[werkneemster] heeft gesteld dat zij deze vergoeding vroeger als waarnemer en in dienstbetrekking bij de rechtsvoorganger van Arts en Zorg mocht behouden en dat zij daar mee is doorgegaan na de overname van de onderneming -3 jaren geleden- door Arts en Zorg. In een door [werkneemster] overgelegde verklaring van een oud-bestuurslid van de Landelijke Huisartsenorganisatie wordt deze gang van zaken als niet ongebruikelijk bevestigd.
De kantonrechter stelt vast dat Arts en Zorg dit niet heeft betwist.
De kantonrechter stelt voorts vast dat Arts en Zorg ter zitting heeft erkend dat de werkwijze en het beleid, waarop zij zich thans beroept, nimmer op schrift zijn gesteld. Een collega van [werkneemster] heeft verklaard dat het zelfs nooit onderwerp van bespreking is geweest.
Arts en Zorg heeft zich weliswaar beroepen op artikel 12 van de arbeidsovereenkomst, waarin het beleid met betrekking tot de (inkomsten uit) nevenwerkzaamheden is geregeld, maar die bepaling -overigens met de rechtsvoorganger van Arts en Zorg overeengekomen- is algemeen geformuleerd en laat ruimte voor afwijkende afspraken (waarop [werkneemster] zich nu juist beroept).
Zo deze bepaling strikt(er) moet worden uitgelegd, zoals Arts en Zorg lijkt voor te staan, lag het naar het oordeel van de kantonrechter op haar weg dit op voorhand expliciet, bijvoorbeeld in een protocol, vast te leggen, zoals van een landelijk opererende professionele organisatie met meerdere vestigingen mag worden verwacht.
In elk geval acht de kantonrechter, gelet op het voorgaande, onvoldoende aangetoond dat [werkneemster] zich de vergoedingen opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend.