ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ3845

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
000059-09
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na voorlopige hechtenis en terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 juli 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker had gedurende 10 maanden in voorlopige hechtenis gezeten en was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, maar wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid was hem de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd. In hoger beroep werd de verzoeker vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling en veroordeeld voor de subsidiair tenlastegelegde vernieling, waarvoor geen TBS kon worden opgelegd. Het hof oordeelde dat er geen aanleiding was om een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis te gelasten, aangezien de verzoeker al op grond van de Wet BOPZ in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef. Het hof concludeerde dat, hoewel formeel voldaan was aan de criteria van artikel 89 Sv, het hoogst waarschijnlijk was dat de eerste rechter een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis zou hebben gelast als er geen TBS was opgelegd. Aangezien de verzoeker reeds in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef, achtte het hof toekenning van een schadevergoeding niet billijk en wees het verzoek af. De zaak werd behandeld in de raadkamer van het hof, waarbij de advocaat-generaal zich tegen toewijzing van het verzoek uitsprak, en het hof uiteindelijk besloot het verzoek af te wijzen.

Uitspraak

OV- nummer: 000059-09
parketnummer : 20-000568-09
uitspraakdatum : 6 juli 2009
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
raadkamer
BESCHIKKING OP VERZOEK SCHADEVERGOEDING EX ARTIKEL 89 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING.
Beschikking op het op 12 januari 2009 ter griffie van dit hof ingediende verzoekschrift van:
[Verzoeker],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
te dezer zaak domicilie kiezende te 1017 JD Amsterdam, Amstelveld 7, ten kantore van
mr. D.E. Wiersum.
Het verzoek strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat voor de schade, welke verzoeker stelt te hebben geleden ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis.
Onderzoek van de zaak
Het verzoek is door de raadkamer van dit hof op 22 juni 2009 in het openbaar behandeld.
Het hof heeft kennis genomen van de conclusie van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verzoeker naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid
Het onderhavige verzoekschrift is op 12 januari 2009 door het hof ontvangen. Het verzoekschrift is opgesteld door advocaat mr. D.E. Wiersum. In een begeleidende brief schrijft mr. Wiersum dat verzoeker het verzoek niet heeft ondertekend doch dat de GGZ Westelijk Noord-Brabant van mening was dat verzoeker vanuit zijn ziektebeeld niet in staat of bereid was het verzoekschrift met zijn behandelaars te bespreken en het te ondertekenen.
De advocaat-generaal heeft op de terechtzitting van 15 april 2009 gerequireerd tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker wegens het ontbreken van de handtekening aan het verzoek.
Het hof heeft bij tussenbeschikking van 29 april 2009 beslist dat niet kon worden vastgesteld of de weigering van verzoeker om het verzoekschrift te ondertekenen betekende dat verzoeker geen vergoeding wenste, of dat hij wel een vergoeding wenste maar dat hij slechts niet wilde tekenen omdat hij nergens voor wilde tekenen, waarbij verzoekers psychische gesteldheid kennelijk een bepalende rol speelde. Het hof heeft daarom het onderzoek heropend teneinde mr. Wiersum in de gelegenheid te stellen het verzoekschrift aan te vullen met een verklaring van verzoeker of een ander bescheid waaruit de wil van verzoeker omtrent de schadevergoeding kon blijken.
Op de terechtzitting van 22 juni 2009 heeft mr. Wiersum een door verzoeker ondertekende verklaring overgelegd, waaruit naar het oordeel van het hof blijkt dat verzoeker inderdaad een schadevergoeding wenst te ontvangen. Het hof zal verzoeker daarom ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.
Beoordeling
Het verzoek is tijdig ingediend.
