ECLI:NL:RBNNE:2017:1153

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
29 maart 2017
Zaaknummer
C/17/139183 / HA ZA 14-475 en C/17/147669 / HA ZA 16-68
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een nalatenschap en verrekenbeding tussen echtgenoten

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van erfrecht, gaat het om de afwikkeling van een nalatenschap en de toepassing van een periodiek verrekenbeding tussen de langstlevende echtgenoot en de erfgenamen van de overleden vrouw. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 29 maart 2017 uitspraak gedaan in twee samenhangende zaken, met zaaknummers C/17/139183 / HA ZA 14-475 en C/17/147669 / HA ZA 16-68. De eiser, aangeduid als [de kinderen], heeft vorderingen ingesteld tegen de gedaagde, [echtgenoot], met betrekking tot de verdeling van de nalatenschap van erflaatster, die op huwelijkse voorwaarden was gehuwd met [echtgenoot]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen uitvoering is gegeven aan het verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden, wat leidt tot de vraag of er alsnog verrekend moet worden. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van [de kinderen] onvoldoende onderbouwd zijn en wijst deze af. In reconventie heeft [echtgenoot] vorderingen ingesteld tegen [de kinderen] met betrekking tot de verrekening van de kosten van de gezamenlijke huishouding en de schulden die zijn ontstaan. De rechtbank oordeelt dat [de kinderen] hoofdelijk aansprakelijk is voor een bedrag van € 246.050,84, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelt [de kinderen] in de proceskosten. De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [de kinderen] direct moet voldoen aan de veroordelingen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
Vonnis van 29 maart 2017
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/17/139183 / HA ZA 14-475 van

1.[Eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[Eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3 [Eiser sub 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. J.Th.M. Diks te Eindhoven,
tegen
[echtgenoot],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.C. Jaspers te Utrecht,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/17/147669 / HA ZA 16-68 van
[echtgenoot],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.C. Jaspers te Utrecht,
tegen

1.[Gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[Gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[Gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J.Th.M. Diks te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [de kinderen] en [echtgenoot] genoemd worden.

1.De procedure in de zaak 14-475

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het comparitievonnis van 8 juli 2015;
  • het proces-verbaal van comparitie van 29 september 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de zaak 16-68

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen tevens houdende vordering tot verwijzing en voeging van 23 december 2015 (aangebracht bij de rechtbank Amsterdam, bekend onder zaak- en rolnummer C/13/600707 / HA ZA 16-61);
  • de conclusie van antwoord in het incident;
  • het vonnis in incident van 24 februari 2016 van de rechtbank Amsterdam, waarin de zaak is verwezen is naar deze rechtbank en is gevoegd met de zaak 14-475;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie tevens antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten in beide zaken

