ECLI:NL:RBNNE:2017:1856

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2017
Publicatiedatum
22 mei 2017
Zaaknummer
18/750024-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en hennepteelt met bijzondere strafmotivering door ernstige bedreigingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 mei 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij witwassen en hennepteelt. De verdachte, geboren in 1979, werd beschuldigd van het witwassen van enkele miljoenen euro's en het aanleggen van grondkluizen voor zwart geld. Daarnaast was hij betrokken bij schijnconstructies rond de aankoop van auto’s en onroerend goed, en had hij een hennepkwekerij in zijn bedrijfspand. Ondanks de ernst van de feiten en de omvang van het witwassen, besloot de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdachte had vanaf het begin zijn medewerking aan het politieonderzoek verleend, wat cruciaal was voor het vinden van de grondkluizen en het onderzoek naar medeverdachten, waaronder de invoer van cocaïne uit Colombia. De rechtbank hield rekening met de ernstige bedreigingen die de verdachte had ontvangen, waardoor hij beschermingsmaatregelen moest inroepen. Gezien deze bijzondere omstandigheden oordeelde de rechtbank dat een voorwaardelijke gevangenisstraf passend was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/750024-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, Noordelijke Fraudekamer d.d. 22 mei 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1979.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 september 2016 en 29 maart 2017.
De inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden op 29 maart 2017. Verdachte is op deze zitting verschenen, bijgestaan door mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. E.E.G. Duijts en mr. S. Kromdijk.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
[medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 22 mei 2014, in de gemeente Leeuwarden en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
(van) (een) voorwerp(en), te weten
- 279.950,- euro, althans een hoeveelheid geld, aangetroffen in een kluis in een woning aan de [straatnaam] te Leeuwarden (woning/pand verdachte en/of [naam] ),
- 599.250,- euro, althans een hoeveelheid geld, en/of zeventien goudstaven, althans een of meerdere goudstaven, aangetroffen in een kluis in een kelderbox behorende bij een woning aan de [straatnaam] te Leeuwarden (woning [naam] ),
- 749.920,- euro, althans een hoeveelheid geld, aangetroffen in een kluis in een woning aan de [straatnaam] te Leeuwarden (woning [medeverdachte3] en/of [medeverdachte4] ),
- 1.000.500,- euro, althans een hoeveelheid geld, aangetroffen in een kluis in de een woning aan de [straatnaam] te Leeuwarden (woning [medeverdachte5] ), en/of
- 100.050,- euro, althans een hoeveelheid geld, aangetroffen in een kluis in een unit van een loods aan of nabij de [straatnaam] te Leeuwarden (loods in gebruik bij verdachte [medeverdachte1] ),
-de vindplaats heeft/hebben verborgen en/of verhuld, en/of
-heeft/hebben verborgen of verhuld wie de rechthebbende op dat/die
bovengenoemde voorwerp(en) was,
bestaande hierin dat die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] dat/die voorwerp(en) heeft/hebben verborgen gehouden in een of meer vaste en/of afsluitbare en/of (goed) verstopte en/of alleen voor die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] toegankelijke (vloer/grond)kluis/kluizen, op een of meerdere verschillende (bovengenoemde) locatie(s) en/of adres(sen) in de gemeente Leeuwarden,
terwijl die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
bij en/of tot het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 22 mei 2014 te Leeuwarden en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door (telkens) opzettelijk ten behoeve van en/of in opdracht van die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] een of meer van die kluis/kluizen op een of meer genoemde adressen te plaatsen op een heimelijke en/of verborgen plek en/of verborgen in de grond of vloer, en/of toe te staan dat die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] gebruik maakte(n) en/of kon(den) blijven maken van een of meer kluis/kluizen in een pand/perceel van verdachte (aan de [straatnaam] te Leeuwarden), en/of (aldus) te helpen met (een mogelijkheid tot) het verbergen/verhullen en/of verborgen houden van de vindplaats van geld en/of andere waardevolle goederen van een ander dan verdachte;
art 48 Wetboek van Strafrecht
art 420quater lid 1 sub a en/of b Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
2.