Uit de gedingstukken, waaronder de stukken van de strafzaak, blijkt dat verzoeker verzekering en voorlopige hechtenis heeft ondergaan van 18 juni 2007 tot en met 22 april 2008, zulks op grond van de verdenking van primair poging tot zware mishandeling (door het gooien van stukken stoeptegel in de hal van het NS-station te Roosendaal, in welke hal zich toen verschillende personen bevonden), subsidiair de verdenking van vernieling van een aantal ruiten van de stationshal (door die stukken stoeptegel door/tegen de ruiten te gooien). Blijkens art. 67 Sv kan zowel voor het primaire als voor het subsidiaire feit voorlopige hechtenis worden toegepast. Aan verzoeker zijn nog andere strafbare feiten ten laste gelegd, maar daarop was de voorlopige hechtenis niet gebaseerd.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 1 februari 2008 het primaire feit bewezenverklaard (naast andere feiten), en de verdachte wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid ontslagen van alle rechtvervolging, met oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Op zijn terechtzitting van 22 april 2008 heeft het hof het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
In zijn arrest van 21 oktober 2008 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd, de verdachte vrijgesproken van het primaire feit en bewezenverklaard het subsidiaire feit (naast andere feiten) en de verdachte wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof heeft blijkens zijn overwegingen niet de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd, omdat de bewezenverklaarde feiten geen misdrijven zijn waarop een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en deze feiten evenmin vallen onder de andere in art. 37a Sr aangewezen misdrijven ter zake waarvan de genoemde maatregel kan worden opgelegd. Voorts heeft het hof overwogen geen aanleiding te zien om de in art. 37 Sr voorziene maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis te gelasten, nu gebleken was dat de verdachte, enige tijd na zijn invrijheidstelling op 22 april 2008, op grond van de Wet BOPZ gedwongen was opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis en dat zijn verblijf aldaar op vrijwillige basis was verlengd.
De advocaat-generaal heeft zich uitgesproken tegen toewijzing van het verzoek omdat, kort gezegd, de voorlopige hechtenis terecht is toegepast en de verzoeker anders wel krachtens de Wet BOPZ zou zijn opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis en voorts omdat in de strafzaak ook een andere uitkomst denkbaar was geweest, namelijk een veroordeling, indien was aangenomen dat geen sprake was van volledige doch slechts gedeeltelijke ontoerekeningsvatbaarheid.
Het hof overweegt het volgende.
Aan de in art. 89 Sv gestelde voorwaarde voor schadevergoeding is voldaan, nu de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
De rechtbank heeft het primaire feit bewezenverklaard en ter zake daarvan de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd, hetgeen voor dat feit juridisch mogelijk is.
Als gevolg hiervan is de rechtbank niet toegekomen aan de vraag of, indien tegen de verdachte niet het primaire maar het subsidiaire feit zou worden bewezenverklaard, de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis moest worden opgelegd.
Het hof acht het hoogst waarschijnlijk dat de rechtbank, zou zijn aan deze vraag wel zijn toegekomen, de laatstgenoemde maatregel zou hebben gelast. Immers de rechtbank achtte blijkens het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling verpleging van de verdachte noodzakelijk. Deze noodzaak vloeit voort uit de in deze zaak opgestelde rapporten pro justitia van de psychiater Dillen en de psycholoog Van Soest, welke rapporten worden aangehaald in het vonnis van de rechtbank en in het arrest van het hof. Tenslotte blijkt deze noodzaak ook achteraf uit het feit dat de verzoeker, na zijn vrijlating uit de voorlopige hechtenis, gedwongen krachtens de Wet BOPZ is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.
Blijkens zijn hierboven aangehaalde overweging heeft het hof afgezien van het opleggen van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op de praktische grond dat de verdachte reeds op grond van de Wet BOPZ in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef. Hieruit kan worden afgeleid dat het hof , ware de verdachte niet opgenomen geweest, deze maatregel wel zou hebben opgelegd.
Zou de maatregel (van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis) zijn opgelegd, dan zou blijkens art. 89 Sv geen schadevergoeding kunnen worden toegekend.
Bij deze stand van zaken acht het hof toekenning van een schadevergoeding niet billijk.
Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
B E S L I S S I N G :
Het hof:
Wijst het verzoek af.
Aldus beslist door mr. J.C.A.M. Claassens, als voorzitter, en mr. J. Buhrs en mr. H.P. Vonhögen, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoekstra, als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 juli 2009.
Mr. H.P. Vonhögen is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.