ECLI:NL:RBNNE:2016:5529

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
C18/169747 PR RK 16-343
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek van verzoeker tegen mr. Th.A. Wiersma

Op 30 augustus 2016 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. Th.A. Wiersma, die als rolrechter optrad in een andere procedure. Het verzoek is ingediend na afloop van een zitting op 30 augustus 2016, waarbij de verzoeker geen redenen heeft opgegeven voor de late indiening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten en omstandigheden die tot het wrakingsverzoek hebben geleid, zich tijdens de zitting hebben voorgedaan, maar dat het verzoek pas meer dan een uur later is ingediend. Dit is in strijd met de vereisten van artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat vereist dat een wrakingsverzoek onmiddellijk na bekendwording van de feiten of omstandigheden wordt ingediend. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat verzoeker eerder gebruik heeft gemaakt van het wrakingsinstrument en dus bekend moet zijn met de bijbehorende regels. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten dat verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot wraking, en een mondelinge behandeling van het verzoek niet nodig is. De beslissing is openbaar uitgesproken op 16 september 2016.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige wrakingskamer
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/169747 / PR RK 16-343
Beslissing van 16 september 2016
op het verzoek van
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Bij op 30 augustus 2016 te 12.21 uur ter griffie van deze rechtbank ingekomen brief heeft verzoeker het verzoek tot wraking ingediend van mr. Th.A. Wiersma, die de procedure met zaaknummer 5195026 CV EXPL 16-9648 behandelde als rolrechter.
2. Beoordeling
2.1.
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, Rv wordt het verzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Dit laatstbedoelde artikellid borgt daarmee dat het ernstige gebrek dat aan de behandeling van een zaak kleeft wanneer de onpartijdigheid van een rechter in twijfel wordt getrokken, direct kenbaar wordt gemaakt.
2.2.
In de wetsgeschiedenis van artikel 37, eerste lid, Rv (MvT,
Kamerstukken II1999/00, 26 855, nr. 3, p. 66) staat dienaangaande dat een wrakingsverzoek kan worden ingediend in elke stand van het geding, dus ook nog na afloop van de behandeling. Het is namelijk zeer wel mogelijk dat dan pas feiten of omstandigheden blijken waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uit de toelichting volgt dat de mogelijkheid om na afloop van de behandeling een wrakingsverzoek in te dienen in beginsel niet geboden hoeft te worden indien terstond tijdens de zitting zich dergelijke feiten of omstandigheden voordoen.
2.3.
Uit het verzoekschrift en het proces-verbaal van de zitting van 30 augustus 2016 te 11.00 uur is gebleken dat de gestelde feiten en omstandigheden waarop verzoeker zijn wrakingsverzoek heeft gebaseerd zich alle tijdens de zojuist genoemde zitting hebben voorgedaan en dat eerst één uur en twintig minuten daarna het wrakingsverzoek is ingediend. Daarmee is het verzoek niet gedaan zodra die feiten en omstandigheden bekend zijn geworden. Dat klemt te meer daar verzoeker in zijn verzoek geen reden heeft aangegeven op grond waarvan het wrakingsverzoek eerst na de zitting is gedaan. Bovendien draagt de rechtbank er ambtshalve kennis van dat verzoeker zich vaker heeft bediend van het wrakingsinstrument, zodat hij geacht wordt op de hoogte te zijn van de daarmee samenhangende voorschriften.
Bijzondere feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, zijn gesteld noch gebleken.
2.4.
Een en ander in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt tot de slotsom dat verzoeker als kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking zal worden verklaard. Een mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking kan daarom achterwege blijven.
2.5.
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

3.3. De beslissing

De rechtbank
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.W. de Jonge, voorzitter, mr. M.A.B. Faber-Siermann en mr. P.G. Wijtsma en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2016.
js