ECLI:NL:RBNNE:2016:5846

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 april 2016
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
4791990 AR VERZ 16-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens belangenverstrengeling en verwijtbaar handelen werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 13 april 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij NV en [werknemer]. DAS verzocht de ontbinding op grond van (ernstig) verwijtbaar handelen van [werknemer], die zonder toestemming nevenwerkzaamheden had verricht voor een klant van DAS, wat leidde tot belangenverstrengeling. De kantonrechter oordeelde dat [werknemer] in strijd met zijn arbeidsovereenkomst en de geldende gedragscode had gehandeld door concurrerende juridische bijstand te verlenen aan een klant van DAS, zonder dit te melden. Dit leidde tot een vertrouwensbreuk tussen partijen, waardoor voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer mogelijk was. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2016, maar oordeelde dat [werknemer] recht had op een transitievergoeding van € 11.100,90 bruto, omdat zijn handelen niet als ernstig verwijtbaar werd aangemerkt in de zin van de wet. De proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 4791990 AR VERZ 16-24
Beschikking van de kantonrechter ex artikel 7:671b lid 1 BW d.d. 13 april 2016 inzake
de naamloze vennootschap DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij NV,
statutair gevestigd te Amsterdam,
verzoekster, hierna te noemen DAS,
gemachtigde mr. J.N. Huyzer, advocaat te Amsterdam,
tegen

[naam] ,

wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verweerder, hierna te noemen [werknemer] ,
gemachtigde mr. G. Ham, advocaat te Groningen.

PROCESGANG

DAS heeft bij verzoekschrift met bijlagen, ter griffie binnengekomen op 2 februari 2016, verzocht de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden.
Bij verweerschrift met bijlagen, ter griffie ingekomen op 11 maart 2016, heeft [werknemer] zich tegen het verzoek verzet en verzocht de gevorderde ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen.
De mondelinge behandeling heeft in aanwezigheid van partijen (DAS deugdelijk vertegenwoordigd) en hun gemachtigden plaatsgevonden op 22 maart 2016. Partijen hebben hun wederzijdse standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, op de zitting nader toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat door partijen op de zitting is aangevoerd.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1. Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
1.1.
[werknemer] , geboren op [werknemer] , is sinds 1 mei 2010 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst van DAS. [werknemer] is laatstelijk werkzaam in de functie van senior jurist tegen een salaris van € 4.772,05 bruto per maand (exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten) op basis van een 36-urige werkweek. Zijn specialisatie betreft het arbeidsrecht.
1.2.
DAS is een onderneming gespecialiseerd in juridische en financieel-juridische dienstverlening op verzekeringsbasis of tegen een vooraf overeengekomen prijs. [werknemer] is werkzaam bij de vestiging te Groningen.
1.3.
Sedert 1 juli 2009 staat in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel te Groningen de eenmanszaak van [werknemer] geregistreerd onder de naam Gaies Juridisch Advies. Het betreft een juridisch adviesbureau.
1.4.
Bij zijn indiensttreding bij DAS heeft [werknemer] van zijn juridisch adviesbureau melding gemaakt en aangegeven dat deze onderneming strekte tot het incidenteel verlenen van juridisch advies aan derden.
1.5.
In de arbeidsovereenkomst van [werknemer] is de volgende bepaling opgenomen:

Nevenwerkzaamheden

Werknemer is verplicht alle, al dan niet betaalde, structurele nevenwerkzaamheden te melden, waarvan hij redelijkerwijs begrijpt dat deze door aard en omvang de goede vervulling van de functie belemmeren en/of de belangen van DAS schaden. Mocht werknemer dergelijke nevenwerkzaamheden willen (blijven) verrichten, dan heeft hij schriftelijke toestemming nodig van zijn sectordirecteur. In ieder geval wordt geen toestemming verleend, indien aannemelijk is dat: - kans op schade voor DAS of een gelieerde rechtspersoon ontstaat; - de nevenwerkzaamheden gelijk of vergelijkbaar aan de werkzaamheden bij DAS zijn; - een belangenconflict ontstaat en de nevenfunctie een goede vervulling van de werkzaamheden ten behoeve van DAS kan belemmeren.

1.6.
Daarnaast is in de arbeidsovereenkomst een tweetal gedragscodes van toepassing verklaard. Artikel 2 van de Gedragscode integriteit (hierna: de gedragscode) bepaalt:
Deze gedragscode beoogt, zonder uitputtend te zijn:
-
regels en voorschriften te geven ten aanzien van het voorkomen van belangenverstrengeling, personeelsvoordelen en de omgang met vertrouwelijke informatie;
-
bij te dragen aan het integer functioneren van DAS en haar medewerkers en daarmee tot het bewaken van de goede naam en reputatie van DAS als verzekeraar.
Hiermee geeft DAS tevens uitvoering aan de voorschriften in de Wet op het financieel toezicht en de onderliggende besluiten.
1.7.
Artikel 3 van voornoemde code bepaalt:
Deze gedragscode is van toepassing op iedere werknemer.
1.8.
Artikel 4 bepaalt voorts:
1.
De belangrijkste gedragsregels, die hierna worden uitgewerkt, luiden als volgt: - voorkom belangenverstrengeling en de schijn daarvan; - wees terughoudend bij het aanvaarden en aanbieden van giften en uitnodigingen; - ga zorgvuldig om met vertrouwelijke informatie.
2.
Het overtreden van de regels van deze gedragscode is niet toegestaan. Indien de werknemer twijfelt over de toepasselijkheid van deze gedragscode of de uitleg ervan, dient hij de compliance officer te raadplegen. De compliance officer zal zulke vragen vertrouwelijk behandelen.
1.9.
Artikel 6 van de Gedragscode bepaalt:
1.
De werknemer moet belangenverstrengeling, of de schijn daarvan, tussen zijn privébelangen en de belangen van DAS of haar cliënten voorkomen. De werknemer is verplicht elk (potentieel) belangenconflict te melden.
(…)
5.
De werknemer is verplicht alle, al dan niet betaalde, structurele nevenwerkzaamheden te melden, waarvan hij redelijkerwijs begrijpt dat deze door aard en omvang de goede vervulling van de functie belemmeren en/of de belangen van DAS schaden. Mocht werknemer dergelijke nevenwerkzaamheden willen (blijven) verrichten, dan heeft hij schriftelijke toestemming nodig van zijn sectordirecteur. In ieder geval wordt geen toestemming verleend, indien aannemelijk is dat:
- kans op schade voor DAS of een gelieerde rechtspersoon ontstaat;
- de nevenwerkzaamheden gelijk of vergelijkbaar aan de werkzaamheden bij DAS zijn;
- een belangenconflict ontstaat;
- de nevenfunctie een goede vervulling van de werkzaamheden ten behoeve van DAS kan belemmeren.
1.10.
Artikel 10 sub 3 van de Gedragscode bepaalt tot slot:
3.
Handelen in strijd met één of meer bepalingen van deze gedragscode door de werknemer die in een gezagsverhouding staat tot DAS wordt beschouwd als een ernstige inbreuk op het vertrouwen dat DAS als werkgever in deze werknemer moet kunnen stellen en kan op grond daarvan leiden tot een passende sanctie, waaronder het ongedaan maken van het door deze werknemer behaalde voordeel, overplaatsing, schorsing, andere disciplinaire of arbeidsrechtelijke maatregelen, ontslag op staande voet daarvan niet uitgezonderd.
1.11.
[A] (hierna: [A] ) heeft een rechtsbijstandsverzekering afgesloten bij Virtes Schadeverzekeringen welke door DAS wordt uitgevoerd. [A] heeft DAS in oktober 2013 verzocht hem bij te staan in een arbeidsrechtelijke kwestie. Conform de polisvoorwaarden van zijn rechtsbijstandverzekering met een beperkte dekking in arbeidszaken (alleen bij geschillen betreffende beëindiging van de arbeidsovereenkomst of direct daarmee verband houdend) was er op dat moment evenwel (nog) geen sprake van dekking door de rechtsbijstandverzekering. In december 2014 heeft [A] zich met dezelfde kwestie wederom tot DAS gewend voor juridisch advies en bijstand. DAS heeft [A] toen ook van juridisch advies voorzien, maar hem ontraden juridische stappen tegen zijn werkgever te ondernemen ("Niet zozeer vanwege de dekking, maar vanwege eventuele problemen met uitkeringsinstanties"). Het laatste advies van DAS aan [A] dateert van 22 januari 2015.
1.12.
[A] heeft toch besloten juridische stappen tegen zijn werkgever te ondernemen en heeft daarvoor (de privéonderneming van) [werknemer] benaderd. [werknemer] heeft [A] in die hoedanigheid tegen betaling bijgestaan.
1.13.
[A] heeft [werknemer] lopende de behandeling van zijn zaak gemeld dat hij verzekerd was tegen kosten voor rechtsbijstand bij DAS.
1.14.
[werknemer] heeft toen met [A] besproken dat zijn zaak op dat moment vrijwel zeker onder de dekking van zijn rechtsbijstandverzekering zou vallen. [A] heeft er evenwel voor gekozen van de diensten van [werknemer] gebruik te blijven maken. [werknemer] heeft de juridische werkzaamheden ten behoeve van [A] afgerond en hem een bedrag van € 6.337,50 (84,5u/€ 75 p.u) gedeclareerd. [A] heeft dit bedrag aan [werknemer] voldaan.
1.15.
[werknemer] heeft van zijn werkzaamheden voor [A] geen melding gemaakt bij DAS.
1.16.
[A] heeft zich in de tweede helft van 2015 tot DAS gewend met het verzoek de kosten van de door [werknemer] met zijn privéonderneming verleende rechtsbijstand aan hem te vergoeden op basis van zijn rechtsbijstandsverzekering. Bij e-mail van 3 september 2015 heeft [A] in eerste instantie vergoeding verzocht van een bedrag van € 10.000,-, dan wel een vergoeding gelijk aan het bedrag van de kosten voor DAS voor het inzetten van een interne jurist. Bij e-mail van 19 november 2015 heeft hij een vergoeding ter hoogte van € 6.715,50 verzocht.
1.17.
DAS heeft [werknemer] uitgenodigd voor een gesprek op 16 november 2015. Tijdens dit gesprek is de handelwijze van [werknemer] besproken in het kader van zijn werkzaamheden voor [A] . In dit gesprek is [werknemer] uitdrukkelijk verzocht geen contact op te nemen over de kwestie met derden.
1.18.
Tussen partijen heeft op 25 november 2015 een vervolggesprek plaatsgehad waarbij aan [werknemer] een vaststellingsovereenkomst (gedateerd 23 november 2015) is aangeboden ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [werknemer] is hiermee niet akkoord gegaan. Per 25 november 2015 is [werknemer] vrijgesteld van werkzaamheden.
1.19.
[werknemer] heeft na het gesprek op 25 november 2015 contact opgenomen met [A] over de onderhavige kwestie.
1.20.
Bij e-mail van 24 december 2015 heeft [A] aan DAS aangegeven af te zien van zijn verzoek tot vergoeding van zijn kosten.

