ECLI:NL:RBNNE:2017:2356

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2017
Publicatiedatum
29 juni 2017
Zaaknummer
18/850000-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van doodslag met 8 jaren gevangenisstraf en TBS met verpleging van overheidswege; beroep op noodweer(exces) verworpen

Op 29 juni 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1990, die beschuldigd werd van het medeplegen van doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte op 1 januari 2016 in de gemeente De Marne, opzettelijk het leven van het slachtoffer heeft beroofd. De verdachte heeft het slachtoffer met een mes in de hals gestoken, terwijl de medeverdachte het slachtoffer met een stofzuigerstang heeft geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de verklaringen van de verdachten inconsistent waren en niet ondersteund werden door objectief forensisch bewijs. De rechtbank achtte het medeplegen van doodslag wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van 8 jaren op, alsook de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, gezien de psychische stoornissen van de verdachte en het risico op recidive. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/850000-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 juni 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te P.I. Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
31 mei 2017, 2 juni 2017 en 15 juni 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.E. van Zon, advocaat te Eindhoven. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C. Westerling-Diderich.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 3 januari 2016, te [pleegplaats] , althans in de gemeente De Marne, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- meermalen en met kracht met een metalen buis, althans een (soortgelijk) hard voorwerp (telkens) op het hoofd en/of de hals en/of de romp en/of overige delen van het lichaam van die [slachtoffer] geslagen, en/of
- op/tegen het hoofd en/of de hals en/of de romp en/of overige delen van het lichaam van die [slachtoffer] geslagen, gestompt, geschopt en/of getrapt, en/of
- samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer] uitgeoefend, en/of
- meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (telkens) in de hals en/of overige delen van het lichaam, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] gestoken en/of gesneden, en/of
- die [slachtoffer] in de grond begraven, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] van zuurstof is afgesloten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft onder meer aangevoerd dat, hoewel de aanleiding tot het uiteindelijke doodmaken van [slachtoffer] en de tijdspanne waarin alles zich heeft afgespeeld onduidelijk blijven omdat verdachten daar wisselend en absoluut niet geloofwaardig over verklaren, uit de bewijsmiddelen wel kan worden afgeleid dat er in de slaapkamer, de woonkamer en de hal van de woning van verdachte veel geweldshandelingen jegens [slachtoffer] zijn gepleegd.
Er is gevochten, medeverdachte [medeverdachte] heeft [slachtoffer] met een stofzuigerstang geslagen en verdachte heeft [slachtoffer] met een mes - welk mes door medeverdachte [medeverdachte] op verzoek van verdachte aan verdachte is gegeven - vele malen gestoken. Het letsel, waaronder het letsel aan het hoofd, de hals, de romp en de ledematen is bij leven ontstaan. [slachtoffer] is uiteindelijk komen te overlijden door bij leven opgelopen meervoudig uitwendig mechanisch perforerend en snijdend geweld aan de hals. Na het overlijden is [slachtoffer] door verdachte in de tuin begraven en hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte] het huis schoongemaakt. Gelet op het voorgaande is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en is de bijdrage van medeverdachte [medeverdachte] aan het doden van [slachtoffer] van meer dan voldoende gewicht geweest om te kunnen spreken van medeplegen.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de ten laste gelegde moord niet kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de omstandigheden en de verklaringen van verdachte onvoldoende kan worden afgeleid dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde moord.
Het medeplegen van doodslag kan gelet op vorenstaande wel worden bewezen.
Nu er in het dossier geen aanwijzingen zijn dat [slachtoffer] levend is begraven, kan het laatste gedachtestreepje met betrekking tot "het van zuurstof afgesloten zijn" niet worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Overweging vooraf
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag wat zich in de jaarwisseling van 2015 op 2016 heeft afgespeeld in de woning van verdachte wat uiteindelijk heeft geleid tot de dood van [slachtoffer] . De verklaringen van verdachten spelen een rol bij het beantwoorden van die vraag, maar zijn daarbij voor de rechtbank niet leidend. In de eerste plaats niet omdat de verklaringen onderling verschillen op essentiële punten en wisselen al naar gelang verdachten op de hoogte zijn van elkaars verklaringen en de bevindingen van het (forensisch) onderzoek. In de tweede plaats niet omdat uit het dossier naar voren komt dat verdachten niet vrijuit verklaren, in die zin dat aannemelijk is dat zij daarbij een doel voor ogen hebben. Zo heeft verdachte medeverdachte [medeverdachte] ten koste van alles, ook van zichzelf, willen beschermen, waarbij hij medeverdachte [medeverdachte] niet onnodig meer heeft willen belasten dan uit het onderzoek toch al zou blijken. Daar waar hij medeverdachte [medeverdachte] zou kunnen belasten, zegt hij geen herinnering meer te hebben. De latere verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] kan de rechtbank niet anders zien dan als een poging om de verklaringen van verdachte te bevestigen dan wel om haar verhaal passend te krijgen aan de bevindingen van het onderzoek. De rechtbank zal om die reden de verklaringen die medeverdachte [medeverdachte] op 27 juni 2016 en 22 mei 2017 heeft afgelegd voor het bewijs sowieso helemaal buiten beschouwing laten (zoals de verdediging in het pleidooi overigens ook heeft gedaan). Tevens weegt voor de rechtbank mee dat de belangrijkste getuige, slachtoffer [slachtoffer] , het niet meer kan navertellen. Mede daarom is met name het objectieve bewijs, maar ook hetgeen kan worden afgeleid uit verklaringen van andere getuigen redengevend.
De rechtbank past, het voorgaande in ogenschouw genomen, de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 6 januari 2016, opgenomen op pagina 646 (map 2) van het dossier met nummer NN2 R016002- Baldor d.d. 17 november 2016, inhoudende de relatering van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 5 januari 2016 werd een levenloos lichaam aangetroffen in de tuin van de woning behorende bij perceel [straatnaam] te [pleegplaats] , gemeente De Marne. Overledene: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats].
2. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2016.01.06.097, d.d. 3 mei 2016, opgemaakt door M. Buiskool (arts en patholoog) op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 479 e.v. (map 4) van voornoemd dossier, voor zover inhoudende de verklaring van de gerechtelijk deskundige:
Overledene: [slachtoffer]
Bij sectie werden aan de hals de letsels sub A7 en A8 [1] vastgesteld die bij leven zijn
ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig perforerend (letsel
H en M; 2 huidperforaties) en scherprandig klievend geweld (circa 23
huidklievingen) zoals kan worden opgeleverd door snijden en/of steken met 1 of
meerdere scherprandige voorwerpen zoals bijvoorbeeld (een) mes(sen). In relatie
met meerdere letsels aan de hals rechts (letsel I) waren de rechterhalsader en
rechterhalsslagader gekliefd waardoor fors bloedverlies is ontstaan. In relatie met letsel H aan de hals rechts was de mond/keelholte bereikt en bevond zich bloed in de luchtwegen. Het
overlijden wordt dan ook verklaard door fors bloedverlies en longfunctiestoornissen
als gevolg van inwerking van uitwendig mechanisch perforerend en scherprandig
klievend geweld.