hij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 december 2011 tot en met 13 mei 2014, in de gemeente Leeuwarden en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
A)
in of omstreeks de periode van 1 december 2011 tot en met 13 mei 2014 (van) een of meer voorwerp(en), te weten
- ( in totaal ongeveer) 55.000 euro, althans een hoeveelheid geld, ten behoeve van de aankoop en/of de hypothecaire financiering van de woning [straatnaam] te Leeuwarden,
en/of (vervolgens)
- ( in totaal ongeveer) 85.000 euro, althans een hoeveelheid geld, ten behoeve van de verbouwing van de woning [straatnaam] te Leeuwarden, heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt,
en/of
- heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was op een voorwerp, te weten de woning aan de [straatnaam] te Leeuwarden, bestaande hierin dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte(n) [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] en/of een of meer anderen, althans alleen,
- die woning heeft aangekocht en/of met betrekking tot die woning een hypothecaire lening op naam van verdachte heeft afgesloten of gesteld of doen/laten stellen, en/of
- ( aldus) zich als juridisch eigenaar van die woning heeft doen/laten registreren, en/of
- terwijl die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] (steeds) de feitelijke eigendom en/of het gebruik van die woning had(den) en/of bepaalde(n),
terwijl hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
EN/OF
B)
in of omstreeks de periode van 22 april 2013 tot en met 13 mei 2014, (van) een voorwerp, te weten
-(in totaal) ongeveer 65.000 euro, althans een hoeveelheid geld, ten behoeve van/in verband met de aankoop van het pand/perceel [straatnaam] te Leeuwarden,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
EN/OF
C)
in of omstreeks de periode van 22 april 2013 tot en met 13 mei 2014, (van) een of meer voorwerp(en), te weten - geld en/of goederen ter waarde van (in totaal) ongeveer 100.000 euro, althans een hoeveelheid geld en/of goederen, ten behoeve van/in verband met de aankoop en/of verbouwing van het pand/perceel [straatnaam] te Leeuwarden
(kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie G nummer [nummer] ),
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 420quater lid 1 sub a en/of b Wetboek van Strafrecht
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode 18 mei 2009 tot en met 16 juli 2011, in de gemeente Leeuwarden en/of Steenwijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met één of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
-verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was op (een) voorwerp(en), te weten een auto('s), merk [auto] , kenteken [nummer] , en/of [auto] , kenteken [nummer] , of wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had,
bestaande hierin dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte(n) [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] en/of een of meer anderen, althans alleen,
- die auto('s), [auto] en/of [auto] , op naam van verdachte, althans op naam van een ander dan die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] , heeft gesteld of doen/laten stellen, en/of
-terwijl die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] (steeds) de feitelijke eigendom en/of het gebruik van die auto('s) had(den),
terwijl hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
art 420 quater lid 1 sub a en/of b Wetboek van Strafrecht
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 mei 2014, in de gemeente Leeuwarden en/of elders in Nederland, meermalen, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in het kader van een beroep of bedrijf,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) 378, althans een grote hoeveelheid, hennepplanten en/of delen van hennepplanten, althans van een materiaal bevattende hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 11 lid 2 en 5 Opiumwet
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
een zekere [naam] en/of [naam] en/of [naam] en/of een of meer (andere) onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 mei 2014 te Leeuwarden en/of elders in Nederland, met elkaar, althans één van hen, in het kader van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [straatnaam]),
een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 378, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een (grote) hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
bij en/of tot het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte daar toen meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door (telkens) opzettelijk aan die [naam] en/of [naam] en/of [naam] en/of (andere) onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de hennepteelt/het kweken te verhuren en/of ter beschikking te stellen en/of (daartoe) een of meer kamers in dat pand te verbouwen/vertimmeren en/of (daartoe) nutsvoorzieningen aan te leggen;
art 11 lid 2 en 5 Opiumwet
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde kan worden bewezen, nu daarvoor voldoende wettig en overtuigend bewijs is. De door de officier van justitie in haar schriftelijk requisitoir opgeworpen punten worden hieronder door de rechtbank besproken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat indien medeverdachte [medeverdachte1] niet veroordeeld wordt voor witwassen, verdachte niet veroordeeld kan worden voor de medeplichtigheid aan dat delict.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsman gesteld dat verdachte wist dat er een hennepkwekerij aanwezig was, maar dat hij niet betrokken was bij de opbouw, de inrichting of het exploiteren daarvan.
Het oordeel van de rechtbank

Inleiding

Onder de naam “Arville” is door de politie onderzoek gedaan naar de financiële positie van verdachte [medeverdachte1] (hierna: [medeverdachte1] ). In de periode van 2012-2013 kwam bij de politie onder de aandacht dat [medeverdachte1] en zijn echtgenote [medeverdachte2] (hierna: [medeverdachte2] ) zich een levensstijl veroorloofden die in geen verhouding stond met hun officieel bekende inkomsten of vermogen. Het onderzoek heeft uiteindelijk geresulteerd in de aanhouding op 13 mei 2014 van [medeverdachte1] en [medeverdachte2] op verdenking van witwassen. Ook verdachte (hierna: [verdachte] ) is door de politie aangehouden. Op de dag van de aanhouding, en op verschillende dagen later in de maand mei 2014, zijn doorzoekingen verricht in woningen en andere panden van [medeverdachte1] en [medeverdachte2] zelf en van familieleden en bekenden. Daarbij heeft de politie een aanzienlijk aantal verborgen grondkluizen gevonden, waarin grote contante geldbedragen (in totaal ruim 3 miljoen euro), goudstaven en een waardevol horloge werden aangetroffen.

