ECLI:NL:RBNNE:2017:2605

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 juni 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
LEE 16/1030
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de Wet WIA met betrekking tot Ménière en tinnitus

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 9 juni 2017, wordt de zaak behandeld van een eiser die in beroep is gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake zijn arbeidsongeschiktheid. Eiser, die lijdt aan de ziekte van Ménière en tinnitus, had een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had vastgesteld dat hij 54,23% arbeidsongeschikt was. Eiser betwistte deze beoordeling en voerde aan dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat. De rechtbank beoordeelt of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid op de datum in geding, 13 oktober 2015, terecht heeft vastgesteld.

De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts had de medische gegevens van eiser, waaronder eerdere rapporten en de klachten van eiser, in zijn beoordeling betrokken. De rechtbank oordeelt dat er geen nieuwe medische gegevens zijn die de conclusie van het Uwv ondermijnen. De contra-expertise van de medisch adviseur van eiser, die stelde dat eiser meer beperkingen had, werd door de rechtbank niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De rechtbank benadrukt dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd moet zijn op objectief vastgestelde medische beperkingen.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser heeft vastgesteld op 54,23% en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, en dat eiser binnen zes weken hoger beroep kan instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/1030

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: drs. L.A.M. Renfurm),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: F.G.E. Houtbeckers).

Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij vanaf 13 oktober 2015 recht heeft op een loongerelateerde WGA (Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten)-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 54,23%.
Bij besluit van 22 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Op 23 januari 2017 is door de gemachtigde van eiser een aanvullend beroepschrift ingezonden, met daarbij gevoegd een medische contra-expertise van [naam medisch adviseur] , medisch adviseur, verzekeringsarts/bedrijfsarts, van 19 juli 2016.
Bij brief van 27 januari 2017 heeft de rechtbank partijen bericht dat de geplande zitting van 1 februari 2017 zal worden verdaagd, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om een reactie te geven op de in geding gebrachte medische expertise.
Bij brief van 28 februari 2017 heeft verweerder in reactie op de contra-expertise een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 februari 2017 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2017. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser, geboren op [geboortedatum] , werkte laatstelijk als procesoperator bij [naam bedrijf] via Randstad Uitzendbureau B.V. voor 30,08 uur per week. Op 15 oktober 2013 heeft eiser zich vanuit de Werkloosheidswet (WW) ziek gemeld met hoofdpijn- en duizeligheidsklachten.
1.2.
Naar aanleiding van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA heeft een verzekeringsarts van verweerder medisch onderzoek verricht, waarvan hij op 30 juli 2015 een rapport heeft opgemaakt. De verzekeringsarts heeft de informatie van de consulent tinnitus KNO van 15 maart 2012 in zijn beoordeling betrokken. Mede op basis van het door hem verrichte lichamelijk en psychisch onderzoek heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat bij eiser sprake is van M(orbus) Ménière met tinnitus en hyperacusis links, en dat hij dagelijks klachten heeft van hoofdpijn, duizeligheid en oorsuizen. Volgens de verzekeringsarts is eiser aangewezen op fysiek lichte werkzaamheden in een rustige werkomgeving zonder al te veel (harde) omgevingsgeluiden, dienen stresserende omstandigheden te worden vermeden en is hij beperkt ten aanzien van verhoogd persoonlijk risico, zoals werken met machines of op hoogtes. Verder is eiser beperkt ten aanzien van langdurig intensief concentreren, bovenhandse werkzaamheden en snelle hoofdbewegingen. Gezien de aard en ernst van de klachten is eiser, rekening houdend met de beperkingen, gedurende zes uur per dag belastbaar. De verzekeringsarts heeft de beperkingen voor het verrichten van arbeid vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Daarbij zijn beperkingen aangenomen binnen de rubrieken persoonlijk functioneren en sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, statische houdingen en werktijden. Binnen de rubriek Werktijden is opgenomen dat eiser gemiddeld ongeveer zes uur per dag kan werken, onderscheidenlijk gemiddeld ongeveer 30 uur per week.
1.3.
Aansluitend heeft een arbeidsdeskundige van verweerder in zijn rapport van
17 augustus 2015 eiser geschikt bevonden voor passende functies en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 54,23%. Verweerder heeft bij het primaire besluit in lijn daarmee vastgesteld dat eiser met ingang van 13 oktober 2015 recht heeft op een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet WIA, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 54,23%. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.4.