Tevens werden bij sectie de letsels sub A10 (letsels A, B [2] , C, D, E [3] ), A11 en A13 en bij radiologisch onderzoek een breuk van de rechteroogkas vastgesteld die bij leven zijn ontstaan als gevolg van inwerking van uitwendig stomp botsend, mogelijk kantig
(huidverscheuringen) geweld zoals door slaan, stompen, stoten, tegen voorwerpen
aankomen, schoppen, trappen al dan niet in combinatie met vallen. De breuk van de rechteroogkas wijst erop dat deze geweldsinwerking heftig is geweest. In relatie hiermee is enige bloedophoping onder het harde hersenvlies ontstaan (sub B3).
Indirect kunnen de letsels aan het hoofd een bijdrage aan het overlijden hebben geleverd
:de letsels aan het hoofd kunnen gepaard zijn gegaan met bewustzijnsstoornissen, waardoor het reactievermogen af kan zijn genomen met een minder goede reactie op overig geweld.
Bij sectie werden de letsels aan de mond sub A16 vastgesteld. Deze kunnen
eveneens door een stomp botsende geweldsinwerking zijn ontstaan, zoals
beschreven.
Bij sectie waren letsels aan beide hoorntjes aan het strottenhoofd sub A6. Deze zijn
bij leven ontstaan als gevolg van (samen)drukkend en/of stomp botsend geweld op
de hals. Indien dit gepaard is gegaan met blokkade van de luchtwegen dan kan deze
geweldsinwerking een bijdrage aan het overlijden hebben geleverd. Tevens werd bij
radiologisch onderzoek mogelijk een breuk gezien van het onderste rechter hoorntje
van het strottenhoofd sub C3, bijlage 7.
De tamelijk scherprandige huidklievingen aan het hoofd sub A9 zijn bij leven
ontstaan en kunnen als gevolg van bovenstaand mechanisch perforerend,
scherprandig klievend geweld zijn ontstaan. Het is echter niet geheel uitgesloten
dat ze zijn ontstaan door een stomp botsende geweldsinwerking. Het is namelijk
bekend dat letsels aan het hoofd tamelijk scherprandig kunnen imponeren terwijl
deze zijn opgeleverd door een stomp botsende geweldsinwerking.
Met name aan de hals sub A14 waren vele krasvormige huidbeschadigingen. Deze
zijn bij leven ontstaan door (zich) stoten tegen of met een puntig of scherprandig
voorwerp. Plaatselijk was er een specifiek patroon (parallel gelegen oppervlakkige
huidbeschadigingen), dat kan passen bij een getand of gekarteld scherprandig
voorwerp.
De tamelijk scherprandige letsels aan de borstkas links (letsel N) zijn ontstaan door
inwerking van scherprandig of puntig perforerend, snijdend geweld. Opvallend was
dat drie letsels vrij horizontaal op één lijn gelegen waren. Deze letsels kunnen door
meerdere geweldsinwerkingen zijn ontstaan met één voorwerp met een puntig of
deels scherprandig aspect of uitsteeksel.
Conclusie: Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] wordt het overlijden verklaard door verwikkelingen als gevolg van bij leven opgelopen meervoudig uitwendig
mechanisch perforerend en scherprandig klievend geweld aan de hals.
3. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2016.01.06.097, d.d. 10 februari 2016, opgemaakt door drs. ing. D. Boon op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 161 e.v. (map 3) van voornoemd dossier, voor zover inhoudende de verklaring van de gerechtelijk deskundige, zakelijk weergegeven:
Te onderzoeken: bloedsporen en/of bloedspoorpatronen aangetroffen in de hal en de woonkamer met open keuken en slaapkamer van een gelijkvloers appartement op de begane grond aan de [straatnaam] te [pleegplaats] .
Op de volgende locaties en oppervlakken zijn in de entree/hal bloedsporen als gevolg van een uitgeoefende kracht aangetroffen: linker stijl voordeur, wanden links en rechts van de voordeur, wand bij radiator, douchedeur. In de woonkamer zijn zowel in de zitkamer als op locaties bij de keuken en het open slaapvertrek op de volgende oppervlakken verschillende bloedsporen aangetroffen: vloer zitkamer, bank, spiegel boven bank, zwarte fauteuil, wand links van tv(-meubel), wand tussen entree/hal en slaapvertrek, hoek scheidingswandje woonkamer/keuken, op de achterdeur. Op de wanden links (< 65 cm hoog) en rechts (< 110 cm hoog) van de tussendeur naar de entree/hal zijn verschillende, afzonderlijk van elkaar liggende cirkel- tot ovaalvormige, schuin neerwaarts gerichte bloedspatten met een relatief kleine diameter en onvermengd uiterlijk aangetroffen. Deze bloedspatten zijn te classificeren als bloedsporen als gevolg van een uitgeoefende kracht. Op alle overige opgesomde locaties en/of oppervlakken in de woonkamer zijn bloedsporen met een (deels) (uit)geveegd uiterlijk aangetroffen: veegspoorpatronen van/met bloed.
Op de drie wanden rond het tweepersoonsbed (links, rechts en achterwand) zijn
cirkel- tot ovaalvormige bloedspatten met een relatief kleine diameter (circa 1-3 mm) tot een hoogte van ongeveer 150 cm aangetroffen, met één uitschieter op ongeveer 200 cm hoogte links op de achterwand. Soortgelijke bloedspatten zijn aangetroffen op en onder de cv-ketel links van het bed. De relatief kleine bloedspatjes op de achterwand en op de wand links zijn
waarschijnlijker wanneer deze zijn ontstaan als gevolg van een uitgeoefende kracht dan dat ze zijn ontstaan als gevolg van een passief mechanisme, maar kunnen niet verder worden geclassificeerd dan als bloedsporen als gevolg van een uitgeoefende kracht. Uit het slaapvertrek zijn bemonsteringen ten behoeve van DNA-onderzoek genomen van bloedspatten met onvermengd uiterlijk op de wanden en de cv-ketel. [4]
4. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2016.01.06.097, d.d. 23 maart 2016, opgemaakt door dr. A.J. Kal op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 433 e.v. (map 4) van voornoemd dossier, voor zover inhoudende de verklaring van de gerechtelijk deskundige, zakelijk weergegeven:
In de volgende bemonsteringen is bloed aangetroffen, waarbij het celmateriaal afkomstig kan zijn van [slachtoffer] met matchkans DNA-profiel kleiner dan 1 op 1 miljard:
AAGU0553NL voordeur
AAGU0558NL vloer hal
AAGU0572NL muur boven hoofdeinde bed
AAGU0573NL muur links van bed
5. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2016.01.06.097, d.d. 13 december 2016, opgemaakt door ing. D. Boon, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, als los stuk bij het dossier gevoegd, voor zover inhoudende de verklaring van de deskundige, zakelijk weergegeven:
Uit analyse van de bloedsporen en bloedspoorpatronen in de slaapruimte van de woning aan de [straatnaam] te [pleegplaats] , zijn de aangetroffen bloedsporen in de slaapruimte waarschijnlijker [5] wanneer hypothese 1 (bloedsporen zijn ontstaan door gewelddadige handelingen tegen het slachtoffer in de slaapruimte) waar is dan wanneer hypothese 2 (bloedsporen zijn ontstaan door bijvoorbeeld weggeslingerd bloed of overgedragen bloed omdat medeverdachte [verdachte] heeft verklaard ernstig bebloed de slaapruimte te hebben betreden) waar is.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 5 februari 2016, opgenomen op pagina 152 e.v. (map 3) van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Bij nader onderzoek van de aanwezige vingerafdrukken op een houten balkje welke op een muurtje tussen de keuken en woon/slaapkamer was aangebracht, constateerden wij dat op de bovenzijde van het balkje sporen zichtbaar waren. Wij zagen in ieder geval een tweetal
vingerafdrukken. Ook zagen wij een spoor welke zeer waarschijnlijk een afdruk was van een deel van een hand, wij zagen duidelijk afdrukken van vingers. De twee vingerafdrukken werden hoogstwaarschijnlijk geplaatst door een persoon met bloed aan zijn of haar vingers.