Algemene bewijsoverwegingen

Ten aanzien van de aan [verdachte] ten laste gelegde witwasfeiten gaat de rechtbank op grond van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen uit van het navolgende.
Juridisch kader
Voor een veroordeling voor witwassen is vereist dat het betreffende voorwerp of de betreffende voorwerpen, middellijk of onmiddellijk afkomstig is of zijn uit enig misdrijf. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een bewezenverklaring van het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid uit welk misdrijf dat desbetreffende voorwerp afkomstig is. De vaststelling dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf volstaat.
Indien, zoals in deze zaak het geval is, op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald, nauwkeurig aangeduid misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, mag vervolgens van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Indien een dergelijke verklaring door de verdachte niet wordt gegeven, kan de rechter concluderen dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp een legale herkomst heeft, en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. [1]
Criminele herkomst van de tenlastegelegde voorwerpen
In de onderhavige strafzaak gaat het om (medeplichtigheid) aan witwashandelingen die betrekking hebben op een omvangrijke hoeveelheid contant geld en enkele goudstaven die zijn aangetroffen in verschillende grondkluizen (feit 1), een aantal contante geldbedragen en goederen bestemd voor de aankoop of verbouwing van verschillende panden (feit 2) en een tweetal met contant geld aangeschafte auto’s (feit 3). [verdachte] heeft verklaard dat het in alle gevallen ging om voorwerpen die toebehoorden aan [medeverdachte1] en de rechtbank ziet geen reden om aan deze verklaring te twijfelen.
Vooropgesteld moet worden dat uit het financiële onderzoek naar [medeverdachte1] en [medeverdachte2] is komen vast te staan dat zij in de onderzoeksperiode (23 oktober 2008 tot en met 13 mei 2014) slechts konden beschikken over beperkte financiële middelen. Het saldo van hun gezamenlijke bankrekeningen op 23 oktober 2008 – de dag dat [medeverdachte1] vrijkwam uit detentie na een veroordeling voor de smokkel van softdrugs – bedroeg € 34,42. Tot zijn detentie genoten hij en [medeverdachte2] (vanaf 1989) een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand van de gemeente Leeuwarden. Geen van beiden heeft over de daaropvolgende jaren 2008 tot en met 2013 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting. Uit de ambtshalve bij de Belastingdienst bekende gegevens blijken de volgende bruto inkomsten uit arbeid:
Jaartal 2008 2009 2010 2011 2012 2013
[medeverdachte1] 3.435 13.372 13.812 16.610 23.949 34.399
[medeverdachte2] 10.500 6.518 -2.029 -1.910 -1.675 -40.214. [2]
Het gaat derhalve om bescheiden inkomsten, waarbij opgemerkt moet worden dat [medeverdachte2] een negatief inkomen had in verband met het feit dat zij de eerder genoten bijstandsuitkering aan de gemeente terug diende te betalen. Van enig vermogen bij [medeverdachte1] of [medeverdachte2] is over deze jaren niets bekend.
Niettemin heeft, zoals eerder opgemerkt, de politie in de maand mei 2014 op verschillende locaties in Leeuwarden grondkluizen aangetroffen, waarin zich grote contante geldbedragen en in een enkel geval ook andere waardevolle goederen bevonden. Daar komt bij dat de politie de (traceerbare) bestedingen van [medeverdachte1] en [medeverdachte2] heeft becijferd op een bedrag van nog eens ruim 3 miljoen euro. Nu het overgrote deel van deze bestedingen niet terug kan worden gevonden op de bankafschriften van de rekeningen van [medeverdachte1] en [medeverdachte2] , kan worden aangenomen dat deze bestedingen eveneens met contant geld zijn gedaan.
