ECLI:NL:RBNNE:2017:3309

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2017
Publicatiedatum
28 augustus 2017
Zaaknummer
LEE - 16 _ 2596
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van Wajong-uitkering en beoordeling arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een Wajong-uitkering ontvangt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres heeft sinds 2008 een Wajong-uitkering, maar het Uwv heeft in een besluit van 9 maart 2016 vastgesteld dat zij arbeidsvermogen heeft. Dit leidde tot een verlaging van haar uitkering van 75% naar 70% van het minimumloon per 1 januari 2018. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de zorgvuldigheid van de besluitvorming door het Uwv, de gelijkheid van partijen in de procedure (equality of arms) en de inhoudelijke beoordeling van het arbeidsvermogen van eiseres. De rechtbank concludeert dat het Uwv voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat eiseres voldoende gelegenheid heeft gehad om haar medische gegevens in te brengen. De rechtbank oordeelt dat er geen gerede twijfel is aan de beoordeling van de verzekeringsartsen en dat eiseres over arbeidsvermogen beschikt. Daarom is de verlaging van de Wajong-uitkering terecht door het Uwv doorgevoerd. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/2596

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.J. Achterveld),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: A.B. Froentjes).

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres arbeidsvermogen heeft en dat haar uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) met ingang van 1 januari 2018 wordt verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
Bij besluit van 2 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft bij brief van 9 december 2016 aanvullende gronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1983, is bekend met beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden. Zij ontvangt een Wajong-uitkering sinds 7 september 2008, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De uitkering bedraagt 75% van het minimumloon.
1.2.
Bij brief van 19 januari 2016 heeft verweerder eiseres erover geïnformeerd dat op
1 januari 2015 de Participatiewet is ingevoerd, waardoor ook iets in de Wajong is veranderd. Verder heeft verweerder eiseres medegedeeld dat ook haar situatie is beoordeeld en dat voorlopig is geoordeeld dat zij arbeidsvermogen heeft. Verweerder heeft eiseres er daarbij op gewezen dat, indien zij op 1 januari 2018 nog steeds een Wajong uitkering ontvangt en arbeidsvermogen heeft, de hoogte van haar uitkering verandert in die zin dat deze dan nog maximaal 70% van het wettelijk minimumloon is. Eiseres heeft zich om medische redenen niet met deze voorlopige beoordeling kunnen verenigen.
1.3.
Eiseres heeft op 21 februari 2016 op verzoek van verweerder een vragenlijst Wajong ingevuld. In die vragenlijst heeft zij vermeld dat haar gezondheid hetzelfde is gebleven en dat zij niet kan werken. Bij de opmerkingen is vermeld dat het syndroom van Asperger in combinatie met depressies ervoor zorgt dat eiseres erg moe is en dat zij dagelijks een aantal uren op bed ligt.
1.4.
Bij het primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat eiseres arbeidsvermogen heeft en dat haar Wajong-uitkering met ingang van 1 januari 2018 wordt verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon. Aan de besluitvorming heeft verweerder het rapport van de arbeidsdeskundige van 7 maart 2016 ten grondslag gelegd. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat eiseres arbeidsvermogen heeft, zodat vanaf 1 januari 2018 de hoogte van de Wajong-uitkering wordt aangepast naar 70% van het minimumloon. Daaraan heeft verweerder het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 juni 2016 ten grondslag gelegd. Verweerder heeft overwogen dat eiseres geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid haar bezwaren tijdens een hoorzitting toe te lichten en dat het bezwaar telefonisch op 26 mei 2016 met de gemachtigde van eiseres is besproken.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op de (aanvullende) gronden die eiseres daartoe aanvoert, zal hierna worden ingegaan.
4. Verweerder handhaaft in het verweerschrift zijn in het bestreden besluit neergelegde standpunt.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Op grond van artikel 8:10b, eerste lid, van de Wajong stelt verweerder vast of de jonggehandicapte met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 3:8a van de Wajong.