De sporen werden afzonderlijk voorzien van een SIN:
SIN: AAFZ0676NL Bemonstering bloed "afdruk van deel van een hand/vingers" op balkje
SIN: AAFZ0675NL Bemonstering "dacty" op balkje
7. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2016.01.06.097, d.d. 15 februari 2016, opgemaakt door dr. A.J. Kal op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 426 e.v. (map 4) van voornoemd dossier, voor zover inhoudende de verklaring van de gerechtelijk deskundige, zakelijk weergegeven:
In de volgende bemonstering is bloed aangetroffen:
- AAFZ0675NL#01 - bemonstering bloed "dacty" op balkje
- AAFZ0676NL#01 - bemonstering bloed "veeg van hand" op balkje
SIN AAFZ0675NL#01 Celmateriaal kan afkomstig zijn van [slachtoffer] .
SIN AAFZ0676NL#01 Celmateriaal kan afkomstig zijn van [slachtoffer] ; matchkans DNA-profiel kleiner dan 1 op 1 miljard.
8. Een rapport afkomstig van Politie Landelijke Eenheid, Dienst IPOL, FI-d/Dactyloscopie, zaaknummer 2016.01.06.097, d.d. 4 maart 2016, opgemaakt door [naam] (expert D, beheerder Havank), opgenomen op pagina 527 e.v. (map 4) van voornoemd dossier, voor zover inhoudende de verklaring van [naam], zakelijk weergegeven:
Vergelijkend onderzoek van het spoor (op de gebruikte afbeelding aangeduid met proces-verbaalnummer) BVH 2016-001478 met de afdruk van de rechtermiddelvinger voorkomend op de vingerafdrukkenblad ten name van [slachtoffer] [6] , heeft geleid tot individualisatie. Uit onderzoek blijkt dat zowel een zeer grote mate van overeenkomst is geconstateerd als de afwezigheid van onverklaarbare dactyloscopische verschillen tussen het spoor en de afbeelding van de rechtermiddelvinger. Deze bevindingen liggen geheel in de lijn der verwachtingen wanneer het spoor van de donor afkomstig is. De kans om deze mate van overeenkomst aan te treffen bij een willekeurig persoon is verwaarloosbaar klein.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 januari 2016, opgenomen op pagina 340 e.v. (map 2) van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Verbalisant hoorde dat [naam] op 4 januari 2016 in een telefoongesprek hem vertelde dat de vermiste [slachtoffer] zou zijn vermoord. De persoon die ermee te maken had zou heten [verdachte] . Later op het politiebureau vertelde [naam] aan verbalisanten dat [verdachte] aan hem had verteld dat hij bang was dat [medeverdachte] zijn vriendin zou gaan praten, maar dat [medeverdachte] haar handen net zo vies zou hebben als die van hem.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 januari 2016, opgenomen op pagina 350 e.v. (map 2) van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Tijdens een gesprek op het politiebureau op 5 januari 2016 vertelde [naam] ons dat hij wist wie de vermiste jongen had vermoord. Deze jongen zou [verdachte] genaamd zijn.
[verdachte] had verteld dat zijn vriendin ook betrokken was bij de moord op [slachtoffer] . [verdachte] had verteld dat zijn vriendin na een ruzie met [slachtoffer] met een stalen pijp op [slachtoffer] zijn hoofd geslagen had waardoor er een gat in [slachtoffer] zijn hoofd was ontstaan. Vervolgens zou [verdachte] de keel van [slachtoffer] hebben doorgesneden om het af te maken.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor (mede)verdachte d.d. 13 januari 2016, opgenomen op pagina 180 e.v. (map 1) van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
Ik had de stofzuigerstang met twee handen vast en ik heb hem hard geslagen. Ik heb vaak geslagen, dat weet ik wel. Ik weet dat ik die stang zelf in de hand heb gehad. Ik heb hem zelf geslagen. Ik heb hem op het hoofd geraakt, dat weet ik zeker. Toen [verdachte] het bed in kwam zei hij tegen mij: ”Ik heb hem van hier tot daar opengesneden.” Opmerking verbalisant: Verdachte gaat met haar handpalm langs haar hals, van rechts naar links.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal bevinding reconstructie [7]
d.d. 18 april 2016, opgenomen op pagina 625 e.v. (map 2) van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Verdachte [medeverdachte] zegt: “ [verdachte] werd hartstikke boos en toen zijn ze aan het vechten gegaan met z'n tweeën. Echt slaan, schoppen, van alles. Het ging er heel heftig aan toe.”
Verdachte [medeverdachte] vertelt dat ze nog weet dat [verdachte] op [slachtoffer] zat en dat [slachtoffer] geen kant op kon. Ze zegt dat [verdachte] [slachtoffer] aldoor slaat in het gezicht. Verdachte zegt dat ze niks van [slachtoffer] zag maar van [verdachte] zag ze dat zijn arm heen en weer ging. Verdachte vertelt dat [verdachte] op een gegeven moment verder naar boven is gaan zitten op de bovenarmen van [slachtoffer] . Ze weet nog dat dat het moment was dat [verdachte] haar om een mes heeft gevraagd. Verdachte zegt dat ze naar de gang liep en daar zag dat [verdachte] op de bovenarmen van [slachtoffer] zat. Dit was voordat zij het mes pakte. Verdachte vertelt: “ [verdachte] zei: "Pak een mes". Ik liep gewoon naar de keuken en pakte een mes. Ik was er ook al vanuit gegaan dat [verdachte] hem er wat mee aan zou doen. En toen heb ik in de gang dat mes aan hem gegeven. Een paar seconden later hoorde ik dit geluid (opmerking verbalisant: Verdachte heeft haar rechterhand tot vuist gebald en slaat hier een aantal keren mee in haar linkerhand) Steekgeluiden, dat hoorde ik.”
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 13 januari 2016, opgenomen op pagina 95 e.v. (map 1) van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Dat ik iemand heb gestoken, klopt, heb ik. Dat ik iemand heb doodgemaakt, heb ik.
Op 1 januari 2016 was [slachtoffer] in mijn woning aan de [straatnaam] te [pleegplaats] .