Het enkele feit dat iemand zonder bekend (hoog) legaal inkomen of vermogen kan beschikken over een contant geldbedrag van ruim 3 miljoen euro en in een periode van vijf jaar nog eens bedrag van een dergelijke omvang contant kan besteden, rechtvaardigt op zichzelf al het vermoeden dat al dit geld uit misdrijf afkomstig is. Een andere manier om dergelijke hoeveelheden contant geld te genereren laat zich immers moeilijk voorstellen. Dit vermoeden wordt in het onderhavige geval nog eens versterkt door de wijze waarop de aangetroffen geldbedragen werden bewaard, namelijk in zeer goed verstopte grondkluizen die waren aangebracht op verschillende locaties en bij verschillende personen uit de kring rondom [medeverdachte1] en [medeverdachte2] . Nog afgezien van het feit dat er aanzienlijke risico’s zijn verbonden aan het op deze schaal bewaren van contant geld, duidt de manier van verbergen erop dat beoogd werd om de aanwezigheid van dit contante geld aan het oog van de bovenwereld te onttrekken.
Onder deze omstandigheden kan – zoals uit de hierboven aangehaalde rechtspraak van de Hoge Raad volgt – van een verdachte worden gevergd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft, die het vermoeden dat sprake is van een criminele herkomst kan weerleggen. In het onderhavige geval hebben [medeverdachte1] en [medeverdachte2] zich beiden, ook na herhaalde confrontatie met de bevindingen van het onderzoek, beroepen op hun zwijgrecht. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen andere conclusie mogelijk dan dat het contante geld waarover [medeverdachte1] en [medeverdachte2] in de jaren 2008 tot en met hun aanhouding hebben kunnen beschikken, middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is.

Bewijsmiddelen

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 29 maart 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb in opdracht van [medeverdachte1] kluizen geplaatst in panden op de volgende adressen in Leeuwarden: [straatnaam] , [straatnaam] , [straatnaam] , [straatnaam] en [straatnaam] .
Ik wist dat in deze kluizen grote geldbedragen zaten. Ik was erbij toen [medeverdachte1] geld stopte in de kluizen aan de [straatnaam] , aan de [straatnaam] en aan de [straatnaam] . In de kluis aan de [straatnaam] heeft hij toen ook goudstaven gestopt. Ik ben ook wel eens betaald met geld uit een andere kluis, dat was aan de [straatnaam] .
De partner van [medeverdachte1] , [medeverdachte2] , was er bij toen [medeverdachte1] geld bracht naar de [straatnaam] en in de kluis daar stopte. Zij heeft samen met [medeverdachte1] met haar zus [medeverdachte5] overlegd over de plaatsing van de kluis in de woning aan de [straatnaam] .
Gezien de omvang van de contante geldbedragen en de goudstaven hield ik ernstig rekening met de mogelijkheid dat deze uit misdrijf afkomstig waren. Ik heb bewust mijn ogen gesloten voor deze mogelijkheid.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (ZD-008) van Politie Noord-Nederland d.d. 8 juli 2015, opgenomen op pagina 9912 van map 40 van het dossier met nummer 02UFO13001-Arville d.d. 7 oktober 2015, inhoudende als verklaring van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Tijdens de doorzoeking van
[straatnaam]te Leeuwarden op 15 mei 2014 bleek dat in de badkamer vloertegels waren aangebracht. Het viel op dat één vloertegel, in tegenstelling tot de rest van de tegels, een zachte voeg had die ook in kleur iets afweek van de overige voegen. Na het opensnijden van die voeg kon de tegel worden weggenomen en werd de bovenzijde (deksel) van een vloerkluis zichtbaar. In de kluis werd een grote hoeveelheid bankbiljetten aangetroffen. Na telling bleek het een bedrag van € 279.950,- te zijn bestaande uit coupures van € 50,-.
Tijdens de doorzoeking van de
[straatnaam]te Leeuwarden op 15 mei 2014 werd een in de vloer gestorte vloerkluis aangetroffen, waarin 17 goudstaven en 8 stapels bankbiljetten met verschillende coupures werden aangetroffen. Na telling van de bankbiljetten bleek het om een bedrag van € 599.250,- te gaan.
Tijdens de doorzoeking van de
[straatnaam]te Leeuwarden op 21 mei 2014 werd een vloerkluis aangetroffen. De vloerkluis was gevestigd in de bijkeuken/schuur die is verbonden met de woning. In de schuur stonden onder andere drie kunststof voorraadkasten en drie ijzeren rekken. De vloer in de schuur was met tapijttegels bedekt. De kluis bevond zich onder één van de aanwezige kasten. In de kluis bevonden zich diverse pakketten bestaande uit bankbiljetten van hoofdzakelijk 50 euro. Na telling bleek het een bedrag van
€ 749.920 te zijn.
