In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 8 februari 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een opposant, die samen met de man en een minderjarige betrokken was. De opposant verzocht om vaststelling van het ouderschap van de man over de minderjarige en om wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige. De opposant, die als uitgeprocedeerde asielzoeker onder een bed-, bad- en broodregeling valt, vroeg om ontheffing van het griffierecht van € 78,--. De rechtbank heeft dit verzoek aangemerkt als verzet op grond van artikel 29 lid 1 Wgbz. De rechtbank overwoog dat de opposant en de man gehuwd zijn en dat hun gezamenlijke inkomen onder de bijstandsnorm ligt, waardoor zij als onvermogend worden beschouwd. De rechtbank verwees naar een arrest van de Hoge Raad en concludeerde dat de heffing van griffierecht in dit geval een ontoelaatbare belemmering van het recht op toegang tot de rechter zou zijn. Daarom werd het verzet gegrond verklaard en het griffierecht op nihil gesteld. De beslissing werd genomen door mr. M.J. Dijkstra, lid van de kamer en kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.