Er ontstond een worsteling. [medeverdachte] had de buis, een stofzuigerstang. [medeverdachte] raakte [slachtoffer] aan de achterkant. Van de kruin tot het schouderblad. Op den duur had hij te veel klappen van mij gehad en zakte hij in elkaar. Ik bleef slaan, ik bleef slaan. Als je eenmaal slaat blijf je slaan. Toen zijn we in de hal terecht gekomen. Ik heb hem gestoken.
De rechtbank overweegt het navolgende.
Uit voornoemde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat er in de woning van verdachte een vechtpartij heeft plaatsgevonden, waarbij door medeverdachte [medeverdachte] meerdere malen met een stofzuigerstang op het hoofd van [slachtoffer] is geslagen en door verdachte meerdere malen met een door medeverdachte [medeverdachte] aangereikt mes is gestoken en gesneden in de hals van [slachtoffer] .
Uit voornoemde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat er in de woning van medeverdachte [verdachte] een vechtpartij heeft plaatsgevonden, waarbij door verdachte meerdere malen met een stofzuigerstang op het hoofd van [slachtoffer] is geslagen en door medeverdachte [verdachte] meerdere malen met een door verdachte aangereikt mes, is gestoken en gesneden in de hals van [slachtoffer] .
Over het moment waarop medeverdachte [medeverdachte] met de stofzuigerstang heeft geslagen verklaren verdachte en medeverdachte [medeverdachte] niet gelijkluidend. Verdachte verklaart dat dit is gebeurd tijdens het gevecht in de woonkamer vlak voor de kerstboom, terwijl medeverdachte [medeverdachte] verklaart dat zij heeft geslagen nadat verdachte [slachtoffer] had gestoken en hem vanuit de hal naar de woonkamer had gesleept [8] .
Op grond van hetgeen [naam] en [naam] aan de politie hebben verteld over wat zij van verdachte vóór zijn aanhouding hebben gehoord, gaat de rechtbank ervan uit dat medeverdachte [medeverdachte] in ieder geval vóórdat verdachte de fatale verwondingen met het mes heeft toegebracht met de stofzuigerstang heeft geslagen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte de uitlatingen tegen [naam] en [naam] heeft gedaan in voor hem vertrouwde omgevingen (bij zijn vader respectievelijk een goede vriend thuis) op momenten dat hij raad vroeg over het wegwerken van bewijs. Dit zijn uitlatingen geweest die hemzelf eveneens zeer belasten en niet valt in te zien waarom hij dat op die momenten zou verklaren indien dat niet conform de waarheid was. Dat [slachtoffer] bij leven met de stofzuigerstang is geslagen kan naar het oordeel van de rechtbank ook worden afgeleid uit de resultaten van het forensisch onderzoek. Zo blijkt uit het sectierapport dat (nagenoeg) alle verwondingen aan het hoofd, ook die op de kruin en het achterhoofd, bij leven zijn ontstaan. Verder kan het niet anders, gelet op de aangetroffen vingerafdruk van [slachtoffer] in zijn eigen bloed op het lage tussenmuurtje bij de keuken, dan dat [slachtoffer] al behoorlijk wat bloed verloor vóórdat hij in de hal belandde waar het fatale letsel is toegebracht. Daarbij genomen de veelheid aan bloedspatten van [slachtoffer] , met name in het open slaapgedeelte, en de conclusies van de bloedspoorpatroonanalyse, moet er op dat moment al veel geweld zijn gebruikt tegen [slachtoffer] , waarbij de rechtbank het niet aannemelijk acht dat dit enkel uit door verdachte uitgedeelde vuistslagen en stompen heeft bestaan. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat medeverdachte [medeverdachte] al in de woonkamer, in het bijzonder in (het gedeelte tussen de keuken en) het open slaapgedeelte, meerdere malen hard met de stofzuigerstang heeft geslagen.
De rechtbank stelt op grond van het sectierapport vast dat [slachtoffer] om het leven is gebracht door het steken dan wel snijden in de hals, waardoor er fors bloedverlies en longfunctiestoornissen zijn opgetreden. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte degene is geweest die de messteken en -sneden heeft toegebracht. Door [slachtoffer] op deze plaats van het lichaam te steken en te snijden heeft verdachte zich zonder meer blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] als gevolg daarvan het leven zou laten.
Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest en het handelen van verdachte kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van [slachtoffer] , behoudens contra-indicaties waarvan hier niet is gebleken, dat het niet anders kan dan dat hij die kans ook welbewust heeft aanvaard.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Op grond van de verklaringen van verdachte kan niet wettig worden bewezen dat verdachte reeds van tevoren het plan had opgevat om [slachtoffer] van het leven te beroven. Voorts kan uit de bewijsmiddelen onvoldoende worden afgeleid in welk tijdsbestek één en ander zich heeft afgespeeld en wat precies de volgorde van de handelingen is geweest. Derhalve kan niet worden vastgesteld of er voor verdachte tijd en gelegenheid heeft bestaan om zich te beraden over het genomen of het te nemen besluit en na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Vorenstaande betekent dat niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van de ten laste gelegde moord.
De rechtbank acht gelet op vorenstaande het medeplegen van doodslag bewezen. De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten, waarbij medeverdachte [medeverdachte] met het meermalen slaan met een stofzuigerstang op het hoofd van [slachtoffer] en het vervolgens overhandigen van een mes aan verdachte op het moment dat verdachte bovenop [slachtoffer] zat, een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan het doden van [slachtoffer] .
Gelet op de bevindingen in het sectierapport is er geen bewijs dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van het in de grond begraven worden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit deel van het ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 1 januari 2016 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat opzet
- meermalen met kracht met een metalen buis op het hoofd van die [slachtoffer] geslagen, en
- op/tegen het hoofd en/of de hals en/of de romp en/of overige delen van het lichaam van die [slachtoffer] geslagen, gestompt, geschopt en/of getrapt, en
- samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer] uitgeoefend, en
- meermalen met een mes in de hals van die [slachtoffer] gestoken en gesneden
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
- Medeplegen van doodslag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en dat daarom ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
Ter onderbouwing daarvan heeft hij allereerst aangevoerd dat bij het vaststellen van hetgeen er is gebeurd in de woning van verdachte uitgegaan dient te worden van de verklaringen van verdachten. De verklaringen van verdachten komen op onderdelen weliswaar niet overeen, maar verdachten zijn ook op de hoogte van de verschillen in hun verklaringen. Zij passen hun verklaringen niet aan, maar herhalen enkel wat zij zich herinneren. Er is geen aanleiding om afstemming van verklaringen te veronderstellen. Vaste lijn in de rechtspraak is dat wanneer de verklaringen op ondergeschikte onderdelen verschillen, dit de betrouwbaarheid van die verklaringen niet in de weg staat. Dat medeverdachte [medeverdachte] pas in een van haar latere verklaringen heeft verklaard dat [slachtoffer] alleen richting de woning van verdachte is gelopen is wonderlijk. Hoe [slachtoffer] in de woning van verdachte is gekomen is echter minder belangrijk dan wat er in de woning is gebeurd en het is daarom zinloos om op dit punt verklaringen af te stemmen of te veranderen. De verschillen in de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] zijn echter wel indicatief voor hoe men de herinneringen van haar moet wegen en waarderen. De verschillen zijn niet te verklaren door boos opzet of enig motief, maar hebben alles te maken met de impact van de gebeurtenissen en de invloed die dat heeft op de herinneringen.
Op grond van de verklaringen van beide verdachten is het aannemelijk dat er een gevecht is ontstaan en dat verdachte niet degene is geweest die dit gevecht, dat in zijn eigen huis heeft plaatsgevonden, is begonnen. Beide verdachten verklaren dat [slachtoffer] degene is geweest die als eerste een klap heeft uitgedeeld en uit het dossier blijkt niet van het tegendeel.
Ook is het op grond van het letselrapport met betrekking tot het letsel van verdachte aannemelijk dat verdachte tijdens het gevecht letsel heeft opgelopen. Er was derhalve sprake van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich heeft verdedigd. Het geweld dat verdachte hierbij heeft gebruikt was proportioneel en noodzakelijk. Uit jurisprudentie kan worden afgeleid dat een handgemeen versus het hanteren van een mes, niet zonder meer disproportioneel is, maar dat dit afhangt van de omstandigheden van het geval. [9] In de onderhavige zaak was blijkens de verklaringen van verdachten het geweld van [slachtoffer] dermate heftig dat zelfs met behulp van medeverdachte [medeverdachte] er geen einde aan gemaakt kon worden. Het lukte verdachte niet om met gelijke middelen de wederrechtelijke aanranding te beëindigen en in de hal heeft verdachte uiteindelijk een mes gebruikt. Blijkens de verklaringen van verdachte, de reconstructie, alsmede de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , duurde de aanval door [slachtoffer] in de hal nog immer voort en bestond er voor verdachte nog steeds de noodzaak om zich te verdedigen. Van verdachte kon in redelijkheid niet worden gevergd dat hij zijn eigen huis op dat moment zou verlaten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer] gericht tegen verdachte en heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
De verklaringen van verdachten omtrent de aanleiding van de geweldshandelingen zijn zodanig inconsistent, onvolledig en onduidelijk dat deze niet kunnen worden gebruikt. Het geweld jegens [slachtoffer] heeft blijkens de bloedspatpatroonanalyses van het NFI en het contra onderzoek van de heer [naam] ook plaatsgevonden in de slaapkamer en niet alleen in de woonkamer en de hal van de woning zoals verdachten verklaren. Voorts heeft [slachtoffer] fors letsel opgelopen en ontbreekt blijkens de letselverklaringen enig ernstig letsel bij verdachten, waarbij het opvallend is dat bij verdachte aan de torso geen letsel is geconstateerd. Dit past niet bij de verklaringen van verdachte dat [slachtoffer] de agressor is geweest. Ook strookt het ontbreken van enig letsel aan de linkerhand van [slachtoffer] niet met de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] behoorlijke klappen heeft uitgedeeld. Daarnaast is er bij [slachtoffer] een wikkel met een gebruikershoeveelheid cocaïne aangetroffen, waardoor de verklaringen van verdachte, inhoudende dat de aanleiding 'een ruzie om drug' was, onaannemelijk is. Tevens blijkt uit het dossier dat de voordeur van binnenuit is ingetrapt door [slachtoffer] . Dit duidt er op dat [slachtoffer] verdachte probeerde te ontvluchten. Het door verdachte uitgeoefende geweld was derhalve meer aanvallend, waardoor er geen beroep op noodweer kan worden gedaan.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van verdachte drie situaties kunnen worden gedestilleerd, te weten het eerste moment waarop [slachtoffer] in de woonkamer de eerste klap heeft gegeven, het tweede moment waarop [slachtoffer] tijdens de worsteling met verdachte medeverdachte [medeverdachte] een klap, trap of elleboogstoot heeft gegeven en het derde moment waarop [slachtoffer] in de hal ligt en verdachte [slachtoffer] met een mes steekt. De officier van justitie is van mening dat gedurende deze drie momenten - als er al sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en op enig moment van verdediging - de verdediging niet noodzakelijk en geboden was.
Oordeel van de rechtbank
Aan een verdachte die - kort gezegd - heeft gehandeld ter verdediging, kan onder omstandigheden een beroep toekomen op de in artikel 41 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht omschreven strafuitsluitingsgrond noodweer. Indien door of namens de verdachte een beroep op noodweer is gedaan, zal moeten worden onderzocht of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer is voldaan. In dat verband kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten en bij de beoordeling van het beroep kunnen de nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen van belang zijn. [10] Verdachte dient daarbij feiten en omstandigheden naar voren te brengen op grond waarvan aannemelijk is te achten dat het begane feit was geboden door de noodzakelijk verdediging van eigen of eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. [11]
Verdachte heeft wat dit betreft verklaard dat [slachtoffer] is begonnen met vechten door verdachte als eerste een klap te geven, dat deze aanranding door [slachtoffer] steeds heeft voortgeduurd en dat verdachte ter verdediging van zichzelf en medeverdachte [medeverdachte] niet anders kon dan zo te handelen als hij heeft gedaan.
De rechtbank constateert allereerst dat verdachte over de exacte aanloop naar de eerste klap niet consistent heeft verklaard.
Aanvankelijk heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] ging staan, in een latere verklaring zegt hij dat [slachtoffer] en hij tegelijk opstonden, [slachtoffer] van de stoel en hij van de bank, waarna [slachtoffer] hem een klap gaf. [12] Vervolgens heeft hij bij de reconstructie verklaard dat hij als eerste ging staan en vervolgens zei dat [slachtoffer] moest opkankeren uit zijn huis, waarna [slachtoffer] ook opstond en een klap aan verdachte gaf. [13] Tijdens de terechtzitting van 31 mei 2017 heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] in de woning tegenover verdachte op de stoel ging zitten en dat hij boos en geïrriteerd tegen [slachtoffer] zei dat hij moest oprotten, waarna [slachtoffer] hem aanvloog. Bijzonder is dat medeverdachte [medeverdachte] geheel anders heeft verklaard over de plaats waar [slachtoffer] en verdachte zich op dat moment in de woning bevonden. Zij heeft verklaard dat verdachte en [slachtoffer] samen de woning binnen kwamen, dat [slachtoffer] op de bank ging zitten en verdachte stond en dat verdachte heel agressief iets heeft gezegd, waarop [slachtoffer] opstond en verdachte aanvloog. [14] Bij de reconstructie heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard dat [slachtoffer] op de bank zat en dat verdachte op het moment dat [slachtoffer] de eerste klap gaf licht gebogen voorover stond. [15]
Ook over het moment daarna, waarop volgens beide verdachten klappen over en weer vielen en medeverdachte [medeverdachte] verdachte moest ontzetten, hebben verdachten, wanneer het op details aankomt, heel verschillend verklaard. Zo heeft verdachte op 13 januari 2016 verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] met een stofzuigerbuis sloeg op het moment waarop [slachtoffer] bovenop op hem lag en op hem begon in te beuken. [slachtoffer] zou medeverdachte volgens het verhoor van verdachte op dat moment een 'klap op de bek' hebben gegeven, hetgeen verdachte bij de reconstructie zo heeft omschreven dat [slachtoffer] zijn elleboog achteruit haalde en hiermee medeverdachte [medeverdachte] op haar gezicht raakte. [16] Medeverdachte [medeverdachte] heeft in haar verhoor van 7 januari 2016 verklaard dat ze [slachtoffer] van verdachte heeft afgetrokken, terwijl ze in de verhoren van 13 en 14 januari 2016 heeft verklaard dat zij [slachtoffer] van achter heeft beetgepakt in een soort klem in een poging hem van verdachte af te trekken, waarna [slachtoffer] zich zou hebben omgedraaid. Zij heeft daarbij verklaard zich niet te kunnen herinneren wat er vervolgens is gebeurd, maar dat zij van verdachte heeft gehoord dat zij twee keer geslagen en een keer geschopt is door [slachtoffer] . [17] Bij de reconstructie heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard dat op het moment waarop zij probeerde [slachtoffer] van verdachte af te trekken, verdachte een beetje voorover stond en [slachtoffer] hem aan de achterkant vasthad. [18]
Anders dan de verdediging heeft gesteld, zien deze verschillen in de verklaringen van verdachten naar het oordeel van de rechtbank niet op ondergeschikte onderdelen. In feite omschrijven verdachten ieder een geheel andere gang van zaken, zowel wat betreft het begin van de vechtpartij als wat betreft het moment waarop medeverdachte [medeverdachte] erbij betrokken raakte. Hoewel beide verdachten dus hebben verklaard dat verdachte de eerste klap kreeg en vanwege het geweld dat [slachtoffer] uitoefende op enig moment ontzet moest worden, ondersteunt de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] de verklaring van verdachte op dit punt (juist) niet.