Tijdens de doorzoeking van de
[straatnaam]te Leeuwarden op 21 mei 2014 werd in de bijkeuken na het verplaatsen van een wasmachine en het verwijderen van vloertegels een vloerkluis aangetroffen met daarin een groot aantal bankbiljetten. Na telling bleek het te gaan om een bedrag van € 1.000.500,-.
Tijdens de doorzoeking van een loods aan de
[straatnaam]op 14 mei 2014 werd in de toiletruimte een vloerkluis aangetroffen. Door de tegels van de toiletruimte te bekloppen ontstond het vermoeden dat onder één van de tegels een holle ruimte zou zijn. Bovendien bleek die tegel, in tegenstelling tot de rest van de tegels, een zachte voeg te hebben. Na het open snijden van die voeg kon de tegel worden weggenomen en werd de bovenzijde (deksel) van de vloerkluis zichtbaar. Er werd een grote hoeveelheid biljetten van € 50,- aangetroffen en in beslag genomen. Na telling bleek dit een bedrag van € 100.050,- te zijn.
Bewijsoverwegingen
Op grond van voormelde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] in opdracht van [medeverdachte1] op meerdere locaties bij familieleden en kennissen van [medeverdachte1] grondkluizen heeft ingebouwd, die zodanig goed verborgen zaten dat zij pas later, op aanwijzingen van [verdachte] zelf, door de politie gevonden konden worden. Op die manier is zowel de vindplaats van (de inhoud van) de kluizen verborgen, als verhuld wie de werkelijk rechthebbende daarop was. In deze kluizen zaten, zoals uit de bewijsmiddelen blijkt, grote hoeveelheden contant geld en goudstaven. Niet in geschil is dat de inhoud van de kluizen aan [medeverdachte1] toebehoorde. In de hiervoor gegeven algemene overweging heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat deze contante geldbedragen en de (kennelijk) daarmee aangeschafte goudstaven en het horloge van enig misdrijf afkomstig zijn. [verdachte] heeft erkend dat hij bewust de ogen heeft gesloten voor die, gegeven de omstandigheden, ook in zijn beleving zeer reële mogelijkheid. Naar het oordeel van de rechtbank is [verdachte] derhalve opzettelijk, in ieder geval in voorwaardelijke zin, behulpzaam geweest bij het witwassen van deze voorwerpen door [medeverdachte1] en (in die gevallen waarin zij blijkens zijn verklaringen wist van de kluizen) [medeverdachte2] , zoals aan hem is tenlastegelegd.
De verdediging heeft ten aanzien van dit feit enkel een voorwaardelijk verweer gevoerd, voor het geval de rechtbank in de strafzaak tegen [medeverdachte1] zou oordelen dat de aangetroffen gelden en andere luxegoederen afkomstig zijn uit (diens) eigen misdrijf. In die situatie, zo heeft de raadsman betoogd, zou de rechtbank op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet tot de kwalificatie witwassen kunnen komen en bestaat er derhalve geen strafbaar delict waaraan [verdachte] medeplichtig zou kunnen zijn geweest.
Nu op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld uit welk concreet misdrijf het geld en de andere luxegoederen afkomstig zijn, is evenmin met zekerheid vast te stellen of dit een door [medeverdachte1] zelf gepleegd misdrijf betreft. De rechtbank wijst er in dit verband op dat aan de stelling van een verdachte dat een bepaald voorwerp door zijn eigen misdrijf verkregen is, bepaaldelijk eisen mogen worden gesteld als het gaat om de concretisering van dat misdrijf. [3] [medeverdachte1] heeft zich echter consequent op zijn zwijgrecht beroepen. Hem komt om die reden geen beroep toe op de door de Hoge Raad geformuleerde kwalificatieuitsluitingsgrond. De rechtbank heeft [medeverdachte1] bij vonnis van heden dan ook veroordeeld voor (onder meer) het witwassen van de inhoud van de hier besproken kluizen. Het verweer van de verdediging kan dan ook niet slagen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 maart 2017.
2. De hiervoor opgenomen algemene bewijsoverwegingen.
Met betrekking tot de [straatnaam] :
3. Een koopovereenkomst gesloten op 28 december 2011, opgenomen op pagina 3007 van map 7 van voornoemd dossier, waaruit blijkt dat [naam] het woonhuis [straatnaam] te Leeuwarden verkoopt aan [verdachte] .
4. Een akte van levering, opgenomen op pagina 5862 van map 14 van voornoemd dossier, waaruit blijkt dat het woonhuis aan de [straatnaam] te Leeuwarden op 14 februari 2012 aan [verdachte] geleverd is.
