In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over een kort geding tussen [A], een werkneemster, en de maatschap [B] en [C], haar voormalige werkgevers. [A] vorderde betaling van achterstallig loon na een ziekmelding op 30 augustus 2016, terwijl gedaagden aanvoerden dat zij op diezelfde dag op staande voet was ontslagen. De procedure begon met een dagvaarding en een mondelinge behandeling op 5 januari 2017, waarbij beide partijen hun standpunten uiteenzetten. De kantonrechter oordeelde dat de maatschap niet voldoende bewijs had geleverd voor het ontslag op staande voet, aangezien [A] niet tijdig had kunnen reageren op de opzegging. De kantonrechter concludeerde dat [A] recht had op loondoorbetaling tot het einde van haar arbeidsovereenkomst op 31 december 2016. De vorderingen van [A] werden toegewezen, met inachtneming van een wettelijke verhoging van maximaal 25%. Gedaagden werden veroordeeld in de proceskosten.