Het verzoek

2. DAS verzoekt primair de arbeidsovereenkomst met [werknemer] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW.
Subsidiair verzoekt DAS de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, jo. artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW.
3. Aan dit verzoek legt DAS primair ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – (ernstig) verwijtbaar handelen van [werknemer] . Ter onderbouwing daarvan heeft DAS het volgende naar voren gebracht. [werknemer] heeft in strijd met het verbod op nevenactiviteiten gehandeld en dit bewust verzwegen voor DAS. Hij heeft hiermee eveneens in strijd met de van toepassing zijnde gedragscode gehandeld waarbij er belangenverstrengeling is opgetreden. Met de door [werknemer] voor [A] uitgevoerde werkzaamheden heeft hij DAS beconcurreerd tegen een persoonlijk financieel gewin. De zaak heeft voor DAS reputatieschade opgeleverd. Ook [A] is mogelijk financieel door [werknemer] benadeeld nu zijn zaak hoogstwaarschijnlijk onder de dekking van zijn verzekering viel en DAS vervolgens gehouden is de door [A] ingediende factuur aan hem te vergoeden. Juist als senior jurist arbeidsrecht had [werknemer] behoren te weten wat wel en niet geoorloofd is. Door zijn handelwijze inzake [A] heeft hij zich evenwel niet als goed werknemer gedragen. Subsidiair stelt DAS zich op het standpunt dat er sprake is van een structureel verstoorde arbeidsrelatie. [werknemer] onderschat de situatie ernstig en met hem zijn geen afspraken te maken. Tegen de uitdrukkelijke afspraak in, heeft [werknemer] toch contact gezocht met [A] over de onderhavige kwestie. Het vertrouwen van DAS in [werknemer] is daarmee definitief verdwenen. Thans begrijpt [werknemer] nog steeds de ernst van de situatie niet. Hij begrijpt de grondslag van de aan zijn adres gemaakte verwijten evenmin.

Het verweer

4. [werknemer] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Hij voert daartoe – samengevat – het volgende aan. [werknemer] heeft bij zijn indiensttreding melding gemaakt van zijn onderneming waarmee hij incidenteel juridisch advies verleent. Blijkens zijn arbeidsovereenkomst is er geen sprake van een verbod op nevenwerkzaamheden, evenmin van een meldingsplicht ter zake nu [werknemer] zijn nevenwerkzaamheden niet op structurele basis verricht. Voor zover DAS deze meldingsplicht later heeft aangescherpt tot alle gevallen van nevenwerkzaamheden, is sprake van een eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden, waarvoor tot heden geen positief advies van de ondernemingsraad bestaat. Dat [A] bij [werknemer] belandde, vindt zijn oorsprong in een onjuist door DAS gegeven advies. Eerst later heeft [A] melding gemaakt van zijn rechtsbijstandverzekering. [werknemer] heeft [A] er toen op gewezen dat zijn zaak mogelijk op dat moment wel onder de dekking zou vallen maar [A] koos ervoor zich door [werknemer] te laten vertegenwoordigen. Dat [A] nadien toch een tegemoetkoming in de kosten van zijn procedure aan DAS zou vragen, was op dat moment voor [werknemer] niet voorzienbaar. Alles tezamen bezien maakt dat sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Betwist wordt dat er een voldragen grond is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De maatregel van ontbinding is bovendien buitenproportioneel, zeker gezien het vlekkeloze functioneren van [werknemer] tot heden en de ernstige gevolgen voor hem van het verlies van zijn dienstbetrekking.

