verkoop van de winkel aan een andere supermarktketen, in welk verband diverse serieuze besprekingen met geïnteresseerden, waaronder de Lidl, gaande waren.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter niet gebleken van een -reeds vanaf 2013- vooropgezette sterfhuisconstructie; de ontwikkeling in 2015 was daarvoor te onverwacht.
2.6.
De beslissing van [naam gedaagde] om in 2013, toen de sluiting van de C1000-supermarkt nog niet aan de orde was, de Jumbo-supermarkt te "bemensen" met voornamelijk nieuw personeel kan naar het oordeel van de kantonrechter in de gegeven omstandigheden niet worden aangemerkt als een beslissing die [naam gedaagde] als redelijk handelend ondernemer niet mocht nemen. Dat de C1000-supermarkt al in 2013 gedoemd was tot sluiting, is de kantonrechter niet gebleken, nu slechts sprake was van een voorgenomen beëindiging van de C1000-vormgeving. Bovendien is gesteld noch gebleken dat met het opstarten van de Jumbo-supermarkt sprake was van een overgang van onderneming in de zin der wet -met de nodige rechtspositionele gevolgen voor het personeel van de C1000-supermarkt-; onweersproken is immers dat dit een geheel nieuwe en zelfstandige onderneming betrof die ook sedertdien steeds als zelfstandige entiteit heeft gefunctioneerd.
2.7.
Het voorgaande neemt niet weg dat van [naam gedaagde] in de gegeven omstandigheden als goed werkgever verlangd mocht worden dat hij zich na de bedrijfssluiting van de C1000-supermarkt optimaal zou inspannen om de werknemers te bemiddelen naar een nieuwe baan en zo mogelijk te plaatsen in de Jumbo-supermarkt.
Uit de aangereikte personeelsgegevens is de kantonrechter gebleken dat [naam gedaagde] meerdere werknemers van de C1000-supermarkt een arbeidscontract heeft aangeboden bij de Jumbo-supermarkt (650 uur waaronder 300 uur vast). Het in dienst nemen van meer personeel was volgens [naam gedaagde] niet mogelijk wegens het ontbreken van vacatures, gelet op de nog lopende contracten van het zittend personeel, met wie -in verband met de gewijzigde wetgeving per 1 januari 2015- een arbeidsovereenkomst was aangegaan voor de (toen nog) maximaal toegestane periode (3 jaar, tot eind 2016), of onverantwoord gezien de financiële positie van de Jumbo-vestiging.
[naam gedaagde] heeft voorts gedocumenteerd zijn overige herplaatsingsinspanningen opgesomd, voor een negental werknemers met succes.
Mede onder verwijzing naar het oordeel van het UWV op dit punt en de ter zitting gegeven nadere toelichting, acht de kantonrechter aldus het ondernemen van voldoende herplaatsingsinspanningen door [naam gedaagde] genoegzaam aangetoond.
2.8.
Ten slotte heeft [naam gedaagde] ter compensatie van het verlies van de arbeidsplaats en de daarmee samenhangende inkomensachteruitgang aan de werknemers aangeboden:
- een outplacementtraject ten bedrage van € 2.000,-,
- een vrijstelling van werk met doorbetaling van loon gedurende de opzegtermijn,
- een suppletie op de WW-uitkering voor de duur van een half jaar als ook
- een extra compensatie ter waarde van € 1.000,-, alles in totaal ten belope van 6 maandsalarissen. Dat de werknemers dit aanbod hebben afgewezen en diverse nadere onderhandelingen met FNV -ook ter zitting- niet hebben geleid tot een door alle partijen geaccepteerd sociaal akkoord maakt nog niet dat dit aanbod van [naam gedaagde] niet bij de beoordeling betreffende de kennelijke onredelijkheid van het ontslag mag worden betrokken.
2.9.
Alles afwegende wordt geoordeeld dat [naam gedaagde] ten aanzien van de omstandigheden waaronder de bedrijfssluiting heeft plaatsgehad geen verwijt kan worden gemaakt die maken dat het ontslag als kennelijk onredelijk moet worden gekwalificeerd. Ook de wijze waarop [naam gedaagde] aan zijn inspanningsverplichting tot herplaatsing heeft voldaan, rechtvaardigen die kwalificatie niet. De door [naam gedaagde] aangeboden vergoedingen ter compensatie van de beëindiging van het dienstverband acht de kantonrechter in de gegeven omstandigheden toereikend. Dat de werknemers, vanwege de nog niet van toepassing zijnde Wwz, geen aanspraak hebben op een transitievergoeding en evenmin in aanmerking komen voor de voorzieningen zoals geregeld in het Sociaal Plan, dat tussen de vakbonden, C1000 B.V. en Jumbo is overeengekomen voor het bij C1000 B.V. in dienstbetrekking werkzaam personeel, mag wellicht zeer teleurstellend worden genoemd maar maakt hun ontslag nog niet kennelijk onredelijk.
De vrees omtrent de lastige positie van de werknemers op de arbeidsmarkt als gevolg van hun leeftijd, beperkte opleiding en de regio waarin zij wonen, wordt gelogenstraft door de omstandigheid dat vier van de vijf werknemers, die deze procedure tegen [naam gedaagde] voeren er in zijn geslaagd een nieuwe werkkring te vinden.
2.10.
Dat laatste geldt ook voor [naam eiseres] , die al eind juli 2015 ander werk heeft gevonden en sedertdien daar onafgebroken werkzaam is geweest, zij het niet op basis van een vast arbeidscontract en tegen een lagere beloning. Deze enkele omstandigheid -overige bijzondere persoonlijke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken- levert evenwel geen kennelijk onredelijk ontslag in de zin der wet op.
2.11
De kantonrechter acht, gelet op het voorgaande, de opzegging niet kennelijk onredelijk. De vorderingen worden afgewezen.
2.12.
De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst af het gevorderde;
3.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door mr. E.J. Oostdijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 504