ECLI:NL:RBNNE:2016:5507

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 april 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
C18/165514 PR RK 16-103
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens niet-tijdige indiening

Op 14 april 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in Groningen, een mondelinge uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. F. Sijens. De verzoeker had op 1 maart 2016 mr. Sijens gewraakt, maar de rechter heeft in zijn brief van 25 maart 2016 aangegeven niet in het wrakingsverzoek te berusten. Tijdens de zitting op 14 april 2016 zijn de feiten en omstandigheden rondom het wrakingsverzoek besproken. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de feiten die aanleiding gaven tot het verzoek zich tijdens een eerdere mondelinge behandeling op 8 december 2015 hadden voorgedaan. De rechtbank benadrukte dat het verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten bekend zijn, om de onpartijdigheid van de rechter te waarborgen. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet tijdig had gereageerd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die tot een ander oordeel zouden nopen. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de wrakingskamer.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Locatie Groningen
128933 / HA RK 11-30516 september 2016
Meervoudige wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: 165514 / PR RK 16-103
Datum beslissing: 14 april 2016
Proces-verbaal van de mondelinge beslissing op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van
[naam] ,
wonende te [woonplaats]
verzoeker,
in persoon procederende.

1.Het procesverloop

1.1
[verzoeker] heeft bij brief van 1 maart 2016 mr. F. Sijens als rechter in deze rechtbank gewraakt.
1.2
Bij brief van 25 maart 2016 heeft mr. Sijens kenbaar gemaakt dat hij niet in het wrakingsverzoek berust.
1.3
Op 14 april 2014 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld door mr. W.J.A.M. Dijkers, voorzitter, en mrs. P. Molema en R.L. Vucsán, leden.
1.4
[verzoeker] is ter zitting verschenen. Mr. Sijens is met kennisgeving niet ter zitting verschenen.
1.5
Na beraad in raadkamer heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan.

2.De beoordeling

2.1
Ingevolge artikel 8:15 Awb e.v. kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van de verzoeker is niet doorslaggevend. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
2.3
[verzoeker] heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat mr. Sijens ten onrechte voorbij is gegaan aan een uitspraak van de Hoge Raad. De rechtbank concludeert dat dit inhoudelijke kritiek betreft op een eerdere uitspraak van mr. Sijens. Een inhoudelijk oordeel in een eerdere procedure kan evenwel geen grond voor wraking opleveren. Een rechter is bovendien formeel niet gebonden aan jurisprudentie van een hogere rechter.
2.4
Met betrekking tot de stellingen van [verzoeker] over het toelaten van een toehoorder ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van zijn zaak en het feit dat mr. Sijens deze toehoorder na afloop heeft verzocht te blijven zitten en daarnaast de opmerkingen van mr. Sijens over Franeker, overweegt de rechtbank het volgende.
2.5
Artikel 8:16 lid 1 Awb luidt:
1. Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden[waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden: rb]
aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2.6
Dit artikel brengt met zich dat het verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten die aanleiding geven tot het verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het borgt daarmee dat het ernstige gebrek dat aan de behandeling van een zaak kleeft wanneer de onpartijdigheid van een rechter in twijfel wordt getrokken, direct kenbaar wordt gemaakt.
2.7
De door [verzoeker] aangevoerde feiten en omstandigheden hebben zich tijdens de mondelinge behandeling in een vorige procedure op 8 december 2015 voorgedaan. Van [verzoeker] mocht daarom worden gevergd dat hij tijdens de mondelinge behandeling van die zaak of kort daarna kenbaar had gemaakt dat hij de rechter wilde wraken en dat niet eerst, zoals hij heeft gedaan, in deze procedure naar voren brengt als wrakingsgrond. Bijzondere feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, zijn door [verzoeker] niet gesteld en kunnen ook overigens niet blijken.
2.8
Een en ander in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt tot de slotsom dat het wrakingsverzoek van [verzoeker] zal worden afgewezen. Aan het verzoek van [verzoeker] om zijn kosten te vergoeden, komt de rechtbank derhalve niet toe.

3.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking van mr. Sijens af;
bepaalt dat de hoofdzaak (met zaaknummer LEE 16/255 WGS) wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan [verzoeker] , mr. Sijens en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J.A.M. Dijkers, voorzitter, en mrs. P. Molema en R.L. Vucsán, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2016.
eh