5. Een hypotheekakte d.d. 14 februari 2012, opgenomen op pagina 3016 van map 7 van voornoemd dossier, waaruit blijkt dat [verdachte] met betrekking tot de [straatnaam] te Leeuwarden hypothecaire leningen is aangegaan bij hypotheekhouder [naam] te Amsterdam.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal (ZD-003-01) van Politie Eenheid Noord-Nederland d.d. 14 september 2015, opgenomen op pagina 9566 van map 39 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van de verbalisant, waaruit blijkt dat de aankoopsom voor de [straatnaam] te Leeuwarden was opgebouwd uit een deel eigen inbreng van € 90.000 en een deel storting door de [naam] .
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 20 mei 2014, nummer AH-119-00, opgenomen op pagina 933 van map 2 van voornoemd dossier, inhoudende de door de verbalisant uitgewerkte
handgeschreven verklaring van verdachte.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 21 mei 2014, opgenomen op pagina 6712 van map 31 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte.
9. Een eigendomsverklaring, genummerd U-02-01-154, ondertekend op 14 februari 2012, opgenomen op pagina 3646 van map 9 van voornoemd dossier.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Eenheid Noord-Nederland d.d. 21 juli 2014, opgenomen op pagina 4218 van map 10 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam] .
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Eenheid Noord-Nederland d.d. 24 juli 2014, opgenomen op pagina 4236 van map 10 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam] .
Met betrekking tot de [straatnaam] :
12. Een overeenkomst van geldlening met betrekking tot de aankoop van het pand aan de [straatnaam] te Leeuwarden d.d. 23 april 2013, nummer U-02-01-90, opgenomen op pagina 3736 van map 9 van voornoemd dossier.
13. Een bankafschrift d.d. 19 mei 2013 van de rekening op naam van verdachte waaruit blijkt van een bijschrijving van € 67.628 ten behoeve van de aankoop van de [straatnaam] , nummer U-02-01-27-1-36, opgenomen op pagina 3695 van map 9 van voornoemd dossier.
14. Een schuldbekentenis en Akte van Geldlening d.d. 22 april 2013, met bijlage waarin is opgenomen dat de verbouwing van de [straatnaam] te Leeuwarden wordt betaald door [medeverdachte1] (som ad € 100.000,-), nummer [nummer], opgenomen op pagina 3515 van map 8 van voornoemd dossier.
15. een handgeschreven document van verdachte waarin is opgenomen:
[straatnaam] (…) verbouwing geheel betaald door [medeverdachte1] (100.000), nummer JC-01-02-03, opgenomen op pagina 3519 van map 8 van voornoemd dossier.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 maart 2017.
2. Een uittreksel uit het kentekenregister van de RDW, opgenomen op pagina 5953 van map 14 van voornoemd dossier, waaruit blijkt dat een personenauto [auto] met kenteken [nummer] van 15 maart 2011 tot 16 juli 2011 op naam van [verdachte] heeft gestaan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland met bijlagen d.d. 22 oktober 2014, nummer AH-288-00, opgenomen op pagina 1801 van map 4 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van de verbalisant.
4. Een uittreksel uit het kentekenregister van de RDW, opgenomen op pagina 5928 van map 14 van voornoemd dossier, waaruit blijkt dat een personenauto [auto] met kenteken [nummer] van 18 mei 2009 tot 8 maart 2011 op naam van [verdachte] heeft gestaan.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland, OVC-001-163, d.d. 11 april 2014, opgenomen op pagina 4817 van map 11 van voornoemd dossier.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit
De rechtbank past ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 29 maart 2017 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Vanaf januari 2014 wist ik dat er in het door mij gehuurde pand aan de [straatnaam] te Leeuwarden een hennepkwekerij aanwezig was. Ik werd daar maandelijks voor betaald.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 mei 2014, nummer PL0200-2014049953-38, van Politie Eenheid Noord-Nederland, opgenomen in map 41 van voornoemd dossier, inhoudende als de verklaring van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 13 mei 2014 vond er een doorzoeking ter inbeslagneming plaats in het bedrijfspand aan de [straatnaam] te Leeuwarden, waarin gevestigd was het bouwbedrijf [naam] van [verdachte] . In de kelder van het bedrijfspand werd een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. In totaal stonden er 378 hennepplanten in de hennepkwekerij. Ik, verbalisant, constateerde op grond van mijn kennis en ervaring dat het hennepplanten waren.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 24 juni 2014, opgenomen op pagina 6837 van map 31 van voornoemd dossier, inhoudende als de verklaring van verdachte:
[naam] , [naam] en [naam] hebben een aandeel in de kwekerij.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte een actieve rol heeft gespeeld bij de daadwerkelijke teelt van de op 13 mei 2014 aangetroffen hennepplanten. Op grond van voormelde bewijsmiddelen acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte in elk geval 378 hennepplanten aanwezig heeft gehad in het door hem gehuurde pand.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
[medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] in de periode van 1 januari 2010 tot en met 22 mei 2014, in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met één of meer andere perso(o)n(en) van voorwerpen, te weten
- 279.950,- euro, aangetroffen in een kluis in een woning aan de [straatnaam] te Leeuwarden (woning/pand verdachte en/of [naam] ),
- 599.250,- euro en zeventien goudstaven, aangetroffen in een kluis in een kelderbox behorende bij een woning aan de [straatnaam] te Leeuwarden (woning [naam] ),
- 749.920,- euro, aangetroffen in een kluis in een woning aan de [straatnaam] te Leeuwarden (woning [medeverdachte3] en [medeverdachte4] ),
- 1.000.500,- euro, aangetroffen in een kluis in de een woning aan de [straatnaam] te Leeuwarden (woning [medeverdachte5] ), en
- 100.050,- euro, aangetroffen in een kluis in een unit van een loods aan de [straatnaam] te Leeuwarden (loods in gebruik bij verdachte [medeverdachte1] ),
-de vindplaats hebben verborgen en
-hebben verhuld wie de rechthebbende op die bovengenoemde voorwerpen was,
bestaande hierin dat die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] die voorwerpen verborgen heeft/hebben gehouden in vaste en afsluitbare en (goed) verstopte en alleen voor die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] toegankelijke (vloer/grond)kluizen op bovengenoemde locaties in de gemeente Leeuwarden,
terwijl die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] telkens wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
bij het plegen van welke misdrijven verdachte in de periode van 1 januari 2010 tot en met 22 mei 2014 te Leeuwarden telkens opzettelijk behulpzaam is geweest door telkens opzettelijk ten behoeve van en/of in opdracht van die [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] die kluizen op een of meer genoemde adressen te plaatsen op een heimelijke plek en verborgen in de grond of vloer, en aldus te helpen met het verbergen en verborgen houden van de vindplaats van geld en andere waardevolle goederen van een ander dan verdachte;
2.
hij in de periode van 1 december 2011 tot en met 13 mei 2014, in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte
A)
in de periode van 1 december 2011 tot en met 13 mei 2014, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), voorwerpen, te weten
- in totaal ongeveer 55.000 euro, ten behoeve van de aankoop en de hypothecaire financiering van de woning [straatnaam] te Leeuwarden, en vervolgens
- in totaal ongeveer 85.000 euro, ten behoeve van de verbouwing van de woning [straatnaam] te Leeuwarden,
verworven en voorhanden gehad en overgedragen en omgezet,
en
verhuld wie de rechthebbende was op een voorwerp, te weten de woning aan de [straatnaam] te Leeuwarden, bestaande hierin dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte [medeverdachte1]
- die woning heeft aangekocht en met betrekking tot die woning een hypothecaire lening op naam van verdachte heeft afgesloten en
- aldus zich als juridisch eigenaar van die woning heeft laten registreren
- terwijl [medeverdachte1] en [medeverdachte2] steeds de feitelijke eigendom en het gebruik van die woning hadden en bepaalden,
terwijl hij, verdachte, en zijn medeverdachte(n) telkens wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
EN
B)
in de periode van 22 april 2013 tot en met 13 mei 2014, tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp te weten in totaal ongeveer 65.000 euro, ten behoeve van de aankoop van het pand [straatnaam] te Leeuwarden, verworven en voorhanden gehad en overgedragen en omgezet, terwijl hij, verdachte, en zijn medeverdachte telkens wisten dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
EN
C)
in de periode van 22 april 2013 tot en met 13 mei 2014, tezamen en in vereniging met een ander, (van) voorwerpen te weten geld en goederen ter waarde van in totaal ongeveer 100.000 euro, ten behoeve van de verbouwing van het pand [straatnaam] te Leeuwarden, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie G nummer [nummer] , verworven en voorhanden gehad en overgedragen en omgezet en gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en zijn medeverdachte telkens wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
3.