Naar aanleiding van het door eiser tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek verricht, de hoorzitting op
23 november 2015 bijgewoond en de aldaar overgelegde medische informatie in de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van
23 november 2015 opgemerkt dat de bevindingen overeenkomen met de gegevens in de medische rapportage van 30 juli 2015, dat er geen nieuwe medische gegevens aan het licht zijn gekomen en dat naast hyperacusis mogelijk ook sprake is van misofonie. Zij heeft het dossier ter verdere beoordeling doorgezonden naar de verzekeringsarts bezwaar en beroep te Heerlen.
1.5.
Die verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het oordeel van de primaire verzekeringsarts in zijn rapport van 19 januari 2016 onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarin uiteengezet dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat er sprake is van disfunctioneren op meerdere niveaus op grond waarvan geen benutbare mogelijkheden zouden kunnen worden aangenomen. Bij het zich voordoen van een aanval als gevolg van de ziekte van Ménière wordt een kortdurend ziekteverzuim aannemelijk geacht. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bestaat geen aanleiding voor het stellen van aanvullende beperkingen voor de datum einde wachttijd. Hij heeft geconcludeerd dat er in bezwaar geen objectieve medische argumenten naar voren zijn gekomen om het advies van de verzekeringsarts voor de datum einde wachttijd te herzien.
1.6.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van verweerder heeft in zijn rapport van
21 januari 2016 het oordeel van de arbeidsdeskundige onderschreven en geen aanleiding gezien om tot een andere conclusie te komen.
2. Vervolgens heeft verweerder het bezwaar van eiser bij het bestreden besluit, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 januari 2016, en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 januari 2016, ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft aangevoerd dat zijn beperkingen door verweerder zijn onderschat en dat hij de geselecteerde functies niet kan vervullen. Op hetgeen hij in dat verband in de (aanvullende) gronden van beroep naar voren heeft gebracht, zal hieronder worden ingegaan. Ter onderbouwing van het standpunt dat eiser meer beperkt is heeft eiser de medische expertise van 19 juli 2016 van [naam van de medisch adviseur] ingebracht. [naam van de medisch adviseur] heeft daarin gesteld dat er zeker aanknopingspunten zijn om verdergaande beperkingen op te nemen in de FML en hij meent dat eiser op grond van een energetische en een preventieve indicatie, als bedoeld in de standaard ‘Verminderde arbeidsduur’, voor niet meer dan vier uur per dag belastbaar is en voor maximaal vier dagen in de week, met een recuperatiedag midden in de week. [naam van de medisch adviseur] acht eiser aanvullend beperkt voor wat betreft de aspecten vervoer (chauffeur), frequent buigen, klimmen, horen en werktijden.
4. Bij het rapport van 23 februari 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de door eiser in beroep ingebrachte contra-expertise. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarin uiteengezet dat in voldoende mate rekening is gehouden met de beperkingen en mogelijkheden van eiser, voor zover deze objectiveerbaar zijn, en dat door de arbeidsdeskundige bij het duiden van de functies rekening is gehouden met de vastgestelde beperkingen. Hij ziet geen medische onderbouwing voor het aannemen van een zwaardere urenbeperking voor eiser. Hoewel eiser moeheidsklachten ervaart, geeft het dagverhaal geen aanleiding om een urenbeperking van vier uur of meer te stellen. De contra-expertise geeft, volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep, geen aanleiding tot het aannemen van zwaardere beperkingen. Hij heeft daarbij opgemerkt dat het er niet om gaat wat eiser subjectief als beperkingen ervaart, maar om de medisch objectiveerbaar vast te stellen beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek.
5. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op de datum in geding, 13 oktober 2015, terecht heeft vastgesteld op 54,23%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde (aanvullende) beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen op zorgvuldige wijze heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de aan hem voorgehouden functies te verrichten.
