Op 31 oktober 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een verzoek tot schadevergoeding afgewezen dat was ingediend op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. De zaak betrof een verdachte die was ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij al een behandeling had ondergaan in het kader van de Wet BOPZ. De rechtbank oordeelde dat er geen gronden van billijkheid waren om tot schadevergoeding over te gaan, aangezien de verdachte geen straf of maatregel was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte reeds adequate behandeling had ontvangen en dat de maatregel van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht niet meer nodig was.
De rechtbank overwoog dat, hoewel de verdachte geen straf was opgelegd, de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis niet werd opgelegd omdat de verdachte al onder behandeling was. De officier van justitie stelde dat er geen gronden van billijkheid waren om de gevraagde vergoedingen toe te kennen, en verwees naar eerdere uitspraken van de rechtbank die vergelijkbare situaties behandelden. De rechtbank volgde dit standpunt en concludeerde dat de situatie van de verzoeker niet wezenlijk verschilde van die van andere gewezen verdachten die niet in een psychiatrisch ziekenhuis verbleven.
Uiteindelijk werd het verzoek tot schadevergoeding afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel was dat er geen sprake was van een overheid die 'mistast' in haar optreden. De beslissing werd genomen door mr. M.R. de Vries, rechter, en werd openbaar uitgesproken op 31 oktober 2016.