ECLI:NL:RBNNE:2017:1195

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2017
Publicatiedatum
31 maart 2017
Zaaknummer
18/830499-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in verkeerszaak met zwaar lichamelijk letsel

Op 31 maart 2017 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 september 2016 betrokken was bij een verkeersongeval in de gemeente Stadskanaal. De verdachte, geboren in 1949 te Gasselte, was als bestuurder van een Volkswagen Caddy betrokken bij een aanrijding met een Seat Arosa. De officier van justitie had de verdachte primair aangeklaagd voor het veroorzaken van een verkeersongeval door aanmerkelijke onvoorzichtigheid, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende schuld had aan het ongeval. Tijdens de zitting op 17 maart 2017 werd de verdachte gehoord, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte de kruising van de 1e Oomsberg met de Verbindingsweg over het hoofd had gezien, waardoor hij geen voorrang verleende aan de van rechts komende Seat Arosa. De rechtbank oordeelde dat deze enkele verkeersfout niet voldoende was om aanmerkelijke onvoorzichtigheid vast te stellen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het subsidiair ten laste gelegde, het niet verlenen van voorrang, werd wel bewezen verklaard. De rechtbank legde een geldboete op van € 750, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de zaak, de persoon van de verdachte, en het feit dat hij spijt had getoond en contact had opgenomen met het slachtoffer. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken op 24 februari 2017.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830499-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 maart 2017 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1949 te Gasselte,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
17 maart 2017.
De verdachte is verschenen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij
op of omstreeks 24 september 2016
in de gemeente Stadskanaal
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(bedrijfsauto), daarmede rijdende over de weg, de 1e Oomsberg, komende uit de
richting van de Exloërweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld
te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans
aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
bij nadering van de gelijkwaardige kruising van die 1e Oomsberg met de
Verbindingsweg geen of onvoldoende zijn snelheid te verminderen en/of niet of
onvoldoende aan te passen aan de omstandigheden en/of de verkeerssituatie
en/of de verkeersveiligheid ter plaatse en/of genoemde kruising op te rijden
en/of daarbij niet, althans niet voldoende, voor verdachte naar rechts te
kijken en/of er zich niet of onvoldoende van te vergewissen of die
Verbindingsweg of die kruising verkeersvrij was en/of geen voorrang te
verlenen aan een op die Verbindingsweg en/of die kruising voor verdachte van
rechts komend ander motorrijtuig (personenauto),
tengevolge waarvan een botsing en/of aanrijding is ontstaan tussen het door
verdachte bestuurde motorrijtuig en/of dat andere motorrijtuig
waardoor een ander (mede-inzittende [slachtoffer] van dat andere motorrijtuig) zwaar
lichamelijk letsel, te weten een schouderfractuur, een armfractuur en/of een
handfractuur, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden
is ontstaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij
op of omstreeks 24 september 2016 in de gemeente Stadskanaal
als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de
weg, de 1e Oomsberg, komende uit de richting van de Exloërweg,
bij nadering van de gelijkwaardige kruising van die 1e Oomsberg met de
Verbindingsweg geen of onvoldoende zijn snelheid heeft verminderd en/of niet
of onvoldoende aangepast aan de omstandigheden en/of de verkeerssituatie en/of
de verkeersveiligheid ter plaatse en/of genoemde kruising is opgereden en/of
daarbij niet, althans niet voldoende, voor verdachte naar rechts heeft gekeken
en/of er zich niet of onvoldoende van heeft vergewist of die Verbindingsweg of
die kruising verkeersvrij was en/of geen voorrang heeft verleend aan een op
die Verbindingsweg en/of die kruising voor verdachte van rechts komend ander
motorrijtuig (personenauto), tengevolge waarvan een botsing en/of aanrijding is ontstaan tussen het door verdachte bestuurde motorrijtuig en/of dat andere motorrijtuig,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken in het dossier gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde in die zin dat er sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft aangevoerd dat hij de kruising over het hoofd heeft gezien
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. [1]
Uit het dossier is naar voren gekomen dat verdachte op 24 september 2016 als bestuurder van een Volkswagen Caddy over de 1e Oomsberg is gereden, komende vanaf de Exloërweg. Bij het oprijden van de kruising van de 1e Oomsberg met de Verbindingsweg heeft verdachte geen voorrang verleend aan de voor hem van rechts komende bestuurder van een Seat Arosa, waardoor er een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen de Volkswagen Caddy van verdachte en de Seat Arosa.