De beoordeling

5. Centraal in deze zaak staat de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
6. Nu niet anders is gesteld of gebleken, moet ervan worden uitgegaan dat er geen sprake is van een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of een naar aard en strekking daarmee vergelijkbaar opzegverbod in een ander wettelijk voorschrift.
7. De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [werknemer] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
8. DAS voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in het (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [werknemer] zoals bedoeld in artikel 7: 669 lid 2 sub e BW (de e-grond), dan wel dat sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat in redelijkheid van DAS niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voort duren, zoals bedoeld in artikel 7: 669 lid 2 sub g BW (de g-grond).
9. DAS heeft het (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [werknemer] (de e-grond) als volgt onderbouwd:
 [werknemer] heeft in strijd met het verbod tot het verrichten van nevenactiviteiten gehandeld;
 [werknemer] heeft in strijd met de gedragscode gehandeld waardoor hij niet integer heeft gehandeld en een belangenverstrengeling heeft veroorzaakt;
 [werknemer] heeft met DAS (betaalde) concurrerende werkzaamheden verricht waarbij hij een persoonlijk financieel gewin heeft gerealiseerd;
 [werknemer] heeft in strijd met zijn verplichtingen op grond van goed werknemerschap gehandeld ex artikel 7: 611 BW;
 DAS heeft door het handelen van [werknemer] reputatieschade geleden; [A] is door het handelen van [werknemer] mogelijk financieel benadeeld; DAS had [A] immers van dienst kunnen zijn onder zijn verzekeringspolis, dan wel via de Prepaid dienstverlening (advies tegen een vast bedrag);
 door de (initiële) vordering van [A] is DAS gehouden tot een vergoeding van de door hem ingediende factuur en/of een gedeelte daarvan en ernstig in verlegenheid gebracht;
 [werknemer] heeft de gehele kwestie willens en wetens verzwegen voor DAS.
10. Vooropgesteld zij - en dat is tussen partijen ook niet in geschil - dat in de arbeidsovereenkomst aan [werknemer] geen algeheel verbod tot het verrichten van nevenwerkzaamheden wordt opgelegd. Dit laat onverlet dat [werknemer] bij het verrichten van zijn nevenwerkzaamheden niettemin gehouden was om de potentiele belangen van zijn werkgever te respecteren - en ingeval van conflicterende belangen zelfs bóven die van de eigen nevenwerkzaamheden te laten gelden: "
baas boven (eigen) baas" - en zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, dan wel als goed werknemer niet te schaden.
10. Naar het oordeel van de kantonrechter gold echter voor [werknemer] , blijkens de arbeidsovereenkomst, hoe dan ook een meldingsplicht van de in deze zaak ter discussie staande nevenwerkzaamheden. De enkele melding bij aanvang dienstverband van het incidenteel geven van juridisch advies vrijwaarde [werknemer] in elk geval niet zondermeer tot het verlenen van uitgebreide juridische bijstand en het voeren van gerechtelijke procedures. Dat dit - in letterlijke zin - geen
structurelenevenwerkzaamheden betrof, maakt dit niet anders, aangezien de in deze zaak evident aan de orde zijnde belangenverstrengeling deze beperking niet kent.
10. In het midden latend of [werknemer] deze meldingsplicht reeds had bij aanvang van de door hem verleende juridische bijstand aan [A] , zonneklaar is dat deze plicht wèl bestond vanaf het moment dat [werknemer] wist dat [A] een - op dat moment toereikende - rechtsbijstandverzekering bij DAS had en zelfs eerder was bijgestaan door - nota bene - de kamergenoot van [werknemer] (!) bij DAS.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het verrichten van nevenwerkzaamheden, gelijk aan de werkzaamheden van DAS, aan een verzekerde klant van DAS -zonder dat dit wordt gemeld aan DAS- zondermeer in strijd met de bij arbeidsovereenkomst van toepassing verklaarde Gedragscode, alsook met hetgeen van [werknemer] als goed werknemer mocht worden verwacht. Dat [A] bij [werknemer] was beland na een foutief gegeven advies van (de collega van) DAS, zoals [werknemer] stelt, en - ook na bekendwording van de verzekeringsdekking - door [werknemer] verder wilde worden bijgestaan, doet daar niet aan af. [werknemer] had immers, na melding, de juridische bijstand "onder de vlag van DAS" kunnen continueren met aanzienlijk lagere kosten voor [A] , welke stelling door hem ter zitting niet is weersproken. [werknemer] heeft zijn fout op dit punt, zowel schriftelijk als ter zitting, ook erkend.
13. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [werknemer] aldus gehandeld in strijd met zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, door - zonder dit te melden - concurrerende nevenwerkzaamheden te verrichten, waardoor een belangenverstrengeling is ontstaan. Los van het (al dan niet beoogde) financieel nadeel van [A] , heeft [werknemer] DAS daarmee in ernstige verlegenheid gebracht, zoals blijkt uit de nadien door [A] ondernomen pogingen om zijn kosten alsnog op DAS te verhalen, en aldus reputatieschade toegebracht. De stelling van [werknemer] dat hij deze actie van [A] niet heeft kunnen voorzien, acht de kantonrechter zowel onbegrijpelijk als irrelevant.
13. Uitgaande van het verwijtbaar handelen van [werknemer] , dient thans te worden beoordeeld of dit handelen van dien aard is dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten.
13. [werknemer] heeft dienaangaande aangevoerd dat het hele voorval een ongelukkige samenloop van omstandigheden betreft en dat een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van dit ene incident een disproportionele maatregel is.
13. Onweersproken is dat [werknemer] tot heden uitstekend heeft gefunctioneerd. Dit blijkt onder meer uit de overgelegde beoordelingsverslagen en uitgekeerde bonussen. Daarmee rijst de vraag of DAS - gegeven dit eenmalige incident - had kunnen volstaan met het geven van een ernstige waarschuwing en het met [werknemer] afstemmen van maatregelen om herhaling van (het risico van conflicterende) nevenwerkzaamheden te voorkomen. Hoewel het incident buitengewoon ernstig is en DAS het op dit punt aan [werknemer] gemaakte verwijt terecht hoog opneemt, beantwoordt de kantonrechter deze vraag in de gegeven omstandigheden en alles afwegende bevestigend. Zoals blijkt uit hetgeen hierna wordt overwogen, kan dit [werknemer] evenwel niet baten.
13. Het voorgaande betekent wel dat het door DAS gestelde verwijtbaar handelen, enkel gebaseerd op het besproken incident, geen redelijke grond voor ontbinding oplevert, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW. Het primaire verzoek wordt daarmee afgewezen.
13. Het subsidiaire verzoek betreft de ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, als gevolg van de in de ogen van DAS ontstane onherstelbare vertrouwensbreuk. De wetgever verlangt blijkens de thans geldende Wet werk en zekerheid een strikt gescheiden beoordeling van elk van de aangedragen gronden voor ontbinding, zodat de gestelde vertrouwensbreuk als zelfstandige grond moet worden beoordeeld.
13. DAS heeft deze ontbindingsgrond -naast het hiervoor besproken incident- mede gegrond op het optreden van [werknemer] tijdens en na het voorval dat in deze zaak centraal staat en het verwijt dat DAS hem dienaangaande maakt.
13. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door DAS in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden wèl een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
13. Reeds hiervoor is overwogen dat [werknemer] heeft gehandeld in strijd met de verplichtingen, die voortvloeien uit zijn arbeidsovereenkomst en zijn verplichtingen als goed werknemer, door - zonder dit te melden - (concurrerende) juridische bijstand te verlenen aan een klant van DAS, waardoor een belangenverstrengeling is ontstaan.
De kantonrechter is van oordeel dat [werknemer] van dit handelen een (ernstig) verwijt kan worden gemaakt. Het feit dat [werknemer] de (mogelijke) reputatieschade voor DAS destijds niet heeft onderkend, acht de kantonrechter voor een ervaren jurist als [werknemer] welhaast onbegrijpelijk. Des te onbegrijpelijker is het dan ook dat [werknemer] dit, getuige zijn verweer, ook thans nog niet inziet en volstrekt voorbij gaat aan het belang van DAS op dit punt. Deze houding blijkt uit het verweer van [werknemer] , waarin het gepasseerde in hoge mate wordt gebagatelliseerd, maar in het bijzonder uit het feit dat hij na het gesprek met zijn werkgever uit eigen beweging contact heeft gezocht met [A] .