5.1.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is verricht door een verzekeringsarts en twee verzekeringsartsen bezwaar en beroep van verweerder. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat de rapporten van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen, dan wel onvolledig zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de primaire verzekeringsarts het dossier heeft bestudeerd, eiser op het spreekuur van 27 juli 2015 heeft gezien en de medische informatie uit de behandelend sector van consulent tinnitus KNO [naam consulent] van 15 maart 2012 in zijn beoordeling heeft betrokken. Dat, naar eiser heeft gesteld, het onderzoek bij de verzekeringsarts slechts vijftien minuten heeft geduurd, doet de rechtbank niet twijfelen aan de zorgvuldigheid van dat onderzoek. Hierbij verdient opmerking dat de verzekeringsarts bij uitstek deskundig is om binnen een vrij kort tijdsbestek zijn onderzoek te doen, de medische gegevens te wegen en te vertalen in medische beperkingen. In dit verband is nog van belang dat in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 januari 2016 wordt verwezen naar het onderzoek door de primaire verzekeringsarts, waarvan niet in geschil is dat dit zorgvuldig is verricht. Op grond van de beschikbare gegevens moet worden aangenomen dat de verzekeringsartsen ten tijde van het onderzoek een volledig beeld hadden van de medische situatie van eiser. Met name blijkt uit de rapporten van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder tinnitus en hyperacusis. Niet gebleken is dat zij bij eiser te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. De beroepsgrond van eiser dat het medisch onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, slaagt niet.
5.2.
Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit, is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 19 januari 2016, zoals weergegeven onder 1.5, inzichtelijk heeft uiteengezet dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat er bij eiser sprake is van disfunctioneren op meerdere niveaus op grond waarvan geen benutbare mogelijkheden zouden kunnen worden aangenomen en dat er geen aanleiding bestaat om voor eiser aanvullende beperkingen te stellen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij kenbaar betrokken wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep M. Bakker in haar rapport van 23 november 2015 als bevindingen heeft uiteengezet. In wat eiser daartegen in beroep heeft ingebracht zijn geen aanknopingspunten gelegen om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van eiser voor onjuist te houden. Daar komt bij dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep er bij zijn beoordeling voldoende rekening mee heeft gehouden dat eiser ernstige klachten heeft. De rechtbank wil niets afdoen aan de beperkingen die eiser ervaart in zijn dagelijks leven, maar voor het aannemen van meer of andere beperkingen voor het verrichten van arbeid is een medische objectivering nodig.
5.3.
Eiser heeft met het inbrengen van de contra-expertise van [naam van de medisch adviseur] beoogd om zijn standpunt te onderbouwen dat hij meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen. [naam van de medisch adviseur] heeft onder meer gesteld dat gezien de ernstige klachten die eiser ervaart als gevolg van Ménière en tinnitus er zeker aanknopingspunten zijn om verdergaande beperkingen op te nemen in de FML met betrekking tot de aspecten vervoer, frequent buigen, klimmen, horen en werktijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daartegen ingebracht dat er geen redenen zijn om meer beperkingen voor eiser aan te nemen. De door eiser ingebrachte medische contra-expertise van [naam van de medisch adviseur] biedt – zonder daarbij af te willen doen aan de ernst en de aard van de klachten van eiser – in het licht van de deugdelijk onderbouwde rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende aanknopingspunt voor het oordeel dat de belastbaarheid van eiser is overschat. Daar komt bij dat de contra-expertise van [naam van de medisch adviseur] bijna een jaar na de datum in geding is opgemaakt. Met verweerders verzekeringsarts bezwaar en beroep is de rechtbank van oordeel dat de contra-expertise van [naam van de medisch adviseur] geen aanleiding geeft tot het stellen van verdergaande beperkingen op de datum in geding, 13 oktober 2015. Daartoe wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn onder 4 weergegeven aanvullend rapport van
23 februari 2017 inzichtelijk en deugdelijk heeft gemotiveerd dat afdoende rekening is gehouden met de beperkingen en mogelijkheden van eiser. Hij heeft er daarbij terecht op gewezen dat het niet gaat om wat eiser zelf als klachten ervaart, maar wat objectief medisch als gevolg van ziekte of gebrek aan beperkingen is vast te stellen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep als verwoord in het aanvullend rapport van 23 februari 2017 voor onjuist te houden. Dat eiser zijn klachten en beperkingen rechtstreeks relateert aan de gevolgen van zijn aandoening Ménière en tinnitus doet er niet aan af dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gelet op alle medische gegevens, niet tot verdergaande beperkingen heeft geconcludeerd. De rechtbank acht dat standpunt juist.
5.4.