Daar komt bij dat de door verdachte gestelde gang van zaken wat betreft het door [slachtoffer] op hem uitgeoefende geweld ook niet wordt ondersteund door het objectieve forensische bewijs. Uit de over verdachte opgemaakte letselrapportage blijkt dat bij verdachte enkel noemenswaardig letsel aan zijn oog en kaak is geconstateerd en in het geheel niet op zijn torso, [19] terwijl hij volgens zijn verklaring ter terechtzitting van 31 mei 2017 'gebombardeerd is met vuistslagen' door [slachtoffer] , die daarbij zowel zijn linker- als zijn rechtervuist zou hebben gebruikt. Opvallend is in dat verband dat bij [slachtoffer] aan zijn linkerhand geen enkel letsel is geconstateerd. Wel is aan het lichaam van [slachtoffer] op heel veel andere plekken, over zijn hele lichaam, letsel geconstateerd, wat erop duidt dat juist op hem veel geweld is toegepast, waarbij op het hoofd - gezien de breuk in de oogkas - en de halsstreek extreem geweld is uitgeoefend. Dat medeverdachte [medeverdachte] op haar hoofd zou zijn geslagen dan wel geraakt door [slachtoffer] wordt daarnaast niet onderbouwd door de over haar opgemaakte letselrapportage. [20] Op basis van deze bevindingen is het veel aannemelijker dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] tijdens de vechtpartij de aanvallende partij zijn geweest. Tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat bij [slachtoffer] geen snijwonden op zijn handen zijn aangetroffen, hetgeen erop duidt dat [slachtoffer] zich op het moment dat verdachte in het bezit was van het mes, niet meer heeft kunnen verdedigen. Dit blijkt ook uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , inhoudende dat verdachte op de armen van [slachtoffer] zat toen zij het mes aanreikte. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding aan deze waarneming van medeverdachte [medeverdachte] te twijfelen. De verklaring van verdachte, zoals onder meer ter terechtzitting van 31 mei 2017 afgelegd, inhoudende dat [slachtoffer] in de gang - toen verdachte in het bezit was van het door medeverdachte aangereikte mes - de aanvallende partij was, acht de rechtbank dan ook zonder meer ongeloofwaardig.
Gelet op de geconstateerde verschillen in de verklaringen van verdachten en het hiervoor genoemde forensisch bewijs is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de vechtpartij is verlopen zoals door verdachte is verklaard. Dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk en geboden was, is derhalve niet gebleken. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Het feit is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft (subsidiair) aangevoerd dat, indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte bij de verdediging tegen de wederrechtelijke aanranding de grenzen van het noodzakelijke heeft overschreden, aan verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt en om die reden ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen beroep kan worden gedaan op noodweerexces, nu geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en noodzaak tot verdediging.
Oordeel van de rechtbank
Noodweerexces kan aan de orde zijn indien in een noodweersituatie de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden. Daarvoor is dus allereerst vereist dat vastgesteld kan worden dat sprake is (geweest) van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen verdediging noodzakelijk en geboden was. Zoals reeds hiervoor is overwogen bij de beoordeling van het beroep op noodweer, acht de rechtbank de door verdachte aan dat beroep ten grondslag gelegde feitelijke toedracht van de vechtpartij niet aannemelijk geworden. Het beroep op noodweerexces kan derhalve evenmin slagen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering straf en/of maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het medeplegen van doodslag wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
De officier van justitie heeft hierbij onder meer de ernst van het strafbare feit en de wijze waarop het slachtoffer is aangetroffen betrokken. De gevolgen voor de nabestaanden zijn diepingrijpend en nog dagelijks voelbaar. Daarnaast heeft de officier van justitie de houding van verdachte in aanmerking genomen, alsmede de persoon van verdachte. Onder verwijzing naar de pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum, alsmede naar een eerder over verdachte uitgebracht pro Justitia rapportage uit maart 2010, waaraan verdachte wel zijn medewerking heeft verleend en waarin is geadviseerd verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard. De officier van justitie acht, zonder adequate behandeling, de kans op recidive op soortgelijke delicten zeer groot en heeft aangevoerd dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen eist dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is van oordeel dat het opleggen van een maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege een brug te ver is. Vijf jaar geleden is weliswaar een psychologisch rapport opgemaakt waarin geconstateerd is dat er bij verdachte sprake is van ADHD en zwakbegaafdheid, maar dit rapport kan nooit redengevend zijn voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling in deze strafzaak. Er zijn geen argumenten om een correlatie aan te nemen tussen zijn ADHD en het feit waar verdachte thans van wordt verdacht. Verdachte heeft gelet op zijn persoonlijkheid wel hulp nodig. Het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden gezien als een ultimum remedium. Verdachte heeft echter nog nooit echte hulp op maat gehad en andere behandel-mogelijkheden hebben nog niet uitputtend plaatsgevonden. De hulp op maat dient plaats te vinden in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf en/of maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit. De trieste conclusie is dat nooit helemaal duidelijk zal zijn wat er precies is gebeurd. Vast staat wel dat verdachte, samen met een ander, op 1 januari 2016 [slachtoffer] , die toen 28 jaar oud was, op gewelddadige wijze met meerdere messteken en -sneden om het leven heeft gebracht. Nadat verdachte [slachtoffer] van het leven had beroofd heeft verdachte hem op een respectloze wijze in een kuil, die in eerste instantie niet diep genoeg was, om welke reden verdachte een tweede kuil heeft gemaakt, in de tuin van verdachte begraven. Terwijl verdachte in zijn woning bezig was om de sporen van dit afschuwelijke delict te verwijderen, waren buiten familie, vrienden, kennissen en hulpdiensten naarstig op zoek naar [slachtoffer] . Het wegvallen van [slachtoffer] heeft voor een onmetelijk verdriet en een onherstelbaar gemis in het leven van de nabestaanden gezorgd, hetgeen op de terechtzitting ook door meerdere nabestaanden op een indringende wijze is verwoord.