Artikel 3:8, eerste lid, van de Wajong bepaalt dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering per dag, de zaterdagen en zondagen niet meegerekend, bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer 75% van de grondslag bedraagt.
Artikel III, onderdeel N, van de Invoeringswet Participatiewet bepaalt dat in artikel 3:8, eerste lid, ‘75%’ wordt vervangen door: 70%. Artikel III, onderdeel N, van de Invoeringswet Participatiewet treedt in werking met ingang van 1 januari 2018.
Ingevolge artikel 3:8a, eerste lid, van de Wajong bedraagt in afwijking van artikel 3:8, eerste lid, van de Wajong, de arbeidsongeschiktheidsuitkering per dag bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer 75% van de grondslag, indien de jonggehandicapte duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt onder duurzaam verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen. In het derde lid is bepaald dat de jonggehandicapte die op 1 januari 2018 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, geacht wordt op die dag duurzaam geen mogelijkheden tot participatie te hebben.
5.2.
Artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb) bepaalt dat betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikel 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong heeft indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
5.3.
Voorgaande wetsbepalingen brengen met zich mee dat, indien de volledig arbeidsongeschikte uitkeringsgerechtigde wel arbeidsvermogen heeft, bij een ongewijzigde mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 1 januari 2018 het uitkeringspercentage wordt verlaagd van 75% naar 70% van de grondslag.
6. In geschil is of verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiseres arbeidsvermogen heeft op grond waarvan haar Wajong-uitkering per 1 januari 2018 wordt verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
6.1.
Voor de beoordeling van de hiervoor onder 6 vermelde rechtsvraag, acht de rechtbank het volgende van belang. In de uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) uitgangspunten voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen geformuleerd. Daarbij heeft de CRvB erop gewezen dat, met inachtneming van de door artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) getrokken grenzen, die toetsing wordt bepaald door de gronden die een betrokkene aanvoert tegen de medische onderbouwing van de besluitvorming en het (medisch) bewijs dat een betrokkene in dat verband aanvoert.
6.2.
Toegespitst op de onderhavige zaak betekent dit dat in lijn met de onder 6.1 genoemde uitspraak van de CRvB als uitgangspunt dient te gelden een beoordeling in drie stappen door de bestuursrechter. De eerste stap betreft de beoordeling van de zorgvuldigheid van de besluitvorming van verweerder. De tweede stap ziet op de beoordeling van de equality of arms en de derde stap is een inhoudelijke (medisch en arbeidskundige) beoordeling. Hiertoe verwijst de rechtbank, kortheidshalve, naar de overwegingen onder 4.2.4 tot en met 7.1 van vorenbedoelde uitspraak van de CRvB. De rechtbank zal hieronder op vorenbedoelde stappen afzonderlijk ingaan, met inachtneming van hetgeen daartegen door eiseres is ingebracht.
Stap 1: De zorgvuldigheid van de besluitvorming
7. Eiseres voert aan dat geen medisch onderzoek door een verzekeringsarts heeft plaatsgevonden en dat in zoverre geen volledige herbeoordeling van haar arbeidsvermogen is verricht. Daarnaast is verweerder in het bestreden besluit niet adequaat ingegaan op de in bezwaar naar voren gebrachte argumenten.
7.1.
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, dat is afgezien van een hoorzitting en dat eiseres zelf geen medische gegevens heeft ingebracht. Gezien de in de uitspraak van de CRvB van
30 juni 2017 omschreven stap 1, is de besluitvorming volgens verweerder op zorgvuldige wijze tot stand gekomen.
7.2.
