ECLI:NL:RBNNE:2016:4981

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4672
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de gezondheidstoestand van eiseres voor Wajong-uitkering met toepassing van SMBA en ICF

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 11 november 2016, is de gezondheidstoestand van eiseres beoordeeld in het kader van haar recht op een Wajong-uitkering. Eiseres, geboren in 1990, ontving sinds 2008 een Wajong-uitkering, maar de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft besloten haar uitkering per 1 januari 2018 te verlagen naar 70% van het minimumloon, omdat zij arbeidsvermogen zou hebben. Eiseres betwistte deze beslissing en voerde aan dat haar medische beperkingen waren onderschat en dat zij geen arbeidsvermogen had. De rechtbank oordeelde dat de gebruikte methoden, zoals de SMBA en het ICF, rechtens aanvaardbaar zijn voor de beoordeling van de gezondheidstoestand. Eiseres had haar stellingen niet onderbouwd met objectieve medische gegevens, waardoor haar beroep ongegrond werd verklaard. De rechtbank concludeerde dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/4672

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2016 in de zaak tussen

[naam] , te Feanwâlden, eiseres

(gemachtigde: mr. H. de Jong),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: T.R. Vallinga).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat haar uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) met ingang van 1 januari 2018 wordt verlaagd naar 70% van het minimumloon, omdat zij arbeidsvermogen heeft.
Bij besluit van 27 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, voorzien van gronden.
Verweerder heeft op 13 januari 2016 een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft verweerder een nadere rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 januari 2016 gevoegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. F. van der Hoef, kantoorgenoot en waarnemer van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1990, ontvangt vanaf 12 februari 2008 een uitkering op grond van de Wajong, laatstelijk op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Haar Wajong-uitkering is gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Zij is bekend met beperkingen in het sociaal en persoonlijk functioneren.
1.1.
Bij brief van 11 juli 2014 heeft verweerder eiseres erover geïnformeerd dat op
1 januari 2015 de Participatiewet wordt ingevoerd, dat eiseres haar Wajong-uitkering behoudt indien zij aan de voorwaarden blijft voldoen en dat, afhankelijk van de vraag of zij al dan niet kan werken, de hoogte van haar uitkering vanaf 1 januari 2018 kan veranderen. Bij brief van 7 april 2015 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat voorlopig is geoordeeld dat op basis van de informatie in het dossier wordt aangenomen dat zij arbeidsvermogen heeft. Eiseres heeft zich niet met deze voorlopige beoordeling kunnen verenigen.
1.2.
Eiseres heeft op 20 april 2015 een vragenlijst Wajong ingevuld. In die vragenlijst is vermeld dat eiseres scoliose heeft gekregen, dat zij psychische en fysieke belemmeringen ondervindt om te gaan werken en dat zij een beneden normaal intelligentieniveau en
PDD-NOS heeft.
1.3.
Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek van 30 april 2015 en een arbeidskundig onderzoek van 20 mei 2015 is vervolgens de besluitvorming tot stand gekomen zoals weergegeven in Procesverloop.
2. Het bestreden besluit strekt tot handhaving van het primaire besluit. Daaraan heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gedateerd 9 oktober 2015, en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, gedateerd 22 oktober 2015, ten grondslag gelegd.
3. Eiseres voert in beroep aan dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat zij niet zomaar een taak in een arbeidsorganisatie kan uitvoeren op structurele duurzame basis. Door de PDD-NOS, een informatiestoornis, en een IQ van 69 legt eiseres opdrachten te letterlijk uit en interpreteert zij communicatie verkeerd. Ook leidt het op tijd en in tempo werken tot stress voor eiseres. Verder is het voor eiseres niet mogelijk om samen te werken met anderen omdat zij niet goed verbaal kan communiceren. Feitelijk is bij eiseres sprake van een sociale fobie. De verzekeringsarts heeft volgens eiseres ten onrechte geen aandacht besteed aan de eventuele sociale fobie en de paranoia die zich onder extreme omstandigheden kan voordoen. Eiseres is van mening dat zij geen arbeidsvermogen heeft.
4. Op 1 januari 2015 is artikel III van de Invoeringswet Participatiewet (Staatsblad 2014, 270 en 271) in werking getreden. Per 1 januari 2015 is ook het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb) aangepast.
Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wajong bedraagt de arbeidsongeschiktheidsuitkering per dag, de zaterdagen en zondagen niet meegerekend, bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, 75% van de grondslag.
Ingevolge artikel 3:8a, eerste lid, van de Wajong bedraagt de arbeidsongeschiktheidsuitkering per dag bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, 75% van de grondslag, indien de jonggehandicapte duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt onder duurzaam de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Ingevolge artikel III onder N van de Invoeringswet Participatiewet (Staatsblad 2014 270)
wordt in artikel 3:8, eerste lid, 75% vervangen door 70%.
Ingevolge het zesde lid van het enige artikel van het Besluit van 4 juli 2014 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten, de Wet hervorming kindregelingen en de Invoeringswet Participatiewet (Staatsblad 2014 271) treedt artikel III, onderdelen J, K, L en N, van de Invoeringswet Participatiewet in werking met ingang van 1 januari 2018.
Ingevolge artikel 1a, aanhef en eerste lid, van het Sb heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
5. Verweerder heeft in verband met de inwerkingtreding per 1 januari 2015 van de Wet Wajong de methode SMBA, sociaal-medische beoordeling van arbeidsvermogen, ontwikkeld. De SMBA beoogt verwezenlijking van een universeel toepasbare en professionele methode, waarmee het arbeidsvermogen van de betrokkenen kan worden geanalyseerd. De SMBA steunt op de ICF, the International Classification of Functioning Disability and Health, waarmee het menselijk functioneren kan worden beschreven vanuit drie verschillende perspectieven: 1. functies (mentale of fysieke stoornissen) 2. activiteiten (beperkingen) en 3. participatie. Als kennis- en beoordelingsondersteunend instrument maakt verweerder daarbij gebruik van het Methode Ondersteunend Instrument (MOI). In het MOI is een vastgesteld ICF-begrippenkader opgenomen waarmee de samenhang en wisselwerking tussen de drie perspectieven inzichtelijk wordt gemaakt.
5.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de methode SMBA en het ondersteunend medische systeem ICF alsmede het MOI niet in beginsel als rechtens aanvaardbaar te achten voor de beoordeling van de gezondheidstoestand van eiseres ter vaststelling van haar recht op een Wajong-uitkering. De rechtbank stelt bovendien vast dat eiseres in dit kader geen gronden heeft ingediend.
6. Aan het bestreden besluit heeft verweerder onder meer ten grondslag gelegd een rapport van de verzekeringsarts en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiseres betwist de juistheid van deze medische rapportages. De rechtbank dient dan ook te beoordelen of deze rapportages zorgvuldig tot stand zijn gekomen en of er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6.1.
In het kader van de herindeling Wajong heeft de verzekeringsarts eiseres onderzocht op het spreekuur van 29 april 2015. De verzekeringsarts heeft zijn conclusies in zijn rapport van 30 april 2015 gebaseerd op eigen onderzoek en dossiergegevens. De verzekeringsarts stelt zich op het standpunt dat de beperkingen die bij de eerste beoordeling van eiseres in 2007 zijn vastgesteld thans niet wezenlijk anders zijn. Zij heeft nog steeds behoefte aan duidelijkheid, structuur en ondersteuning van een begripvolle, steunende begeleider. Daarnaast ondervindt zij problemen in de sociale omgang. De verzekeringsarts ziet evenwel geen medische reden waarom eiseres niet voor vier uur per dag belastbaar is. Volgens de verzekeringsarts is niet gebleken dat eiseres niet een uur aaneengesloten kan werken. Bij voldoende duidelijkheid en structuur kan eiseres afspraken nakomen. Eiseres lijkt te beschikken over basale werknemersvaardigheden of kan deze nog ontwikkelen als zij op een werkplek goede begeleiding krijgt. Als er duidelijk en concreet wordt gecommuniceerd kan zij instructies begrijpen, onthouden en uitvoeren. Voorts verwacht de verzekeringsarts dat eiseres met voldoende ondersteuning en begeleiding op de werkplek sociale vaardigheden kan aanleren. De verzekeringsarts concludeert dat eiseres op medische gronden arbeidsvermogen heeft.
6.2.
De arbeidsdeskundige heeft op 19 mei 2015 met eiseres gesproken en heeft na onderzoek en met inachtneming van de bevindingen van de verzekeringsarts geconcludeerd dat eiseres over arbeidsvermogen beschikt.
6.3.