hij in de periode 18 mei 2009 tot en met 16 juli 2011, in Nederland, tezamen en in vereniging met één ander van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte meermalen tezamen en in vereniging met één ander verhuld wie de rechthebbende was op voorwerpen, te weten een auto's, merk [auto] , kenteken [nummer] , en [auto] , kenteken [nummer] , bestaande hierin dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte [medeverdachte1]
- die auto's, [auto] en [auto] , op naam van verdachte heeft gesteld
- terwijl die [medeverdachte1] steeds de feitelijke eigendom en het gebruik van die auto's had,
terwijl hij, verdachte, en zijn medeverdachte telkens wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
4. primair
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 mei 2014, in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 378 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. medeplichtigheid aan medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
2. medeplegen van gewoontewitwassen;
3. medeplegen van gewoontewitwassen;
4. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de
Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de redelijke termijn voor vervolging overschreden is en dat de proceshouding van verdachte een rol moet spelen bij het bepalen van de strafmaat. Verdachte heeft niet alleen uitvoerig en eerlijk verklaard over zijn eigen rol, maar zijn verklaringen hebben ook in belangrijke mate bijgedragen aan een mogelijk succesvolle vervolging door het openbaar ministerie van de hoofdverdachten en de vondst van ruim € 3.000.000 in verborgen kluizen, terwijl deze proceshouding voor hemzelf en zijn gezin grote nadelige consequenties heeft gehad.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van [verdachte] zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het door [verdachte] erkende ad informandum gevoegde feit, zoals dat op de dagvaarding is vermeld en welk feit hiermee is afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
[verdachte] is medeplichtig geweest aan het witwassen van zeer grote hoeveelheden contant geld door in opdracht van de medeverdachte [medeverdachte1] op verschillende plaatsen in Leeuwarden goed verborgen grondkluizen in te bouwen, waarin dat geld werd verstopt. Verder is hij betrokken geweest bij witwasconstructies rond drie panden, waaronder de woning van [medeverdachte1] , en twee personenauto’s. Al deze constructies hadden tot doel om voor de buitenwereld te verbergen dat [medeverdachte1] over heel veel crimineel geld kon beschikken. [verdachte] heeft daarbij een belangrijke rol gespeeld. Naast deze feiten heeft [verdachte] zich nog schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hennepplanten.
Ondanks het feit dat [verdachte] geen strafblad heeft, rechtvaardigen deze feiten op zichzelf zonder meer een flinke onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal daartoe in dit bijzondere geval niet overgaan en overweegt daartoe als volgt.
[verdachte] heeft vrijwel meteen na zijn aanhouding zijn volledige medewerking verleend aan het lopende politieonderzoek. Daarbij heeft hij meerdere belastende verklaringen over zichzelf, [medeverdachte1] en [medeverdachte2] bij de politie afgelegd. Op grond van deze verklaringen heeft de politie de vindplaats van een groot aantal goed gevulde kluizen kunnen achterhalen, die bij eerdere doorzoekingen niet waren gevonden. Ook overigens hebben zijn verklaringen in belangrijke mate bijgedragen aan het witwasonderzoek tegen [medeverdachte1] en [medeverdachte2] en aan het onderzoek naar de betrokkenheid van [medeverdachte1] bij de invoer van cocaïne. Zij hebben, anders dan [verdachte] , geen enkele verklaring af willen leggen.
[verdachte] heeft in aanmerkelijk mindere mate dan [medeverdachte1] en [medeverdachte2] financieel geprofiteerd van de door hem gepleegde strafbare feiten en heeft, anders dan de medeverdachten, in ieder geval niet door deze feiten in rijkdom en weelde geleefd. Hij heeft daarentegen sterk nadelige gevolgen ondervonden door te verklaren zoals hij heeft gedaan. Door zijn verklaringen heeft hij serieuze bedreigingen ontvangen en om zichzelf en zijn gezinsleden in veiligheid te brengen heeft [verdachte] beschermende maatregelen van justitie in moeten roepe . Hierdoor is zijn leven en dat van zijn gezin drastisch veranderd, onder meer doordat hij en zijn gezin met onmiddellijke ingang hun leefomgeving hebben moeten verlaten en daar, naar het zich laat aanzien, voor langere tijd of misschien wel nooit meer terug kunnen keren. [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard nog steeds dagelijks in angst te leven en het gevoel te hebben dat hij en zijn gezin geen vrij leven meer hebben.
Gezien deze bijzondere omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is. Zij zal volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur zoals gevorderd door de officier van justitie, teneinde de ernst van de door [verdachte] gepleegde strafbare feiten aan te geven en teneinde te voorkomen dat hij nieuwe strafbare feiten zal plegen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 48, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.

Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. C.M.M. Oostdam en
mr. W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door mr. P.T.M. van der Lelie, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 mei 2017.
Mrs. Oostdam en Van der Lelie zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 28 jan 2014, ECLI:NL:HR:2014:197 en HR 14 jun 2016, ECLI:NL:HR:2016:1197.
2.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 8-4-2016, pag 6-7 van map 29.
3.zie in dit verband bv. HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:2015:3028