Juist door contact op te nemen met [A] , kort nadat hij het confronterende gesprek met zijn werkgever had gehad en daarbij zelfs uitdrukkelijk had toegezegd het contact met derden over deze kwestie te mijden, heeft [werknemer] blijk gegeven de belangen van DAS op dit punt en de thans in geding zijnde "competenties" volstrekt te onderschatten. Immers, door [A] - een klant van DAS, met wie DAS op dat moment in overleg was omtrent een vergoeding van juridische bijstand - thuis te ontvangen voor verder overleg en te betrekken bij het geschil met zijn werkgever heeft [werknemer] de belangenverstrengeling alleen maar versterkt. Daarmee heeft [werknemer] niet alleen de expliciet met zijn werkgever gemaakte afspraken (andermaal) geschonden, maar tegelijk laten zien dat hij zich de toepasselijke Gedragscode -ondanks de in 2012 gevoerde interne integriteitcampagne- niet eigen heeft gemaakt of heeft willen maken. De hierdoor ontstane vertrouwensbreuk, die door DAS op goede gronden als onherstelbaar is gekwalificeerd, maakt naar het oordeel van de kantonrechter een voortzetting van het dienstverband niet langer mogelijk, althans in redelijkheid niet van DAS te vergen.
22. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarmee sprake van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie als voldragen ontbindingsgrond. Herplaatsing van [werknemer] binnen de organisatie van DAS ligt, gegeven het voorgaande, niet in de rede. De arbeidsovereenkomst zal daarom op de subsidiaire grond en met inachtneming van het bepaalde in artikel 7:671b lid 8a BW worden ontbonden per 1 juni 2016.
22. [werknemer] heeft niet verzocht om DAS te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding dan wel een billijke vergoeding. DAS daarentegen heeft de kantonrechter verzocht [werknemer] de aanspraak op beide vergoedingen te ontzeggen. Om die reden zal de kantonrechter hierover een oordeel geven.
22. Op grond van artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW is de transitievergoeding niet verschuldigd, wanneer het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. DAS heeft met een beroep op dit artikel verzocht de ontbinding van de arbeidsovereenkomst uit te spreken zonder toekenning van de transitievergoeding.
22. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer gaat om bijvoorbeeld de situatie waarin de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt, of de situatie waarin de werknemer controlevoorschriften bij ziekte herhaaldelijk, ook na toepassing van loonopschorting, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 39).
De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst wegens een onherstelbare vertrouwensbreuk wordt ontbonden. Hoewel daarbij ook is geoordeeld dat [werknemer] aan deze vertrouwensbreuk heeft bijgedragen, leveren de daaraan ten grondslag liggende feiten en omstandigheden naar het oordeel van de kantonrechter niet een zodanig ernstige verwijtbaarheid op, zoals door de wetgever bedoeld, dat dit de ontzegging van de transitievergoeding rechtvaardigt.
26. Dat betekent dat DAS de transitievergoeding verschuldigd is en zal worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding tot een bedrag van € 11.100,90 bruto.
26. De kantonrechter ziet daarentegen geen aanleiding om aan [werknemer] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van DAS. Dit is gesteld noch gebleken.
26. Nu aan de ontbinding een vergoeding wordt verbonden, wordt DAS gelet op artikel 7:686a lid 6 BW in de gelegenheid gesteld om het verzoek in te trekken.
26. De kantonrechter ziet aanleiding om te bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt.

BESLISSING

De kantonrechter:
1. bepaalt dat de termijn, waarbinnen DAS het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij, zal lopen tot 27 april 2016 om 12:00 uur;
voor het geval het verzoek niet wordt ingetrokken:
2. ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juni 2016;
3. veroordeelt DAS om aan [werknemer] een transitievergoeding te betalen van € 11.100,90 bruto;
4. bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J. Oostdijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 april 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.