3.1.
Het geschil betreft de nalatenschap van [erflaatster] , geboren op [geboortedatum] 1935 te [geboorteplaats] en overleden op [overlijdensdatum] te [overlijdensplaats] , hierna te noemen: erflaatster.
3.2.
Erflaatster was de moeder van [de kinderen]
3.3.
Ten tijde van haar overlijden was erflaatster op huwelijkse voorwaarden gehuwd met [echtgenoot] . In de huwelijkse voorwaarden zijn, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen opgenomen:
Artikel 1
Tussen de echtgenoten zal geen gemeenschap van goederen - in welke vorm ook - bestaan.
Artikel 2
1. De kosten van de gezamenlijke huishouding en alle andere uitgaven, de echtgenoten tezamen betreffende, waaronder begrepen belastingen en premies van sociale verzekeringen, en de verdere al dan niet periodiek terugkerende uitgaven welke uit de inkomsten plegen te worden betaald, zijn ten laste van de man en zullen door hem worden bestreden uit de gezamenlijke inkomsten van beide echtgenoten, welke inkomsten daartoe jaarlijks bij elkaar zullen worden gevoegd.
Premies van levensverzekering gesloten door een echtgenoot op het leven van de andere zijn ten laste van de begunstigd en kunnen niet ten laste van de gezamenlijke inkomsten worden gebracht.
2. Hetgeen aan het einde van elk kalenderjaar van die gezamenlijke inkomsten na aftrek van vorenbedoelde uitgaven over dat jaar overblijft, zal voor de helft toekomen aan de man en voor de wederhelft aan de vrouw.
(…)
3.4.
Voorafgaande aan het huwelijk is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [De BV] opgericht. De aandelen in deze vennootschap zijn gecertificeerd en worden gehouden door Stichting [naam stichting] . [echtgenoot] is, tezamen met een zakenpartner, certificaathouder. De vennootschap heeft per 30 september 2012 uit hoofde van rekening-courant een bedrag van € 1.115.035,- van [echtgenoot] te vorderen.
3.5.
Tussen erflaatster en de naamloze vennootschap [De N.V.] . te [vestigingsplaats] was een overeenkomst inzake vermogensbeheer gesloten met betrekking tot een door erflaatster uit een eerder (door echtscheiding ontbonden) huwelijk verkregen bedrag van ongeveer € 204.000,-. Haar beleggingsportefeuille (met rekeningnummer […] ) is gekoppeld aan de beleggingsportefeuille van [echtgenoot] en bedraagt per overlijdensdatum € 99.913,60.
3.6.
Bij testament van 6 september 2012 heeft erflaatster onder de last van enkele legaten, waaronder het hierna te vermelden legaat aan [echtgenoot] , [de kinderen] gezamenlijk en voor gelijke delen tot haar enige en algehele erfgenamen benoemd, onder uitsluiting van de toepasselijkheid van afdeling 4.3.1 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek. Erflaatster heeft aan [echtgenoot] gelegateerd haar aandeel in de woning te [woonplaats] , onder de verplichting om zijn vordering op erflaatster uit hoofde van een geldlening, inclusief (lopende) rente, in verband met de aanschaf van dat aandeel in de woning, in de nalatenschap van erflaatster in te brengen. Vorenbedoelde geldlening betreft blijkens een akte van schuldbekentenis van 26 oktober 2001 een bedrag van € 340.000,-.
3.7.
Bij gemeld testament is [echtgenoot] tot executeur benoemd. Uit dien hoofde is hij tot afwikkeling van de nalatenschap overgegaan. Aan alle legaten is uitvoering gegeven.
3.8.
De inboedel (waaronder de juwelen en de auto van erflaatster) is omstreeks november/december 2012 door [de kinderen] uitgezocht en in onderling overleg verdeeld.
3.9.
[de kinderen] heeft op of omstreeks 5 augustus 2013 de nalatenschap beneficiair aanvaard.
3.10.
Op 11 november 2013 heeft [de kinderen] zelf aangifte voor erfbelasting gedaan. In verband met deze aangifte is geen aanslag opgelegd.
3.11.
Tussen partijen is in 2014 een kort geding aanhangig geweest (bekend onder
zaak-/rolnummer C/17/133520/ KG ZA 14-109). [de kinderen] heeft als eiseres gevorderd dat [echtgenoot] - kort weergegeven - een beschrijving geeft van het huwelijksvermogen voorzien van verificatoire bescheiden, en dat [echtgenoot] rekening en verantwoording aflegt over het door hem gevoerde beheer over het huwelijksvermogen en de nalatenschap. Ter zitting van 21 mei 2014 hebben partijen dienaangaande de volgende vaststellingsovereenkomst gesloten:
Partij [echtgenoot] zal aan [de kinderen] binnen twee weken na heden de volgende stukken overleggen:
1. De aangiften en aanslagen inkomstenbelasting van [echtgenoot] over de jaren 2010, 2011 en 2012;
2. Een boedelbeschrijving van de nalatenschap voorzien van verificatoire bescheiden voor zover deze niet reeds in de als productie overgelegde groene map aanwezig zijn;
3. Een rekening en verantwoording over het beheer van de nalatenschap binnen twee weken na afgifte door [de kinderen] van de definitieve aangiftes successierechten;
4. De jaarstukken over de jaren 2005 t/m 2012 betreffende de besloten vennootschap [De BV] en indien aanwezig tevens betreffende de stichting [naam stichting] ;
5. Alle correspondentie voor zover niet reeds aanwezig in de vorenbedoelde groene map in verband met de afwikkeling van de nalatenschap, waaronder de correspondentie met de fiscus;
6. Met inachtneming van het voorgaand verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting ter zake de onderwerpen van geschil;
(…)
3.12.
In de zaak 14-475 is bij vonnis in incident van 22 april 2015 in conventie [echtgenoot] bevolen tot nakoming van het proces-verbaal van de zitting gehouden op 21 mei 2014 door overlegging van de boedelbeschrijving.
3.13.
Bij akte van 13 mei 2015 in de zaak 14-475 heeft [echtgenoot] een boedelbeschrijving overgelegd. Hierin staat dat per 13 oktober 2012 de bezittingen van erflaatster (waaronder haar beleggingsportefeuille) opgeteld € 527.513,10 bedragen en de schulden van erflaatster opgeteld € 577.050,80, zodat het saldo van de nalatenschap € 49.537,75 negatief bedraagt. Tevens staat hierin dat per 13 oktober 2012 de bezittingen van [echtgenoot] opgeteld € 418.151,- bedragen en de schulden van [echtgenoot] opgeteld € 1.798.035,-.

