ECLI:NL:RBNNE:2017:1259
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak voor bedreiging met terroristisch oogmerk wegens gebrek aan intentie en redelijke vrees
Op 4 april 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging met een terroristisch oogmerk en belediging van ambtenaren. De zaak betrof twee incidenten: de eerste op 7 september 2016, waarbij de verdachte medewerkers van de politie Eenheid Noord-Nederland zou hebben bedreigd met terroristische uitlatingen, en de tweede op 13 november 2016, waarbij hij ambtenaren beledigde. Tijdens de zitting op 21 maart 2017 werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.A. Schütz, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie van de verdachte om te bedreigen met een terroristisch misdrijf. De rechtbank concludeerde dat de woorden van de verdachte niet de redelijke vrees konden opwekken bij de toehoorders, en sprak hem vrij van de beschuldiging van bedreiging met terroristisch oogmerk. Wat betreft de belediging van ambtenaren, werd de verdachte wel schuldig bevonden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee weken op, zonder voorwaardelijk strafdeel, omdat de verdachte zich in een dronken bui vervelend had gedragen en eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten waren gepleegd en de persoon van de verdachte.
De uitspraak benadrukt het belang van de context en de intentie bij het beoordelen van bedreigingen en beledigingen in het strafrecht. De rechtbank heeft de relevante wetsartikelen, zoals artikel 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht, toegepast en de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, met inachtneming van de tijd die hij al in voorlopige hechtenis had doorgebracht.