De rechtbank overweegt dat de vereisten waaraan de besluitvorming van verweerder moet voldoen voortvloeien uit de artikelen 3:2 en 3:9 van de Awb. Volgens artikel 3:2 van de Awb moet het bestuursorgaan bij de voorbereiding de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen vergaren. Volgens artikel 3:9 van de Awb dient, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Voorts zijn in het kader van de vereisten waaraan de besluitvorming van verweerder moet voldoen, van belang de artikelen 2 tot en met 4 van het Sb, waarin regels zijn gesteld betreffende de beoordeling door de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van verweerder. Uit de hiervoor vermelde vereisten volgt dat de rapporten van de verzekeringsartsen van verweerder blijk moeten geven van een zorgvuldig onderzoek en daarnaast ook deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent moeten zijn.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat geen medisch onderzoek door de primaire verzekeringsarts is verricht, nog niet maakt dat het primaire besluit om die reden onzorgvuldig tot stand is gekomen. Daarbij is van belang dat eiseres op de vragenlijst Wajong heeft ingevuld dat haar gezondheid hetzelfde is gebleven en dat zij niet onder behandeling is van een huisarts of een specialist. Naar aanleiding van de ingevulde vragenlijst heeft de verzekeringsarts terecht geen aanleiding gezien eiseres medisch te onderzoeken. Hij heeft aan de hand van de in het dossier aanwezige medische gegevens en de door eiseres ingevulde vragenlijst het standpunt kunnen innemen dat eiseres geacht wordt over arbeidsvermogen te beschikken. Dat, zoals eiseres eerst ter zitting heeft gesteld, zij met het niet gewijzigd zijn van haar gezondheid bedoelde dat haar capaciteit niet is vergroot, leidt niet tot een ander oordeel, omdat zij dat niet eerder te berde heeft gebracht. De verzekeringsarts heeft dan ook kunnen uitgaan van de door eiseres ingevulde vragenlijst en heeft niet hoeven te begrijpen dat eiseres iets anders bedoelde. Daarnaast is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het kader van de heroverweging in bezwaar dossierstudie heeft verricht, de aanwezige (medische) informatie kenbaar heeft betrokken in zijn beoordeling en dat hij op inzichtelijke wijze heeft gemotiveerd hoe hij tot zijn oordeel is gekomen. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 juni 2016 blijkt dat hij eiseres niet medisch heeft kunnen onderzoeken omdat zij heeft afgezien van de mogelijkheid in bezwaar te worden gehoord. Dit vindt steun in de KCC contacthistorie van 26 mei 2016, die zich in het dossier bevindt en waarin is opgenomen dat (de gemachtigde van) eiseres heeft afgezien van een hoorzitting in bezwaar. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, indien een hoorzitting zou hebben plaatsgevonden, medisch onderzoek bij eiseres had kunnen doen. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van eiseres ter zitting dat na een hoorzitting niet altijd een medisch onderzoek plaatsvindt, nu die stelling uitgaat van een veronderstelling. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat de verzekeringsarts haar voor een spreekuur had kunnen oproepen. In het onderhavige geval heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, omdat hij beschikte over voldoende medische gegevens, het niet noodzakelijk hoeven achten eiseres voor een spreekuur op te roepen. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich op grond van de aanwezige gegevens een duidelijk beeld heeft kunnen vormen van de medische problematiek van eiseres en een standpunt heeft kunnen innemen over het arbeidsvermogen. Daar komt bij dat eiseres (in bezwaar) niet zelf met medische gegevens is gekomen op grond waarvan het oproepen voor een spreekuur aangewezen zou zijn. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist, onvolledig of onzorgvuldig is geweest.
Stap 2: Equality of arms
8. Eiseres voert aan dat zij niet in staat is om een onafhankelijk deskundige in te schakelen omdat zij daarvoor niet beschikt over de benodigde financiële middelen. Nu eiseres daartoe niet de mogelijkheden heeft, verkeert zij in een ongelijke positie ten opzichte van verweerder, die wel de mogelijkheid heeft verzekeringsartsen dan wel een deskundige in te schakelen. Eiseres meent dat het beginsel van equality of arms is geschonden en dat het aan de rechtbank is om die ongelijkheid te compenseren.