4.De vordering in de zaak 14-475

4.1.
[de kinderen] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de wijze van verdeling/verrekening gelast op basis van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden zoals onder punt 24 tot en met 28 (van de dagvaarding) beschreven, dan wel op een wijze die de rechtbank in goede justitie juist acht;
2. onder veroordeling van [echtgenoot] in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover voor zover [echtgenoot] in gebreke blijft met voldoening daarvan na de veertiende dag na betekening van het in deze te wijzen vonnis, alsmede [echtgenoot] veroordeelt in de nakosten, voor wat betreft het salaris van de advocaat (voorwaardelijk) begroot op € 131,- zonder betekening in conventie of reconventie, € 205,- zonder betekening in conventie en reconventie tezamen en verhoogd met € 68,- in geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis en, voor het geval betaling niet binnen die termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten te rekenen vanaf die termijn van voldoening.
4.2.
[echtgenoot] voert verweer met conclusie dat de rechtbank bij vonnis [de kinderen] niet-ontvankelijk verklaart, althans alle vorderingen van [de kinderen] afwijst, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De vordering in de zaak 16-68

in conventie

5.1.
[echtgenoot] vordert dat de rechtbank bij vonnis:
1. (…);
2. (…);
3. [de kinderen] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de helft van het verrekenbare vermogen van erflaatster, waarbij de hoogte van het te verrekenen en te vergoeden bedrag wordt vastgesteld conform alinea 45 e.v. (van de dagvaarding), althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
4. [de kinderen] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de helft van de schuld in rekening-courant per 30 september 2012, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
5. [de kinderen] veroordeelt tot betaling van wettelijke rente/vertragingsrente over het onder punt 3 en 4 gevorderde bedrag, te rekenen van af 13 oktober 2012 tot aan de dag van betaling;
6. [de kinderen] veroordeelt tot betaling van de kosten van dit geding, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
5.2.
[de kinderen] voert verweer, met conclusie dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [echtgenoot] veroordeelt in de kosten van deze procedure te vermeerderen met de wettelijke rente daarover voor zover [echtgenoot] in gebreke blijft met voldoening daarvan na de veertiende dag na betekening van het in deze te wijzen vonnis, alsmede [echtgenoot] veroordeelt in de nakosten, voor wat betreft het salaris van de advocaat (voorwaardelijk) begroot op € 131,- zonder betekening in conventie of reconventie, € 205,- zonder betekening in conventie en reconventie tezamen en verhoogd met € 68,- in geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, en, voor het geval betaling niet binnen die termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten te rekenen vanaf die termijn van voldoening.
5.3.
Op de door [echtgenoot] onder 1 en 2 ingestelde vorderingen, die strekten tot verwijzing en voeging, heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 24 februari 2016 beslist.
5.4.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
5.5.
[de kinderen] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [echtgenoot] veroordeelt tot nakoming van het proces-verbaal van de zitting gehouden op 21 mei 2014 (nakoming van dit proces-verbaal strekt tot het afleggen van rekening en verantwoording over het door [echtgenoot] gevoerde beheer over de nalatenschap, alsmede tot overlegging van de boedelbeschrijving);
2. [echtgenoot] beveelt tot het overleggen van alle bij hem in bezit zijnde stukken, boeken en bescheiden betreffende het huwelijksvermogen, althans de gegevens, stukken en informatie zoals opgesomd onder punt 20 (van de conclusie van eis in reconventie), dan wel de gegevens, informatie en stukken die de rechtbank in goede justitie juist acht;
3. een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag voor zover [echtgenoot] binnen veertien dagen na betekening van het vonnis in gebreke blijft integraal aan het vonnis te voldoen;
4. een deskundige benoemt die belast wordt met het becijferen van de verrekenvordering die [de kinderen] op [echtgenoot] heeft op grond van het verrekenbeding als opgenomen in de huwelijkse voorwaarden;
5. [echtgenoot] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 35.887,- aan [de kinderen] , althans een bedrag als door de rechtbank in goede justitie te bepalen ter vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van onttrekking, althans vanaf de sterfdatum van erflaatster, althans vanaf 23 maart 2016;
6. [echtgenoot] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 93.939,- aan [de kinderen] , althans een bedrag als door de rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van onttrekking, althans vanaf de sterfdatum van erflaatster, althans vanaf 23 maart 2016;
7. [echtgenoot] veroordeelt in de kosten van deze procedure te vermeerderen met de wettelijke rente daarover voor zover [echtgenoot] in gebreke blijft met voldoening daarvan na de veertiende dag na betekening van het in deze te wijzen vonnis, alsmede [echtgenoot] veroordeelt in de nakosten, voor wat betreft het salaris van de advocaat (voorwaardelijk) begroot op € 131,- zonder betekening in conventie of reconventie, € 205,- zonder betekening in conventie en reconventie tezamen en verhoogd met € 68,- in geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, en, voor het geval betaling niet binnen die termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten te rekenen vanaf die termijn van voldoening.
5.6.
[echtgenoot] voert verweer, met conclusie dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [de kinderen] niet-ontvankelijk verklaart, althans de vorderingen afwijst en [de kinderen] veroordeelt in de kosten van het geding.
5.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6.Het geschil en de beoordeling daarvan