In het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse is aangegeven dat er geen aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat er door verdachte (aanmerkelijk) sneller zou zijn gereden dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 km/h. In het betreffende proces-verbaal is voorts aangegeven dat bij het naderen van de kruising het zicht vanuit de positie van het voertuig van verdachte in de richting van waaruit de Seat Arosa kwam, beperkt wordt door de aanwezigheid van een coniferenhaag.
De bijzitter van de Seat Arosa is door de aanrijding gewond geraakt. Zij heeft een schouder-, ellepijp en rechter handfractuur opgelopen.
De rechtbank overweegt dat op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen vaststaat dat verdachte de kruising van de 1e Oomsberg met de Verbindingsweg over het hoofd heeft gezien waardoor hij geen voorrang heeft verleend aan het voor hem van rechts komende verkeer. Dit duidt op één verkeersfout; niet is vastgesteld dat verdachte andere voor deelname aan het verkeer geldende wettelijke gedragsregels heeft overtreden. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de enkele fout van het over het hoofd zien van de kruising met als gevolg dat hij geen voorrang heeft verleend aan de van rechts komende Seat Arosa, onvoldoende grond voor de conclusie dat verdachte met aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid heeft gehandeld, zodat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank zal verdachte van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 maart 2017;
2. een proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, nummer 2409201611302169 d.d. 12 oktober 2016, als los document gevoegd;
3. een geneeskundige verklaring, op 7 oktober 2016 opgemaakt en ondertekend door
P.W.C. Dokter, huisarts.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Door op de kruising geen voorrang te verlenen aan de voor verdachte van rechts komende personenauto Seat Arosa, tengevolge waarvan verdachte tegen dit voertuig is aangereden, heeft verdachte gevaar en hinder veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW 1994, welk gevaar zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt, getuige het ongeval. De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovenstaande bewijsmiddelen het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 24 september 2016 in de gemeente Stadskanaal als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, de 1e Oomsberg, komende uit de richting van de Exloërweg, bij nadering van de gelijkwaardige kruising van die 1e Oomsberg met de
Verbindingsweg geen voorrang heeft verleend aan een op die Verbindingsweg en/of die kruising voor verdachte van rechts komend ander motorrijtuig (personenauto), tengevolge waarvan een aanrijding is ontstaan tussen het door verdachte bestuurde motorrijtuig en dat andere motorrijtuig, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie is bij de formulering van de strafeis uitgegaan van de landelijke richtlijnen. Voorts heeft de officier van justitie meegenomen dat verdachte oprecht spijt heeft getoond en dat hij (meermalen) contact heeft opgenomen met het slachtoffer.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft de rechtbank verzocht om aan hem een geldboete op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft bij nadering van een gelijkwaardige kruising geen voorrang verleend aan een voor verdachte van rechts komende personenauto waardoor er een aanrijding is ontstaan tussen de bedrijfsauto van verdachte en de personenauto waar het slachtoffer op dat moment als passagier in zat. Het slachtoffer heeft als gevolg van de aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Uit het rapport van de reclassering d.d. 10 maart 2017 blijkt dat de reclassering op geen enkel leefgebied problemen bij verdachte heeft geconstateerd en dat toezicht op bijzondere voorwaarden en directe interventies/behandelingen niet is geïndiceerd.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank, nu zij tot een andere bewezenverklaring is gekomen dan de officier van justitie, een geldboete een passende reactie. De rechtbank heeft voor verdachte in positieve zin meegewogen dat hij richting het slachtoffer zijn verantwoordelijkheid heeft genomen doordat hij na het ongeval meerdere malen contact met het slachtoffer en haar broer op heeft genomen en voorts dat het ongeval een grote impact op hem heeft gehad.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van de het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Betaling van een geldboete ten bedrage van € 750,-- (zegge: zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door J.G. de Bock, voorzitter, en mr. M.J. Oostveen en
mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 februari 2017.
Mr. M. van der Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822, NJ 2005/252