ECLI:NL:RBNNE:2016:4961

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
10 november 2016
Zaaknummer
LEE 15/3796
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennisneming van politiegegevens en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit

In deze zaak heeft eiser op 8 augustus 2015 verzocht om kennisneming van politiegegevens die over hem zijn verwerkt. Verweerder, de korpschef van politie, heeft dit verzoek gedeeltelijk gehonoreerd bij besluit van 28 augustus 2015. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 4 februari 2016 is eiser verschenen, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en een andere vertegenwoordiger. De rechtbank heeft het onderzoek heropend na aanvullende informatie van verweerder en heeft meerdere brieven uitgewisseld met partijen over de verwerking van de politiegegevens. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder het verzoek van eiser heeft aangemerkt als een verzoek op basis van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg). Eiser heeft betoogd dat hij inzage wil in alle geregistreerde stukken, maar verweerder heeft aangegeven dat hij op zorgvuldige wijze uitvoering heeft gegeven aan het kennisnemingsverzoek. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het bestreden besluit vernietigd moet worden, maar dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven, omdat verweerder in de beroepsfase alsnog alle relevante documenten aan eiser heeft verstrekt. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiser moet vergoeden en heeft de proceskosten in beroep toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 15/3796

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: A. Boukema).

Procesverloop

Op 8 augustus 2015, door verweerder ontvangen op 11 augustus 2015, heeft eiser schriftelijk verzocht tot kennisneming van de politiegegevens die over hem zijn verwerkt.
Bij besluit van 28 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser gehonoreerd, voor zover het de hem betreffende politiegegevens betreft.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2016. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door I. Belksma.
Bij brief van 15 februari 2016 heeft de rechtbank aan partijen medegedeeld dat zij, gelet op de brief van verweerder van 4 februari 2016, aanleiding ziet om het ter zitting gesloten onderzoek te heropenen. Hierbij heeft de rechtbank vragen gesteld aan verweerder.
Bij brief van 11 februari 2016 heeft eiser nadere stukken aan de rechtbank toegezonden. Bij brief van 17 februari 2016 zijn deze stukken aan verweerder doorgezonden.
Bij brief van 23 februari 2016 heeft verweerder gereageerd op de vraagstelling van de rechtbank. Deze brief is doorgestuurd aan eiser.
Bij brief van 14 maart 2016 heeft verweerder een nadere reactie aan de rechtbank toegezonden, met daarin vervat aanvullende informatie omtrent de verwerking van politiegegevens eiser betreffende. Deze brief is doorgestuurd aan eiser.
Bij brief van 29 april 2015 heeft de rechtbank eiser verzocht om aan te geven of de brief van 14 maart 2016 aanleiding is om zijn beroep in te trekken, al dan niet met het verzoek om vergoeding van de proceskosten.
Bij brief van 4 mei 2016 heeft eiser aangegeven dat hij zijn beroep wil handhaven.
Bij brief van 11 mei 2016 heeft de rechtbank aan partijen toestemming gevraagd om zonder zitting uitspraak te doen. Bij brief van 20 mei 2016 heeft verweerder toestemming gegeven voor het achterwege laten van het onderzoek ter zitting.
Bij brief van 4 juli 2016 heeft de rechtbank partijen uitgenodigd voor de zitting van 11 augustus 2016.
Bij brief van 6 juli 2016 heeft eiser nadere stukken aan de rechtbank toegezonden. Deze brief is doorgezonden naar verweerder.
Bij brief van 16 juli 2016 heeft eiser nader stukken aan de rechtbank toegezonden. Deze brief is doorgestuurd aan verweerder.
Bij brief van 17 juli 2016 heeft eiser nadere stukken aan de rechtbank toegezonden. Deze brief is doorgestuurd aan verweerder.
Bij brief van 21 juli 2016 heeft eiser nadere stukken aan de rechtbank toegezonden. Deze brief is doorgestuurd aan verweerder.
Bij brief van 22 juli 2016 heeft de rechtbank een reactie aan eiser verzonden op zijn brief van 17 juli 2016.
Bij brief van 24 juli 2016 heeft eiser nadere stukken aan de rechtbank toegezonden. Deze brief is doorgestuurd aan verweerder.
Bij brief van 31 juli 2016 heeft eiser nadere stukken aan de rechtbank toegezonden. Deze brief is doorgestuurd aan verweerder.
Bij brief van 3 augustus 2016 heeft eiser nadere stukken aan de rechtbank toegezonden. Deze brief is doorgestuurd aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 11 augustus 2016. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij brief van 8 augustus 2015 heeft eiser aan verweerder verzocht om hem zijn gegevens toe te zenden welke in de loop der jaren, maar dan voornamelijk in de periode 1989 - 1996, maar ook daarna van hem zijn opgeslagen dan wel vastgelegd in de politiesystemen Noord-Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek van eiser gehonoreerd. Hierbij heeft verweerder eiser erop gewezen dat het recht op kennisneming een periode beslaat van 10 jaar voorafgaand aan het verzoek. In dit besluit heeft verweerder een overzicht van de registraties gegeven waarin politiegegevens van eiser zijn verwerkt.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder eisers verzoek om kennis te kunnen nemen van de op hem betrekking hebbende politiegegevens heeft aangemerkt als een verzoek zoals bedoeld in artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg). De rechtbank kan zich met dit standpunt van verweerder verenigen.
4. Eiser betoogt dat hij inzage wil in alle geregistreerde stukken. Hierbij heeft eiser aangegeven dat hij aangifte wil doen in diverse zaken, maar dat dit tot op heden niet lukt gezien vermelde registratie en behandeling van verweerder. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar jurisprudentie van de Hoge Raad, waaruit, aldus eiser, blijkt dat het wel mogelijk is om diverse zaken alsnog aanhangig te maken bij de rechter.
