5.2.1Volgens onderdeel B, onder 1.2, van de Cwm vormen wapens en munitie een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt er een restrictief beleid gevoerd waar het de toepassing van het criterium ‘geen vrees voor misbruik’ betreft. Degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie komt in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich mee dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde. Het weigeren dan wel intrekken van een verlof is uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie, maar is een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het eerdergenoemde maatschappelijke belang, is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken (of gemaakte) uitzondering - ook naar de vaste jurisprudentie van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State - voldoende reden om een verlof niet te verlenen respectievelijk in te trekken. Het spreekt voor zich dat die twijfel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering.
5.2.2Vervolgens worden in onderdeel B onder 1.2, van het Cwm een aantal criteria gegeven voor de beoordeling van de vraag of in een bepaald geval vrees voor misbruik bestaat. De korpschef zal aan de hand van deze criteria in elk geval afzonderlijk moeten bezien of er sprake is van ‘vrees voor misbruik’. Bij het onderzoek in verband met de vraag of er vrees voor misbruik bestaat kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere, politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen. Bij dergelijk onderzoek kan blijken van: a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken; b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
5.2.3Ten aanzien van het bepaalde onder b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten) geeft onderdeel B, onder 1.2, van het Cwm aan dat vrees voor misbruik ook kan worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten. In zijn algemeenheid geldt dat tegen een aanvrager (houder) bestaande bezwaren, voor zover daarvan niet reeds blijkt uit veroordelingen of opgemaakte processen-verbaal, alsnog in een rapport dienen te worden vastgelegd. Ten aan zien van de psychische gesteldheid wordt aangegeven dat het in beginsel niet verantwoord is om aan iemand die - door oorzaken van zowel interne, als externe aard - onder sterke psychische druk staat, wat tot uitdrukking komt in een onvoorspelbaar gedragspatroon of (bijvoorbeeld) alcohol- en drugsmisbruik en waarbij de indruk bestaat dat de vergunninghouder zichzelf niet in de hand heeft, het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie toe te vertrouwen. In het bezit van een vuurwapen zou de vergunninghouder een gevaar zijn voor zichzelf en voor de openbare orde en veiligheid. Indien de aanvrager of vergunninghouder - in tegenstelling tot de korpschef - van mening is dat het voorhanden hebben van wapens en munitie wel aan hem kan worden toevertrouwd dan dient hij dit aan te tonen middels een schriftelijke verklaring van een arts/psychiater. Uit deze verklaring moet duidelijk blijken dat de arts/psychiater bekend is met de problemen van betrokkene en dat deze niet (langer) een belemmering vormen om aan betrokkene een vergunning te verlenen voor het voorhanden hebben van (vuur)wapens. Een dergelijke verklaring wordt dan in de beoordeling betrokken, maar daaraan hoeft niet altijd doorslaggevende betekenis te worden toegekend. Dat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Zo mag van iemand die recent nog onder behandeling was in verband met zijn psychische gesteldheid, worden verwacht dat hij over een langere periode aantoont dat zijn psychische gesteldheid niet meer aan het bezit van wapens en munitie in de weg staat. Risicofactoren betreffende de psychische gesteldheid van aanvragers of houders van een wapenverlof met het oog op potentieel misbruik van een (legaal) vuurwapen zijn: a. klinische factoren (psychische stoornis, verslaving, gedwongen opname, forensische zorg en suïcidale gedachten); b. stressvolle omstandigheden (problemen in relationele sfeer, problemen in de arbeidssfeer of opleiding, gebrekkig sociaal steunsysteem en stressvolle levensomstandigheden); c. specifieke kenmerken van de aanvrager (agressie, crimineel gedrag, impulsiviteit en zelfregulatie, zelfstandige handelingsbekwaamheid, fascinatie voor geweld, extreme uitingen en/of uitingen van radicalisering).
Beoordeling van het geschil
6. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. In dat verband moet de rechtbank beoordelen of de twijfel van verweerder of het verantwoord is om eiser wapens en munitie voorhanden te laten hebben, gebaseerd is op een objectief toetsbare motivering.
7. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit het mutatierapport van 19 november 2014 blijkt dat eiser tijdens het gesprek met politieambtenaren over de aanvraag voor een jachtakte naar voren heeft gebracht dat hij van mening is dat hem veel onrecht wordt aangedaan. Bij de politieambtenaren is een beeld ontstaan dat eiser veel opgekropte agressie heeft. De uitlatingen van eiser neigen, aldus de politieambtenaren, naar bedreigingen. Verweerder deelt vervolgens het standpunt van de korpschef dat eiser als gevolg van de lopende geschillen met personen en overheidsinstanties aan een grote mate van spanning onderhevig is en dat hierdoor de indruk bestaat dat eiser onder sterke psychische druk staat waardoor risicofactoren als stress, agressie, impulsiviteit en gebrek aan zelfregulatie bij eiser aanwezig zijn. Gelet op het ontstane beeld heeft verweerder onvoldoende vertrouwen in eiser en acht verweerder het niet verantwoord om eiser in de uitzonderingspositie te brengen die wapenvergunninghouders innemen ten opzichte van hun medeburgers.
8. Eiser betoogt dat hij het type is van een ruwe bolster en de blanke pit die weliswaar verbaal van zich laat horen, maar het daarbij ook laat, getuige het feit dat hij al jaren in de clinch ligt met diverse openbare instanties, zulks terwijl daarbij keurig de bal wordt gespeeld en niet de man. Daarnaast geeft eiser aan dat hij jaren een jachtakte heeft gehad en dat er nimmer sprake is geweest van enig misbruik. Hierbij geeft eiser aan dat de korpschef zo onhandig is geweest om over hem te laten rapporteren door een rapporteur welke door eiser is beticht van het op onjuiste wijze opmaken van een proces-verbaal. Dit gegeven, samen met het gegeven dat wordt geput uit een mutatierapport, vertroebelt het beeld nog verder, aldus eiser. Tenslotte geeft eiser aan dat indien de korpschef van oordeel is dat sprake is van een psychische stoornis welke de afgifte van de gevraagde jachtakte in de weg staat, dat het dan op de weg van de korpschef ligt om ten aanzien van deze veronderstelling een begin van bewijs bijeen te brengen. Hierbij geeft eiser aan dat alleen zijn verbale uitingen nimmer de conclusie wettigen dat sprake is van een psychische stoornis. Eiser verzoekt de rechtbank om een deskundige te benoemen om te onderzoeken in hoeverre er (psychische) gronden aanwezig zijn welke een belemmering vormen voor het voorhanden hebben van (vuur) wapens.