Blijkens het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gedateerd 9 oktober 2015, heeft deze arts het dossier van eiseres bestudeerd en op 30 september 2015 de hoorzitting bijgewoond. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om anders te oordelen dan de primaire verzekeringsarts. Daartoe heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat de verzekeringsarts in haar rapport voldoende rekening heeft gehouden met beperkingen op basis van PDD-NOS, een lichte verstandelijke beperking en (mogelijk) een lichte scoliose. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet onvoldoende aanwijzingen voor een sociale fobie of paranoia. Door de eerder opgedane negatieve ervaringen is eiseres onzeker geworden, maar van een psychiatrisch toestandsbeeld is geen sprake. Eiseres heeft nog steeds veel behoefte aan duidelijkheid, structuur en extra begeleiding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht eiseres vier uur per dag belastbaar en in staat om een uur aaneengesloten te werken. De beperkingen voor arbeid zijn correct in kaart gebracht.
6.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft blijkens zijn rapport van 22 oktober 2015 de analyse arbeidsvermogen van de arbeidsdeskundige van 20 mei 2015 ongewijzigd gehandhaafd.
6.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, in reactie op hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd, in de rapportage van 8 januari 2016 naar voren gebracht dat er medisch gezien sprake is van een stoornis in het autisme spectrum, een lichte verstandelijke beperking en rugklachten. De belastbaarheid van eiseres is op juiste wijze weergegeven in het rapport van de primaire verzekeringsarts van 30 april 2015. Hiertoe acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep van belang dat eiseres in staat is geweest om onderwijs te volgen en dat zij, mits er voldoende overzicht is, huishoudelijke taken goed aan kan. Voorts acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep het navolgbaar dat eiseres over basale werknemersvaardigheden lijkt te beschikken. De verzekeringsarts heeft terecht geconcludeerd dat er wat betreft het aantal uren geen belemmeringen zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat de ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft voor wijziging van het standpunt.
6.6.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), bijvoorbeeld de uitspraak van 22 mei 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1683), komt aan rapportages opgesteld door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) en een arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) een bijzondere waarde toe, mits deze rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Het is aan eiseres om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapportages van verweerder niet voldoen aan de hiervoor genoemde vereisten of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat de in de rapportages gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts noodzakelijk.
6.7.
Eiseres betoogt dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat zij geen arbeidsvermogen heeft. Zij heeft haar stelling in beroep echter niet met objectieve medische gegevens onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand gekomen. Door de arbeidsdeskundigen is in hun rapportages geconcludeerd dat eiseres arbeidsvermogen heeft, waarbij gemotiveerd en op inzichtelijke wijze is getoetst of is voldaan aan de vier criteria van artikel 1a van het Sb. Ook deze rapporten zijn naar het oordeel van de rechtbank niet onzorgvuldig tot stand gekomen. Verder is niet gebleken dat de rapporten van de verzekeringsartsen en de arbeidskundigen tegenstrijdigheden bevatten of dat ze onvoldoende begrijpelijk zijn.
6.8.
Voor zover eiseres ter zitting heeft betoogd dat de verzekeringsarts in zijn rapportage van 30 april 2015 betwijfelt of eiseres over werknemersvaardigheden beschikt, gelet op diens opmerking dat eiseres “lijkt te beschikken over werknemersvaardigheden” volgt de rechtbank eiseres niet. Verweerder heeft in dit verband terecht opgemerkt dat de verzekeringsarts een slag om de arm kan houden, omdat de arbeidsdeskundige aan de hand van de rapportage van de verzekeringsarts de conclusies dient te trekken over de werknemersvaardigheden. Dat is in dit geval ook gebeurd. Ook hierin ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de rapporten onzorgvuldig tot stand zijn gekomen.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit terecht en op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat de Wajong-uitkering van eiseres met ingang van 1 januari 2018 wordt verlaagd naar 70% van het minimumloon, omdat zij arbeidsvermogen heeft.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, en mr. H.R. Bracht en mr. A.M. Klingenberg, leden, in aanwezigheid van mr. E.H. Pot, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.