De nabestaanden hebben door het handelen van verdachte daarnaast onnodig lang in onzekerheid verkeerd over het lot van hun dierbare, zijn geconfronteerd met de gruwelijke wijze waarop hij om het leven is gebracht en met de oneerbiedige wijze waarop hij was begraven. De rechtbank rekent dit alles verdachte zeer zwaar aan.
Medeplegen van doodslag behoort tot de meest ernstige strafbare feiten, waarop de wetgever hoge straffen heeft gesteld. Het meest wezenlijke recht van iemand, namelijk het recht te mogen leven, is door verdachte op grove wijze geschonden.
De rechtbank heeft tevens de persoonlijke omstandigheden van verdachte in aanmerking genomen. De rechtbank heeft daarbij kennis genomen van het reclasseringsadvies
d.d. 10 februari 2016 en de pro Justitia rapportage d.d. 15 juni 2016, opgesteld door G.M. Jansen, psycholoog en J. Marx, psychiater, van het NIFP locatie Pieter Baan Centrum.
Uit voornoemd reclasseringsadvies komt naar voren dat bij verdachte sprake is van verslavingsproblematiek. Verdachte drinkt dagelijks overmatig alcohol en is lange tijd verslaafd (geweest) aan harddrugs. Verdachte is vaker veroordeeld en de meeste delicten heeft verdachte gepleegd onder invloed van drugs en/of alcohol. Bij verdachte is volgens de reclassering sprake van zwakbegaafdheid en impulsiviteit en er zijn problemen in de emotie- en agressieregulatie. Het ontbreekt verdachte aan adequate copingvaardigheden. Hij kan zijn problemen niet het hoofd bieden en verliest snel het overzicht. Daarbij genomen dat er veel instabiliteit in het leven van verdachte is, hetgeen delictgedrag in de hand werkt, wordt het recidiverisico door de reclassering ingeschat als hoog.
Hoewel verdachte niet volledig heeft meegewerkt aan het NIFP onderzoek, is hieruit voor de onderzoekers wel een eenduidig diagnostisch beeld naar voren gekomen, namelijk ADHD van het gecombineerde type (een aandachtstekortstoornis en hyperactiviteit/impulsiviteit) in combinatie met zwakbegaafdheid.
Hoewel het vanwege de beperkte medewerking van verdachte niet goed mogelijk is om zijn onderliggende persoonlijkheid te beoordelen, is het volgens onderzoekers aannemelijk dat de zwakbegaafdheid consequenties heeft gehad voor de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid in de zin dat zijn persoonlijkheid onvoldoende is gerijpt. Met betrekking tot de persoonlijkheid komt een beeld naar voren van enerzijds een kwetsbare aanhankelijke man, anderzijds een man die zich niet goed aan de regels houdt, grensoverschrijdend is, impulsieve agressie laat zien en geregeld tot justitiële contacten komt. Er is bij verdachte sprake van beperkte copingvaardigheden en verdachte kan agressief reageren bij een geringe aanleiding. De beschreven diagnostiek (ADHD en zwakbegaafdheid) heeft een duurzaam karakter en was zodoende eveneens aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Omdat verdachte niet volledig heeft meegewerkt kan er door onderzoekers geen advies worden gegeven over de toerekenbaarheid van verdachte.
De rechtbank concludeert op basis van deze rapporten dat er bij verdachte sprake is van psychische stoornissen, te weten ADHD, zwakbegaafdheid en verslavingsgevoeligheid, en acht het aannemelijk dat deze stoornissen, gelet op de duurzaamheid van deze stoornissen, ook aanwezig waren op het moment dat verdachte het bewezenverklaarde feit pleegde. Gelet op hetgeen de onderzoekers hebben omschreven over het gevolg van de zwakbegaafdheid voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid van verdachte en over de wijze waarop verdachte vanuit zijn beperkingen snel agressief pleegt te reageren, is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde feit in enige mate onder invloed is begaan van de psychische stoornissen en hem daarom in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank zal gelet op de inhoud van voornoemde rapporten aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen met verpleging van overheidswege. Aan de voorwaarden voor het opleggen van een dergelijke maatregel is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. Blijkens de rapporten bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is. Het gaat bovendien om een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van die maatregel, nu naar het oordeel van de rechtbank het uit de psychische stoornissen voortvloeiende recidivegevaar, zonder behandeling, onverminderd hoog is. De rechtbank leidt dit af uit voornoemde rapportages, alsmede uit de ernst van het begane feit, de omstandigheden waaronder [slachtoffer] is aangetroffen en de omstandigheid dat verdachte, ondanks dat hij van verschillende instanties begeleiding kreeg en ambulante behandeling onderging, dit feit heeft gepleegd. Daarnaast is verdachte, blijkens zijn justitiële documentatie, eerder veroordeeld wegens agressiedelicten en blijkt uit de rapportages dat verdachte bij een geringe aanleiding agressief kan reageren. De rechtbank verwacht dat verdachte, gelet op zijn problematiek, een lang en intensief behandeltraject zal moeten doorlopen en de rechtbank acht het gelet op voorgaande onwenselijk en te risicovol om de behandeling van verdachte te laten plaatsvinden in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals door de raadsman is geopperd.
De rechtbank is verder van oordeel dat naast de maatregel van terbeschikkingstelling aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd. Bij het bepalen van de hoogte is rekening gehouden met hetgeen hiervoor is overwogen. Daarnaast wordt als strafverlagend meegewogen de omstandigheid dat het feit verdachte in verminderde mate wordt toegerekend en de verwachte lange duur van behandeling in het kader van de terbeschikkingstelling, waardoor verdachte lange tijd in zijn vrijheid zal zijn beperkt. Desalniettemin is gelet op de ernst van het door verdachte gepleegde feit alleen een gevangenisstraf van lange duur passend en geboden.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van na te melden duur, alsmede gelasten dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en daarbij bevelen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank beslist, overeenkomstig de door de officier van justitie ter terechtzitting van
2 juni 2017 overgelegde beslaglijst, ten aanzien van de onder verdachte in beslaggenomen voorwerpen als volgt.
De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten
KVI nummer 3143460: een stofzuigerstang, een schop en een mes,
vatbaar voor verbeurdverklaring nu het misdrijf met behulp van deze goederen is begaan.