8.1.
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat het beginsel van equality of arms niet is geschonden, omdat eiseres de gelegenheid heeft gehad om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te betwisten.
8.2.
De rechtbank overweegt dat uit de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, Korošec),
17 november 2015, (ECLI:CE:ECHR:2015:1117DEC002627512, Spycher),
3 mei 2016 (ECLI:CE:ECHR:2016:0503JUD000718311, Letinčić) en 23 mei 2017 (ECLI:CE:ECHR:2017:0523JUD005693513, Zovko), blijkt dat de kern van het beginsel van de equality of arms erin is gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. Indien op grond van de gegevens wordt vastgesteld dat geen equality of arms tussen verweerder en de betrokkene bestaat, zal de bestuursrechter moeten waarborgen dat dit evenwicht wordt hersteld. De betrokkene kan bijvoorbeeld alsnog de gelegenheid krijgen om (medische) gegevens in te brengen of in de gelegenheid gesteld worden om zelf een deskundige in te schakelen. De rechtbank wijst daarvoor naar rechtsoverweging 6.1 van de eerdergenoemde uitspraak van de CRvB.
8.3.
Niet in geschil is dat de taak van de verzekeringsartsen is gelegen in het uitbrengen van een medisch rapport ten behoeve van verweerder. Aan rapporten van de verzekeringsartsen wordt door verweerder in de besluitvorming in zijn algemeenheid doorslaggevend gewicht toegekend. De omstandigheid dat de verzekeringsartsen in dienst zijn van verweerder kan twijfel oproepen aan de onpartijdigheid (vergelijk punt 54 van het arrest Korošec en punt 62 van het arrest Letinčić). Nu eiseres niet, zoals verweerder, over een deskundige kan beschikken, verkeert zij in beginsel niet in een gelijke positie in de procedure. Uit de onder 8.2 aangehaalde arresten Korošec, Letinčić, Spycher en Zovko vloeit voort dat het de taak van de bestuursrechter is om zo nodig compensatie te bieden indien een partij niet in een gelijke positie verkeert ten opzichte van de wederpartij.
8.4.
De onder 8 aangedragen beroepsgrond ziet op de vraag of er in de beroepsfase evenwicht tussen verweerder en eiseres heeft bestaan met betrekking tot de mogelijkheid bewijsmateriaal (lees: medische gegevens) aan te dragen om de rapporten van de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts bezwaar en beroep te betwisten.
8.5.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres voldoende ruimte en gelegenheid heeft gekregen om in de beroepsfase medische gegevens in te brengen om het in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep neergelegde standpunt te betwisten. Eiseres heeft echter niet van de gelegenheid gebruik gemaakt om in bezwaar dan wel in beroep medische gegevens in te brengen. Ook heeft eiseres geen brieven van haar behandelaars ingebracht waaruit blijkt dat zij niet in staat is om te werken. De rechtbank volgt niet de door eiseres ter zitting naar voren gebrachte stelling dat sprake is van een schending van het beginsel van equality of arms, omdat zij – zoals reeds hiervoor is overwogen – voldoende de mogelijkheid heeft gekregen om medische informatie in het geding te brengen. Eiseres heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt, terwijl niet is gebleken dat dat vanwege financiële redenen niet mogelijk was. Het standpunt van eiseres dat zij niet over de financiële middelen beschikt om een onafhankelijke deskundige in te schakelen in te brengen, kan niet slagen. Immers, het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep had ook gemotiveerd kunnen worden betwist met het inbrengen van gegevens van de behandelend sector.
Stap 3: Inhoudelijke beoordeling
9. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte aanneemt dat zij arbeidsvermogen heeft. Daartoe stelt eiseres dat zij vanwege haar beperkingen niet kan voldoen aan de vier in artikel 1a, eerste lid, van het Sb opgenomen criteria.
9.1.