in de zaak 14-475

6.1.
[de kinderen] legt - samengevat - het volgende aan haar vordering ten grondslag. Nu erflaatster en [echtgenoot] tijdens het huwelijk geen uitvoering hebben gegeven aan het verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden, dient er alsnog op grond van artikel 1:141 BW tussen partijen verrekend te worden. In die verrekening dienen de onderneming van [echtgenoot] (de besloten vennootschap [De BV] ) alsmede zijn bank- en spaartegoeden, meer specifiek de saldi van de bankrekeningen met de nummers [bankrekeningnummer 1] , [bankrekeningnummer 2] , [bankrekeningnummer 3] en [bankrekeningnummer 4] , te worden betrokken. [echtgenoot] heeft, in strijd met de tijdens het kort geding gemaakte afspraken, nagelaten om [de kinderen]
volledigeinzage te geven in de administratie van het huwelijkse vermogen. Bij gebrek aan wetenschap omtrent die volledige administratie begroot [de kinderen] de verrekenvordering op € 2 miljoen.
6.2.
[echtgenoot] voert - samengevat - het volgende tot zijn verweer aan. Volgens [echtgenoot] heeft [de kinderen] (inmiddels) de beschikking over alle relevante stukken, waaronder de jaarstukken van de vennootschap, de bankafschriften van [echtgenoot] en erflaatster, de aangiften voor inkomstenbelasting van [echtgenoot] en erflaatster en de stukken met betrekking tot de beleggingsportefeuille van erflaatster. [echtgenoot] stelt zich voorts op het standpunt dat de vennootschap is opgericht voorafgaande aan het huwelijk, zodat het ondernemingsvermogen niet bij de verrekening betrokken moet worden. Voor wat betreft de bank- en spaartegoeden beschikt [de kinderen] inmiddels over alle bankafschriften, maar is de vordering vervolgens niet alsnog daarop toegespitst zodat de vordering als zijnde te onbepaald moet worden afgewezen.
6.3.
De kern van het geschil in deze zaak is of de onderneming van [echtgenoot] (de besloten vennootschap [De BV] ) alsmede zijn bank- en spaartegoeden, meer specifiek de saldi van de bankrekeningen met de nummers [bankrekeningnummer 1] , [bankrekeningnummer 2] , [bankrekeningnummer 3] en [bankrekeningnummer 4] , bij de verrekening betrokken dienen te worden. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Vast staat dat tijdens het huwelijk geen uitvoering is gegeven aan het verrekenbeding, zodat ingevolge het bepaalde in artikel 1:141 lid 3 BW het bij het einde van het huwelijk aanwezige vermogen in beginsel vermoed wordt te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden. Dit wettelijke vermoeden, waarop [de kinderen] zich uitdrukkelijk beroept, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende door [echtgenoot] weerlegd voor wat betreft voormelde vermogensbestanddelen aan de zijde van [echtgenoot] . Zo heeft [echtgenoot] onweersproken tot zijn verweer aangevoerd dat het ondernemingsvermogen niet bij de afwikkeling dient te worden betrokken, omdat de vennootschap voorafgaande aan het huwelijk is opgericht. Verder heeft [de kinderen] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende betwist dat de door [echtgenoot] vanuit de vennootschap verkregen inkomsten, zowel voor wat betreft zijn salaris als de onttrekkingen van gelden, geheel zijn aangewend ter bestrijding van de kosten van de gezamenlijke huishouding. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien dat het ondernemingsvermogen dan wel de (door [de kinderen] gestelde, maar door [echtgenoot] betwiste) positieve saldi op de bankrekeningen van [echtgenoot] ontstaan zijn als gevolg van door hem overgespaarde inkomsten die bij de afwikkeling meegenomen moeten worden. Gelet hierop was het aan [de kinderen] om nader te onderbouwen dat de hiervoor genoemde vermogensbestanddelen aan de zijde van [echtgenoot] wel bij de verrekening betrokken dienen te worden, maar daarin is zij naar het oordeel van de rechtbank nalatig geweest. De bij dagvaarding ingestelde verrekenvordering is niet nader door [de kinderen] gespecificeerd en onderbouwd, ondanks het feit dat zij sinds het aanbrengen daarvan de beschikking heeft gekregen van talloze stukken, zoals hierna onder r.o. 6.17 nader zal worden vermeld. De rechtbank zal daarom de stelling van [de kinderen] dat de onderneming van [echtgenoot] en zijn bank- en spaartegoeden in de verrekening dienen te worden betrokken, als zijnde onvoldoende onderbouwd, passeren.
6.4.