De rechtbank acht de aan verdachte toebehorende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten KVI nummer 2842477: munitie (drie stuks) en een vlindermes,
vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen en zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten
KVI 2827766: zwarte jas, schoenen (Nike), zwart shirt/hemd, spijkerbroek (blauw), grijskleurige trui met capuchon, zwarte schoenen met witte opdruk;
KVI 2833214: zwarte telefoon Samsung, Simkaart Hi;
KVI 2833241: spijkerbroek blauw (uit wasmachine);
KVI 2842477: 3x papier (administratie), papier (mbt zorgverlening), papier (mbt uitkering);
KVI 2848495: personal Computer HP Compaq;
KVI 3821498: papier (administratie);
KVI 3821629: bankpas ING op naam van [verdachte] ;
KVI 3821682: CD-rom;
KVI 3143460: - Douwe Egberts bus, - zwarte jas, keukendoek, dweil, joggingbroek, kussensloop, trainingspak, blauwe joggingbroek, spijkerbroek, schaar van salontafel, rolgordijn, handschoen, sweatshirt, vest, stofzuiger, twee bladzijden uit paspoort, twee handschoenen, broek (onder bed), klompen, twee helmen, twee scharen, - Umbro Sweater, jurk, stoelhoes, spijkerbroek, vijf aardappelschilmessen, drie schroevendraaiers, laminaatlegger, schoenen uit schuur, twee bezems, schop (AAGP2451NL) tb-, partij laminaat uit schuur, mok, asbak, glas, balk en een motorjack,
moeten worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten
KVI 2859475: drie sleutels, een portemonnee, mobiele telefoon ( Samsung zwart);
KVI 3033582 en 3143460: 5 euro biljet, fietssleutel, 10 cafémunten en kleingeld;
KVI 3143460: schoenen (uit kruipruimte),
moeten worden teruggegeven aan de nabestaanden nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36d, 37a, 37b, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen:

(KVI nummer 3143460) een stofzuigerstang, een schop en een mes.

Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen:(KVI nummer 2842477) munitie (drie stuks) en een vlindermes.

Gelast de teruggave aan verdachtevan de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen:
(KVI 2827766) zwarte jas, schoenen (Nike), zwart shirt/hemd, spijkerbroek (blauw), grijskleurige trui met capuchon, zwarte schoenen met witte opdruk,
(KVI 2833214) zwarte telefoon Samsung, Simkaart Hi,
(KVI 2833241) spijkerbroek blauw (uit wasmachine),
(KVI 2842477) 3x papier (administratie), papier (mbt zorgverlening), papier (mbt uitkering);
(KVI 2848495) personal Computer HP Compaq,
(KVI 3821498) papier (administratie)
(KVI 3821629) bankpas ING op naam van [verdachte] ,
(KVI 3821682) CD-rom,
(KVI 3143460) - Douwe Egberts bus, - zwarte jas, keukendoek, dweil, joggingbroek, kussensloop, trainingspak, blauwe joggingbroek, spijkerbroek, schaar van salontafel, rolgordijn, handschoen, sweatshirt, vest, stofzuiger, twee bladzijden uit paspoort, twee handschoenen, broek (onder bed), klompen, twee helmen, twee scharen, - Umbro Sweater, jurk, stoelhoes, spijkerbroek, vijf aardappelschilmessen, drie schroevendraaiers, laminaatlegger, schoenen uit schuur, twee bezems, schop (AAGP2451NL) tb-, partij laminaat uit schuur, mok, asbak, glas, balk en motorjack.
Gelast de teruggave aan de nabestaandenvan de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen:
(KVI 2859475) drie sleutels, een portemonnee, mobiele telefoon (Samsung zwart),
(KVI 3033582 en 3143460) 5 euro biljet, fietssleutel, 10 cafémunten en kleingeld,
(KVI 3143460) schoenen (uit kruipruimte).
Dit vonnis is gewezen door mr. F. de Jong, voorzitter, mr. F.J. Agema en mr. M. Haisma, rechters, bijgestaan door mr. E.A.B. de Jong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 juni 2017.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Er wordt hier steeds verwezen naar de resultaten van de uit- en inwendige schouwing, als bijlage 1 bij dit deskundigenrapport gevoegd, pagina 490 e.v. (map 4).
2.Letsel B: Aan de kruin, in een gebied van circa 3 x 2 cm, was rode huidverkleuring door onderhuidse bloeduitstorting met een streepvormige oppervlakkige huidbeschadiging met een lengte van circa 1,5 cm, bovenop het hoofd, iets links van het midden was een Y-vormige huidverscheuring van circa 2 x 1 cm met onderhuidse bloeduitstorting en aan het hoofd linkszijwaarts, kruinwaarts van het oor, waren twee ruwrandige oppervlakkige huidverscheuringen van maximaal circa 0,7 cm, zie bijlage 1 voornoemd.
3.Letsel E: Achter op het hoofd in een gebied van circa 8 x 4 cm was een rode vlekkige
4.Opgenomen in de Sporenlijst, als bijlage 1 bij dit rapport gevoegd: SIN AAGU0553 Bemonstering (ws) bloedspatten op binnenzijde voordeur, SIN AAGU0558 Bemonstering (ws) bloed op betonnen vloer in entree/hal, in hoek bij douchedeur en woonkamerdeur, SIN AAGU0572 Bemonstering (ws) bloedspat rechts op muur achter en boven het hoofdeinde van het bed, SIN AAGU0573 Bemonstering (ws) langgerekte bloedspat op de muur links van het bed, in de hoek bij het hoofdeinde.
5.Deze conclusie wordt bevestigd in het deskundigenrapport van Loci Forensics Consulting d.d. 13 mei 2017, opgemaakt door [naam] naar aanleiding van een in contra-expertise verricht onderzoek naar bloedspatpatronen, als los stuk bij het dossier gevoegd.
6.Dactyloscopisch signalement afgenomen van de handen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] op 7 januari 2016, zie proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaal nr. PL0100-2016001478 op pagina 248 (map 3).
7.Op woensdag 3 februari 2016 werd aan de [straatnaam] te [pleegplaats] een reconstructie gehouden in verband met het niet natuurlijk overlijden van [slachtoffer] op 1 januari 2016. Dit betreft een uitwerking van verbalisant van het opgenomen beeldmateriaal.
8.Proces verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] d.d. 7 januari 2016 p. 169 e.v. (map 1)
9.PHR, 4 april 2017, ECLI:NL:PHR: 2017:379 en HR 29 september 2015, ECLI:NL:HR 2015:2867.
11.Zie o.a. ECLI: NL: GHSHE;2015;3198.
12.Proces verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 januari 2016, pagina 101 e.v. (map 1).
13.Proces-verbaal bevinding reconstructie op 3 februari 2016 d.d. 18 april 2016, pagina 634 (map 2).
14.Proces-verbaal verhoor medeverdachte [medeverdachte] d.d. 7 januari 2016, pagina 174 (map 1).
15.Voornoemd proces-verbaal bevinding reconstructie, pagina 628 (map 2).
16.Voornoemd proces-verbaal bevinding reconstructie, pagina 635 (map 2).
17.Proces-verbaal verhoor medeverdachte [medeverdachte] d.d. 7 januari 2016, pagina 171 en proces-verbaal verhoor medeverdachte [medeverdachte] d.d. 13 januari 2016, pagina 220 (map 2).
18.Voornoemd proces-verbaal bevinding reconstructie, pagina 628 (map 2).
19.Letselrapportage betreffende verdachte d.d. 6 januari 2016, pagina 126 (map 1).
20.Letselrapportage betreffende medeverdachte [medeverdachte] d.d. 6 januari 2016, pagina 320 (map 1).