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts bezwaar en beroep in hun rapporten voldoende hebben gemotiveerd dat eiseres arbeidsvermogen heeft. Eiseres heeft ter betwisting van die rapporten geen medische gegevens ingebracht die aanleiding geven voor het innemen van een ander standpunt.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige – na dossierstudie, multidisciplinair overleg op 3 maart 2016 met de verzekeringsarts en na telefonisch contact met eiseres op 7 maart 2016 – in zijn rapport van 7 maart 2016 inzichtelijk en navolgbaar heeft gemotiveerd dat eiseres met behulp van begeleiding ten minste een uur aaneengesloten moet kunnen werken, dat zij over basale werknemersvaardigheden beschikt en dat zij een taak in een arbeidsorganisatie kan uitvoeren. Hij komt op grond daarvan tot de conclusie dat eiseres arbeidsvermogen heeft. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige rekening gehouden met de voor eiseres aangenomen beperkingen ten aanzien van zelfstandig handelen, emotionele problemen hanteren, het omgaan met conflicten en samenwerken. Tevens heeft hij rekening gehouden met het werk dat eiseres in het verleden heeft gedaan. In wat eiseres daartegen heeft ingebracht, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor twijfel aan het arbeidsdeskundig oordeel.
9.3.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 1 juni 2016 zich overtuigend en navolgbaar op het standpunt heeft gesteld dat bij een ongewijzigde medische situatie er geen reden is om meer beperkingen ten aanzien van arbeid aan te nemen, dat uit het vragenformulier niet valt af te leiden dat het gestelde energieverlies gerelateerd is aan depressie of aan overschrijding van de belastbaarheid, dat reeds in 2009 is onderkend dat eiseres gevoelig is voor onvoorspelbaarheid of wisselende externe omstandigheden en dat er geen reden is om aan te nemen dat deze gevoeligheid zo ver gaat dat eiseres niets buiten de huidige dagvulling aan taken of taken kan verrichten. Hij komt tot de conclusie dat er geen reden is om de beperkingen ten aanzien van functioneren in arbeid anders in te schatten dan in 2009. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om deze inzichtelijke en naar behoren gemotiveerde beschouwing en de daaruit getrokken conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Door eiseres zijn in beroep geen (nadere) medische gegevens overgelegd die aanleiding geven voor een andersluidend oordeel. De enkele stelling dat eiseres het niet eens is met de in 2009 vastgestelde beperkingen, is zonder dat te staven met medische gegevens onvoldoende om aan te nemen dat eiseres niet over arbeidsvermogen beschikt. Aan de door eiseres gemaakte aanvullingen/opmerkingen bij de Functionele Mogelijkhedenlijst uit 2009, komt niet die betekenis toe die eiseres daaraan toegekend wenst te zien. Daarbij is van belang dat het bij de beoordeling niet gaat om het vaststellen van de belastbaarheid van eiseres, maar om de vraag of zij arbeidsvermogen heeft.
9.4.
Uit hetgeen onder 9.2 en 9.3 is overwogen, dient te worden geconcludeerd dat wat eiseres in beroep en ter zitting heeft aangevoerd onvoldoende is voor twijfel aan de juistheid van het standpunt van de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hieruit volgt, voor zover eiseres dat heeft beoogd te bepleiten, dat onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. De rechtbank kan immers pas tot benoeming van een deskundige overgaan als er sprake is van gerede twijfel aan (de inhoud van) het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij is van belang dat eiseres – zoals onder 8.5 reeds is overwogen – voldoende de mogelijkheid heeft gekregen om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te betwisten. De enkele omstandigheid dat eiseres het niet eens is met de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, is eveneens onvoldoende om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen.
10. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres over arbeidsvermogen beschikt, zodat verweerder de Wajong-uitkering van eiseres met ingang van 1 januari 2018 terecht naar 70% van het minimumloon heeft verlaagd.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzitter, en mr. H. van der Werff en
mr. H. Pieffers, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.