Ter comparitie heeft [de kinderen] nog de (nieuwe) stelling betrokken dat op grond van lid 4 van eerdergenoemd wetsartikel ook eventuele opgepotte winsten in de vennootschap van [echtgenoot] bij de verrekening dienen te worden betrokken. Daarbij is [de kinderen] echter niet tevens ingegaan op het eerder in de conclusie van antwoord door [echtgenoot] ingenomen standpunt dat de winsten in de vennootschap gevormd werden door het behaalde rendement over het in de onderneming aanwezige, aangebrachte beleggingsvermogen, en dat er jarenlang net wel of net niet genoeg winst werd behaald om het inkomen aan [echtgenoot] uit te kunnen betalen en dat de vennootschap jarenlang - tegen het advies van de accountant in - maximaal leeg is getrokken. Tegen deze achtergrond heeft [de kinderen] naar het oordeel van de rechtbank niet mogen volstaan met de enkele (blote) stelling dat er mogelijk sprake geweest zou kunnen zijn van opgepotte winsten in de vennootschap. De rechtbank gaat dan ook aan die stelling voorbij.
6.5.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er voor het overige onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [echtgenoot] uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden per saldo nog iets aan (de nalatenschap van) erflaatster verschuldigd is.
6.6.
De slotsom is dat de vordering van [de kinderen] geheel zal worden afgewezen. Een proceskostenveroordeling zal achterwege blijven, nu [echtgenoot] in deze zaak daarom niet verzocht heeft.
in de zaak 16-68
in conventie
6.7.
[echtgenoot] legt - samengevat - het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Gedurende het huwelijk tussen [echtgenoot] en erflaatster zijn de kosten van de gezamenlijke huishouding geheel betaald vanuit de vennootschap van [echtgenoot] . Aangezien het (fiscaal goedgekeurde) salaris van [echtgenoot] hiervoor niet toereikend was, zijn er gelden vanuit de onderneming onttrokken als gevolg waarvan er ten laste van [echtgenoot] een rekening-courantschuld van ongeveer € 1,2 miljoen is ontstaan. Zo beschikte erflaatster over een bankpas en creditcard op naam van de vennootschap en daarmee voldeed zij alle kosten van de gezamenlijke huishouding. Erflaatster, althans de nalatenschap, is op grond van artikel 1:85 BW hoofdelijk aansprakelijk voor deze schulden en dient uit dien hoofde de helft daarvan te vergoeden aan [echtgenoot] .
6.7.1.
Het inkomen van erflaatster daarentegen is volgens [echtgenoot] , anders dan in de huwelijkse voorwaarden is bepaald, niet aangewend ter bestrijding van de kosten van de gezamenlijke huishouding. Hiertoe verwijst [echtgenoot] naar de door hem overgelegde bankafschriften van erflaatster. Daaruit volgt dat erflaatster gedurende het huwelijk ten laste van haar vermogen vele schenkingen aan de (klein)kinderen heeft gedaan en dat haar inkomen voor het overige is gespaard. Op grond van artikel 1:141 lid 1 en lid 3 BW dient alsnog tot verrekening over te worden gegaan. Het inkomen van erflaatster bestond volgens [echtgenoot] uit AOW (€ 93.632,94 van 2000 t/m 2012), pensioenen (€ 60.441,39 van 2000 tot en met 2012) en rente-uitkeringen (€ 9.227,08 en € 3.684,68 van 2001 c.q. 1996 t/m 2012) en dividenduitkeringen (€ 66.182,99 van 2001 t/m 2013). In totaal gaat het om een bedrag van € 246.050,84 inclusief rente en dividenduitkeringen.
6.7.2.
Tot slot stelt [echtgenoot] zich op het standpunt dat [de kinderen] geacht moet worden de nalatenschap zuiver te hebben aanvaard, door zich - voorafgaande aan de beneficiaire aanvaarding - als heer en meester over de nalatenschap te gedragen. Zo heeft [de kinderen] kort na het overlijden van erflaatster de inboedel (waaronder de juwelen) onderling verdeeld, is de auto van erflaatster aan (partij) [Eiser sub 2] geschonken, heeft [de kinderen] op 30 september 2013 het beheer over de bankrekening verkregen en is zij daarover naar eigen inzicht gaan beschikken, en heeft [de kinderen] zelf in november 2013 aangifte voor erfbelasting gedaan. Voor zover de nalatenschap niet toereikend is om de verrekenvordering aan [echtgenoot] te voldoen, dient [de kinderen] vanuit haar haar eigen privévermogen voor betaling zorg te dragen.
6.8.
[de kinderen] voert - samengevat - het volgende tot haar verweer aan. Op grond van de huwelijkse voorwaarden komen de kosten van de gezamenlijke huishouding ten laste van [echtgenoot] , zodat hij zich niet jegens erflaatster op verrekening kan beroepen. Subsidiair is er volgens [de kinderen] sprake van rechtsverwerking. [de kinderen] betwist voorts bij gebrek aan wetenschap - omdat [echtgenoot] volgens haar weigert volledige openheid van zaken te geven - dat er vermogensbestanddelen zijdens erflaatster zijn die voor verrekening in aanmerking komen. Een door de rechtbank te gelasten deskundigenbericht dient hierover uitsluitsel te geven. Het door erflaatster uit een eerder huwelijk verkregen bedrag van € 204.000,-, dat is ondergebracht bij [De N.V.] , valt hier in elk geval niet onder. Volgens [de kinderen] ontbreekt verder elk bewijs voor de stelling dat erflaatster en [echtgenoot] tijdens het huwelijk hebben geleefd van het inkomen van [echtgenoot] en dat de rekening-courantschuld van [echtgenoot] aan de vennootschap verband houdt met gemaakte kosten van de gezamenlijke huishouding. De rekening-courantschuld betreft een aangelegenheid tussen de vennootschap en [echtgenoot] als (indirect) directeur-aandeelhouder, zodat de schuld niet is aan te merken als een verbintenis als bedoeld in artikel 1:85 BW. Tot slot stelt [de kinderen] als gevolg van beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap niet gehouden te zijn om ten laste van haar eigen (privé)vermogen schulden van de nalatenschap te voldoen. Wat er daarna is gebeurd, heeft geen invloed op de door [de kinderen] gemaakte keuze.
6.9.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Het meest verstrekkende verweer van [de kinderen] betreft het beroep op rechtsverwerking. Hiertoe beroept [de kinderen] zich op vaste jurisprudentie met betrekking tot niet-uitgevoerde verrekenbedingen. Er zijn echter in het geheel geen feiten en omstandigheden door [de kinderen] gesteld die maken dat in het onderhavige geval [echtgenoot] zijn rechten heeft verwerkt om afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden te verlangen. Het enkele feit dat geen van de echtelieden tijdens het huwelijk daarop aanspraak heeft gemaakt, acht de rechtbank - ook in het licht van die vaste jurisprudentie - onvoldoende. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een beroep op rechtsverwerking neerkomt op een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, dat slechts in uitzonderlijke omstandigheden gegrond kan worden geoordeeld (vgl. HR 20 mei 20015, ECLI:NL:HR:2005:AS4406). Van rechtsverwerking is in dit geval dan ook geen sprake.
6.10.
Met het oog op de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden doet [echtgenoot] op zijn beurt ook een uitdrukkelijk beroep op artikel 1:141 lid 3 BW. Daar gaat de rechtbank om de volgende redenen aan voorbij. Toepassing van het onderhavige verrekenbeding komt blijkens artikel 2 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden pas aan de orde nadat de kosten van de gezamenlijke huishouding op de inkomsten van de echtgenoten in mindering zijn gebracht. Volgens [echtgenoot] hebben de inkomsten van erflaatster gedurende het huwelijk in totaal € 246.050,84 bedragen (zie r.o. 6.7.1) en is de schuld in rekening-courant van [echtgenoot] opgelopen tot bijna € 1,2 miljoen wegens het bestrijden van de kosten van de gezamenlijke huishouding. Uitgaande van deze stellingen van [echtgenoot] kan niet anders dan worden geconcludeerd dat de inkomsten van erflaatster bij lange na niet toereikend waren om elk jaar de kosten van de gezamenlijke huishouding te bestrijden. Er is dan ook geen sprake van resterend te verrekenen inkomsten of vermogen, zodat het bepaalde in artikel 1:141 BW geen toepassing vindt. Het onder 2 gevorderde zal dan ook worden afgewezen.
6.11.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de vordering tot vergoeding van de helft van de schuld in rekening-courant. [echtgenoot] heeft in dit verband onweersproken gesteld dat erflaatster tijdens het huwelijk gebruik heeft gemaakt van een bankpas en een creditcard van de vennootschap, en dat zij daarmee uitgaven ten behoeve van de gezamenlijke huishouding heeft gedaan. Artikel 2 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden regelt in de eerste plaats de bijdrageplicht van elk van de echtgenoten in de kosten van de gezamenlijke huishouding. Daarmee zijn de echtgenoten afgeweken van het bepaalde in artikel 1:84 BW. Weliswaar is in het onderhavige geval overeengekomen dat alle kosten van de gezamenlijke huishouding voor rekening van [echtgenoot] zijn, maar daaraan is toegevoegd dat de inkomsten van beide echtgenoten zullen worden ingezet ter bestrijding van die kosten. Een redelijke uitleg van de huwelijkse voorwaarden brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat [echtgenoot]
- voor zover hij kosten van de gezamenlijke huishouding heeft voldaan die door aanwending van de inkomsten van erflaatster voldaan hadden moeten worden - een regresvordering ter hoogte van die niet-aangewende inkomsten op (de nalatenschap van) erflaatster heeft. Nu door [de kinderen] onvoldoende weersproken is dat gedurende het huwelijk de inkomsten van erflaatster € 246.050,84 hebben bedragen en dat deze inkomsten zijn aangewend voor andere doeleinden dan bestrijding van de kosten van de gezamenlijke huishouding, heeft [echtgenoot] genoemd bedrag van de nalatenschap van erflaatster te vorderen. Het onder 3 gevorderde zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De onder 4 gevorderde wettelijke (vertragings)rente hierover vanaf de overlijdensdatum zal voorts als niet, althans niet voldoende gemotiveerd betwist worden toegewezen.
