3.2.[verzoekster] legt aan haar verzoek – samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag. Zij stelt, dat [verweerder] jegens haar toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld (art. 6:162 jo. 6:165 BW). De volgende omstandigheden leiden volgens [verzoekster] in onderling verband tot de conclusie dat sprake is van onrechtmatig handelen door [verweerder] :
- [verweerder] koos er zelf voor om het feest te bezoeken kort nadat het gips verwijderd was, zonder zich er van te vergewissen dat hij zich adequaat kon verplaatsen;- [verweerder] was zich voorafgaand aan het ongeval al zeer bewust dat hij zeer
onstabiel ter been was. Hij en anderen verklaren immers dat hij die avond al
eerder bijna was gevallen;
- [verweerder] koos er in die wetenschap ten onrechte niet voor om zich te laten
ondersteunen tijdens de transfer van de tuin naar de schuur;
- [verweerder] droeg ongeschikt schoeisel;
- [verweerder] heeft er ten onrechte niet voor gekozen om gebruik te maken van
krukken, ondanks dat slechts drie dagen daarvoor gips verwijderd was;
- [verweerder] is onvoldoende oplettend geweest bij het betreden van de garage terwijl
hij de drempel voorafgaand aan het struikelen wel heeft waargenomen;
- [verweerder] heeft er ten onrechte voor gekozen om [verzoekster] te duwen om zo te
proberen om op de been te blijven;
- [verweerder] heeft [verzoekster] ten onrechte direct voorafgaand aan de val niet adequaat
gewaarschuwd;
- [verweerder] had na het struikelen andere keuzes kunnen (daar was, gelet op de
afstand tussen [verweerder] en [verzoekster] , meer dan voldoende tijd voor) en moeten
maken;
- [verweerder] had [verzoekster] niet plotseling mogen duwen terwijl [verzoekster] een dergelijke
duw niet verwachtte en ook niet behoefde te verwachten;
- Dat [verzoekster] letsel zou oplopen was voor [verweerder] voorzienbaar, althans hij had in
de gegeven omstandigheden ernstig tekening moeten houden met de kans op
(ernstig) letsel.
- [verzoekster] viel op een zeer harde ondergrond (plavuizen)
[verzoekster] voegt hier het volgende aan toe. Uit de verklaring van [verweerder] d.d. 13 november 2014 blijkt, dat [verweerder] welbewust ervoor heeft gekozen zichzelf op een ongelukkige wijze staande te houden om zijn achillespees te ontzien. De situatie leende zich temeer niet voor een dergelijk onvoorzichtig gedrag van [verweerder] , nu de gasten zich collectief verplaatsten van buitenshuis naar binnenshuis, in welke context extra voorzichtigheid was geboden. Eerder op de dag gedurende het feest kwam [verweerder] meerdere malen bijna ten val vanwege zijn achillespeesblessure, zodat hij zich bewust was van de risico’s en preventieve maatregelen geboden waren. [verweerder] heeft nagelaten een waarschuwing te geven tijdens zijn actie. Voorts heeft [verweerder] onvoldoende voorzichtigheid in acht genomen in het kader van zijn instabiliteit door slechts op stoffen/leren muilen te lopen en geen krukken gebruikt op het moment van het ongeval.
De handelwijze van [verweerder] (zowel het struikelen, als het hinken en het duwen van [verzoekster] ) is onder invloed van een lichamelijke tekortkoming verricht. [verzoekster] verwijst in dit kader naar een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 20 oktober 2015, in welke uitspraak het hof in een vergelijkbare situatie op basis van art. 6:165 lid 1 BW aansprakelijkheid heeft aangenomen.