1.3.Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek van 30 april 2015 en een arbeidskundig onderzoek van 20 mei 2015 is vervolgens de besluitvorming tot stand gekomen zoals weergegeven in Procesverloop.
2. Het bestreden besluit strekt tot handhaving van het primaire besluit. Daaraan heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gedateerd 9 oktober 2015, en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, gedateerd 22 oktober 2015, ten grondslag gelegd.
3. Eiseres voert in beroep aan dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat zij niet zomaar een taak in een arbeidsorganisatie kan uitvoeren op structurele duurzame basis. Door de PDD-NOS, een informatiestoornis, en een IQ van 69 legt eiseres opdrachten te letterlijk uit en interpreteert zij communicatie verkeerd. Ook leidt het op tijd en in tempo werken tot stress voor eiseres. Verder is het voor eiseres niet mogelijk om samen te werken met anderen omdat zij niet goed verbaal kan communiceren. Feitelijk is bij eiseres sprake van een sociale fobie. De verzekeringsarts heeft volgens eiseres ten onrechte geen aandacht besteed aan de eventuele sociale fobie en de paranoia die zich onder extreme omstandigheden kan voordoen. Eiseres is van mening dat zij geen arbeidsvermogen heeft.
4. Op 1 januari 2015 is artikel III van de Invoeringswet Participatiewet (Staatsblad 2014, 270 en 271) in werking getreden. Per 1 januari 2015 is ook het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb) aangepast.
Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wajong bedraagt de arbeidsongeschiktheidsuitkering per dag, de zaterdagen en zondagen niet meegerekend, bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, 75% van de grondslag.
Ingevolge artikel 3:8a, eerste lid, van de Wajong bedraagt de arbeidsongeschiktheidsuitkering per dag bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, 75% van de grondslag, indien de jonggehandicapte duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt onder duurzaam de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Ingevolge artikel III onder N van de Invoeringswet Participatiewet (Staatsblad 2014 270)
wordt in artikel 3:8, eerste lid, 75% vervangen door 70%.
Ingevolge het zesde lid van het enige artikel van het Besluit van 4 juli 2014 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten, de Wet hervorming kindregelingen en de Invoeringswet Participatiewet (Staatsblad 2014 271) treedt artikel III, onderdelen J, K, L en N, van de Invoeringswet Participatiewet in werking met ingang van 1 januari 2018.
Ingevolge artikel 1a, aanhef en eerste lid, van het Sb heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
5. Verweerder heeft in verband met de inwerkingtreding per 1 januari 2015 van de Wet Wajong de methode SMBA, sociaal-medische beoordeling van arbeidsvermogen, ontwikkeld. De SMBA beoogt verwezenlijking van een universeel toepasbare en professionele methode, waarmee het arbeidsvermogen van de betrokkenen kan worden geanalyseerd. De SMBA steunt op de ICF, the International Classification of Functioning Disability and Health, waarmee het menselijk functioneren kan worden beschreven vanuit drie verschillende perspectieven: 1. functies (mentale of fysieke stoornissen) 2. activiteiten (beperkingen) en 3. participatie. Als kennis- en beoordelingsondersteunend instrument maakt verweerder daarbij gebruik van het Methode Ondersteunend Instrument (MOI). In het MOI is een vastgesteld ICF-begrippenkader opgenomen waarmee de samenhang en wisselwerking tussen de drie perspectieven inzichtelijk wordt gemaakt.