6.12.
Het onder 3 en 4 gevorderde is tegen [de kinderen] hoofdelijk ingesteld. Daarmee komt de rechtbank toe aan de beantwoording van de vraag of [de kinderen] - niettegenstaande de beneficiaire aanvaarding op of omstreeks 5 augustus 2013 - gehouden is om vanuit haar eigen vermogen (het restant van) die schuld van de nalatenschap aan [echtgenoot] te voldoen. Volgens artikel 4:192 lid 1 BW is van zuivere aanvaarding sprake is indien een erfgenaam zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt. De rechtbank is - met [echtgenoot] - van oordeel dat [de kinderen] zich als zodanig heeft gedragen door in november/december 2012 de inboedel (waaronder de juwelen en de auto van erflaatster) onderling te verdelen (zie r.o. 3.7). Deze door [de kinderen] verrichte feitelijke handelingen kunnen niet anders dan worden geduid als beschikkingsdaden, temeer nu er door [de kinderen] onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld waaruit kan volgen dat er sprake zou zijn geweest van daden van beheer. Het onder 3 en 4 gevorderde zal dan ook worden toegewezen.
6.13.
[de kinderen] zal als de overwegend in het ongelijk te stellen partijen worden veroordeeld in de proceskosten in conventie. De kosten aan de zijde van [echtgenoot] worden (op basis van het toe te wijzen bedrag) vastgesteld op:
- dagvaardingen € 284,52 (€ 96,16 + € 94,18 + € 94,18)
- vast recht € 288,00
- salaris advocaat
€ 4.000,00(2,0 punten × factor 1,0 × tarief € 2.000,00)
Totaal € 4.572,52
6.14.
De nakosten, waarvan [echtgenoot] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden vastgesteld.
in reconventie
6.15.
[de kinderen] legt - samengevat - aan haar vordering hetzelfde ten grondslag, als zij in zaak 14-475 (incident en hoofdzaak) heeft gedaan. De in deze zaak gevorderde inzage in bescheiden is volgens haar ook nodig om te kunnen beoordelen of de verrekenvordering van [echtgenoot] hout snijdt. Volgens [de kinderen] ontbreekt er nog steeds een correcte boedelbeschrijving en een opgave van de persoonlijke bezittingen van erflaatster. Het is dus nog steeds niet duidelijk of en hoeveel vermogen onder de werking van het (wederkerige) verrekenbeding valt. De schenkingen aan de (klein)kinderen zijn uit het privévermogen van erflaatster gedaan en komen daarom in elk geval niet voor verrekening in aanmerking. Verder stelt [de kinderen] dat [echtgenoot] ten onrechte een bedrag van € 35.887,- aan de nalatenschap heeft onttrokken. Genoemd bedrag heeft betrekking op (Spaanse) belasting wegens het aan [echtgenoot] toegekende legaat en dient derhalve voor zijn rekening te komen. Hiertoe verwijst [de kinderen] naar een door notaris mr. J. Tromp op 1 augustus 2013 aan haar geschreven brief. Voorts vordert [de kinderen] een bedrag van € 93.939,- ter zake van de beleggingsportefeuille van erflaatster, waarover onduidelijk bestaat nu steeds geen rekening en verantwoording is afgelegd.
6.16.
[echtgenoot] voert - samengevat - het volgende tot zijn verweer aan. Een aantal vorderingen is al in de zaak 14-475 ingesteld en deels, bij wijze van incidentele vordering, toegewezen. [de kinderen] dient ten aanzien daarvan dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. Volgens [echtgenoot] heeft hij inmiddels alle relevante informatie aan [de kinderen] verstrekt. Het is in strijd met de redelijkheid en billijkheid om steeds weer om nieuwe stukken te vragen. Bij de uitvoering van het legaat ter zake van de woning in Spanje is erflaatster, als vervreemder, overdrachtsbelasting verschuldigd. Het bedrag van € 35.887,- is dan ook terecht ten laste van de nalatenschap gebracht. [echtgenoot] betwist de inhoud van de brief van notaris mr. Tromp, waarvan bovendien delen zijn witgemaakt door [de kinderen] De beleggingsportefeuille van erflaatster is, blijkens de door [echtgenoot] opgestelde boedelbeschrijving, al meegenomen in de afwikkeling van de nalatenschap. De beleggingsportefeuille was weliswaar gekoppeld aan die van [echtgenoot] , maar erflaatster was zelf bevoegd om daarover te beschikken.
6.17.