Voor zover eiser, onder verwijzing naar de contra-expertise van [naam van de medisch adviseur] , stelt dat een urenbeperking voor vier uur per dag is aangewezen, overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het aanvullend rapport van 23 februari 2017 toereikend heeft toegelicht dat er geen medische onderbouwing is voor een zwaardere urenbeperking. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht in aanmerking genomen dat het dagverhaal geen aanleiding geeft om een urenbeperking van vier uur of meer op te leggen en dat dat pas aan de orde is als er na ongeveer vier uur werken een zodanige recuperatietijd nodig is dat binnen dezelfde dag (vrijwel) in het geheel geen arbeidsprestatie kan worden geleverd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep doet zich die situatie niet voor, nu uit het dagverhaal van eiser blijkt dat er geen structurele rustmomenten zijn waarop hij moet slapen. De rechtbank ziet – ook in het licht van de rapportage van [naam van de medisch adviseur] – geen grond om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals hiervoor weergegeven, voor onjuist te houden. Door eiser zijn in beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat hij per datum in geding 13 oktober 2015 meer of anders beperkt is dan door de verzekeringsartsen van verweerder is aangenomen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om over de medische grondslag van het bestreden besluit anders te oordelen dan verweerder heeft gedaan. In wat eiser ter zitting over de verslechtering van zijn gezondheid en het ondervinden van veel stress naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank – zonder aan de ernst daarvan af te willen doen – geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
5.5.
Hetgeen namens eiser ter zitting aan de hand van de overgelegde pleitnotitie naar voren is gebracht over onder meer de fragmentarisering van de mens, geeft evenmin aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de voor eiser vastgestelde belastbaarheid. Daartoe overweegt de rechtbank dat het gestelde over de fragmentarisering in het kader van een WIA-beoordeling niet beslissend is bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij eiser zijn vast te stellen. Van belang zijn immers de medisch te objectiveren beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek. Het namens eiser ter zitting gestelde dat de verzekeringsartsen van verweerder de ernstige beperkingen van eiser hebben gebagatelliseerd en dat hij niet serieus genomen is, volgt de rechtbank niet, reeds omdat voor die stelling in de rapporten van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) geen steun is te vinden. Nu er geen twijfel is over de juistheid van de in de FML vastgelegde belastbaarheid en er voldoende medische informatie over eiser in het dossier aanwezig is, is er geen aanleiding voor benoeming van een deskundige.
6.1.
Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank gaat daarbij uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 30 juli 2015. Het arbeidskundig onderzoek is verricht door zowel een arbeidsdeskundige als een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van verweerder, en zij hebben op onderscheidenlijk 17 augustus 2015 en 21 januari 2016 rapporten opgemaakt. Rekening houdend met de in de FML vastgelegde beperkingen heeft de arbeidsdeskundige een arbeidsmogelijkhedenlijst opgesteld met voor eiser geschikte functies.
6.2.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van eiser, zoals vastgelegd in de FML, wordt geen grond gezien voor het oordeel dat eiser niet geschikt is de werkzaamheden in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten. In het arbeidskundig rapport van 17 augustus 2015 en de daarbij behorende stukken is toereikend gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht voor eiser passend zijn. Uit vorenbedoeld rapport van de arbeidsdeskundige blijkt dat bij het duiden van de functies er voldoende rekening mee is gehouden dat eiser vanwege een verhoogd persoonlijk risico niet kan werken met gevaarlijke machines of op hoogtes, dat eiser geen snelle hoofdbewegingen kan maken en dat hij beperkt is voor lawaai en geluidsbelasting. De arbeidsdeskundige heeft derhalve bij het duiden van de functies voldoende rekening gehouden met de in de FML vastgelegde beperkingen. Aan de opmerking van [naam van de medisch adviseur] in zijn contra-expertise over de chauffeursfunctie gaat de rechtbank voorbij, nu die functie – zoals ook is vermeld in het aanvullend rapport van 23 februari 2017 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep – niet is geduid en dus niet aan de schatting ten grondslag is gelegd. Eiser heeft niet met nadere medische stukken onderbouwd dat de geduide functies zijn belastbaarheid overschrijden. De rechtbank ziet geen aanleiding om de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voor ondeugdelijk te houden.
6.3.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 13 oktober 2015 heeft vastgesteld op 54,23%.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzitter, mr. H. van der Werff en
mr. G.W.G. Wijnands, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.