[de kinderen] vordert in de eerste plaats inzage in de door haar opgesomde bescheiden. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. [echtgenoot] is, zoals hij ook erkend heeft, in zijn hoedanigheid van executeur gehouden tot het verstrekken van informatie over de nalatenschap (artikel 4:148 BW) en tot het afleggen van rekening over het door hem over de nalatenschap gevoerde beheer (artikel 4:151 BW). Daartoe heeft hij zich ook in de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst van 21 mei 2014 verbonden. Tussen partijen is in geschil in hoeverre [echtgenoot] hieraan gevolg heeft gegeven. De rechtbank constateert dat [echtgenoot] zowel in deze zaak als in de zaak 14-475 een grote hoeveelheid stukken heeft overgelegd, waaronder de jaarstukken van de vennootschap, de aangiften voor inkomstenbelasting van zichzelf en erflaatster, overzichten van de beleggingsportefeuille van erflaatster van 2001 t/m 2013 en een boedelbeschrijving van de nalatenschap. Zonder nadere toelichting, die [de kinderen] niet gegeven heeft, valt niet in te zien welke bescheiden thans nog zouden ontbreken en dat [de kinderen] bij inzage daarvan ook voldoende belang heeft. Het enkele feit dat, volgens [de kinderen] , de door [echtgenoot] gegeven toelichting en de door hem opgestelde boedelbeschrijving niet zouden kloppen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor toewijzing van de gevorderde inzage in bescheiden. In zoverre zal de vordering (punten 1 tot en met 3) worden afgewezen.
6.18.
De vordering tot benoeming van een deskundige zal worden afgewezen. Voor zover [de kinderen] bedoeld heeft om hiermee opnieuw een verrekenvordering tegen [echtgenoot] in te stellen, strandt die vordering op dezelfde gronden als in de zaak 14-475 (meer in het bijzonder r.o. 6.3 tot en met 6.5) is gebeurd.
6.19.
Ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 35.887,- heeft [echtgenoot] tot zijn verweer aangevoerd dat het overdrachtsbelasting betreft dat, krachtens het Spaanse recht, voor rekening van erflaatster als vervreemder komt. Naar aanleiding van dit verweer heeft [de kinderen] haar stelling dat genoemd bedrag ten onrechte ten laste van de nalatenschap is gekomen, onvoldoende nader onderbouwd. De inhoud van de brief van notaris mr. Tromp acht de rechtbank hiertoe onvoldoende, nu er delen uit die brief zijn weggelaten en daarin gerept wordt van erfbelasting in plaats van overdrachtsbelasting. Deze vordering zal dan ook, nu [de kinderen] niet aan haar stelplicht heeft voldaan, worden afgewezen.
6.20.
Ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 93.939,- heeft [echtgenoot] tot zijn verweer aangevoerd dat de beleggingsportefeuille van erflaatster al in de afwikkeling van de nalatenschap is meegenomen. De rechtbank constateert dat de beleggingsportefeuille inderdaad in de door [echtgenoot] opgestelde boedelbeschrijving (r.o. 3.13) is opgenomen, zodat [de kinderen] bij de verdeling van de nalatenschap zal ontvangen waar zij recht op heeft (namelijk het actuele saldo van de beleggingsportefeuille). Tegen deze achtergrond valt de vordering van [de kinderen] , die gericht is tegen [echtgenoot] zelf, niet goed te begrijpen. Ook niet indien - zoals [de kinderen] betoogt - er sprake zou zijn van nog bestaande onduidelijkheden omtrent (het verloop van) de beleggingsportefeuille. Temeer nu [de kinderen] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld dat [echtgenoot] tijdens het huwelijk over de beleggingsportefeuille van erflaatster heeft beschikt. Het enkele feit dat de beleggingsportefeuilles aan elkaar gekoppeld waren, acht de rechtbank hiertoe onvoldoende. Deze vordering zal dan ook, bij gebrek aan enige grondslag, worden afgewezen.
6.21.
De slotsom is dat de vordering van [de kinderen] geheel zal worden afgewezen. [de kinderen] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie. De kosten aan de zijde van [echtgenoot] worden in reconventie vastgesteld op:
- salaris advocaat € 2.842,00 (2,0 punten × factor 1,0 × tarief € 1.421,00)

7.De beslissing

De rechtbank
in de zaak 14-475
7.1.
wijst de vordering af;
in de zaak 16-68
in conventie
7.2.
veroordeelt [de kinderen] hoofdelijk tot betaling van een bedrag van € 246.050,84, vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 13 oktober 2012 tot aan de dag van betaling;
7.3.
veroordeelt [de kinderen] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [echtgenoot] vastgesteld op € 4.572,52, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de voldoening;
7.4.
veroordeelt [de kinderen] in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [de kinderen] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van 14 dagen na betekening van het vonnis tot aan de voldoening;
7.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
7.7.
wijst de vordering af;
7.8.
veroordeelt [de kinderen] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [echtgenoot] vastgesteld op € 2.842,00;
7.9.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2017. [1]

Voetnoten

1.588