5. Verweerder stelt zich allereerst op het standpunt dat uit het beroepschrift met name valt op te maken dat eiser zich niet kan vinden in de weigering van de politie om van hem een aangifte van een strafbaar feit op te nemen. De jurisprudentie waarna eiser verwijst ziet, aldus verweerder, op de stuiting van verjaringstermijnen. Verweerder ziet niet in, in welk verband deze uitspraken met het bestreden besluit moeten worden opgevat, nu ten aanzien van besluiten op grond van artikel 25 van de Wpg verjaringstermijnen geen rol spelen. Ten aanzien van het verzoek in het beroepschrift van eiser dat hij inzicht wil in alle geregistreerde stukken geeft verweerder aan dat door hem op een correcte en zorgvuldige wijze uitvoering is gegeven aan eisers kennisnemingsverzoek. Hierbij geeft verweerder aan dat middels een schriftelijk overzicht met per registratie een globale samenvatting recht wordt gedaan aan zowel het belang van eiser om te mogen kennisnemen alsook het meewegen van de belangen van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden of de verwachte tijdsinspanning in de uitvoering van het kennisnemingsrecht.
6.1
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder politiegegeven verstaan: elk persoonsgegeven dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt. Ingevolge het bepaalde onder d wordt onder het verstrekken van politiegegevens verstaan: het bekend maken of ter beschikking stellen van politiegegevens.
6.2
Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Wpg deelt de verantwoordelijke een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens verwerking ondergaan. Hij verstrekt daarbij tevens desgevraagd inlichtingen over de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt. De verantwoordelijke kan zijn beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen, dan wel voor ten hoogste zes weken indien blijkt dat bij verschillende regionale of landelijke eenheden van de politie politiegegevens over de verzoeker worden verwerkt. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan. Ingevolge het tweede lid kunnen bij regeling van Onze Ministers nadere regels worden gesteld over het verzoek en de wijze van kennisneming.
6.3
Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Wpg wordt een verzoek, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, afgewezen voor zover het onthouden van kennisneming noodzakelijk is in het belang van: a. de goede uitvoering van de politietaak; b. de bescherming van de rechten van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van derden; c. de veiligheid van de staat. Ingevolge het tweede lid vindt een gehele of gedeeltelijke afwijzing schriftelijk plaats.
7.1
In de brief van 4 februari 2016 heeft verweerder aangegeven dat, in tegenstelling tot hetgeen door haar op de zitting van 4 februari 2016 is aangegeven, voor het voormalige korps Fryslân, thans het district Fryslân van de Eenheid Noord-Nederland, de politiegegevens, welke de verwerking langer dan tien jaar geleden heeft plaatsgevonden, nog niet definitief zijn verwijderd. Hierbij heeft verweerder aangegeven dat de meer dan tien jaar oude politiegegevens in het district Fryslân nog wel beschikbaar zijn.
7.2
Bij brief van 15 februari 2016 heeft de rechtbank aan verweerder gevraagd of zij gemotiveerd kan aangeven of zij bereid is om de in de brief van 4 februari 2016 genoemde stukken alsnog te overleggen.
7.3
Bij brief van 23 februari 2016 heeft verweerder aangegeven dat nadat is vastgesteld welke, meer dan tien jaar oude, politiegegevens van eiser zijn verwerkt, eiser alsnog van deze stukken in kennis gesteld zal worden. Bij brief van 14 maart 2016 heeft verweerder aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat aan eiser een brief is verzonden met aanvullende informatie omtrent de verwerking van politiegegevens hem betreffende die ouder zijn dan tien jaar.
7.4
Nu verweerder in de beroepsfase bij de rechtbank alsnog nadere stukken aan eiser heeft toegezonden, waarom eiser reeds in zijn brief van 8 augustus 2015 heeft verzocht, bestaat er aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen. Gelet hierop is het beroep gegrond. Nu in de beroepsfase alsnog documenten aan eiser zijn toegezonden en verweerder heeft aangegeven dat eiser nu in kennis is gesteld van alle politiegegevens hem betreffende is er aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand moeten worden gelaten.
8. De rechtbank stelt vervolgens vast dat partijen verdeeld houdt de vraag of verweerder alle gegevens die zij tot haar beschikking heeft wel openbaar heeft gemaakt. De rechtbank overweegt hierbij dat eiser graag inzage wil in alle geregistreerde stukken die hem betreffen en dat verweerder heeft aangegeven dat zij met de bij het bestreden besluit en de brief van 14 maart 2016 aan eiser toegezonden stukken alle gegevens heeeft toegezonden die onder haar berusten.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. Hierbij verwijst de rechtbank onder meer naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 mei 2016, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder het nummer ECLI:NL:RVS:2016:1320.
10. Ten aanzien van de vraag of verweerder alle gegevens die onder haar berusten bij het bestreden besluit en gedurende de beroepsfase openbaar heeft gemaakt overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank ziet geen aanleiding om de mededeling van verweerder, dat laatstelijk met de brief van 14 maart 2016 alle geregistreerde stukken aan eiser zijn toegezonden, ongeloofwaardig te achten. Daarnaast overweegt de rechtbank dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat verweerder meer relevante documenten voorhanden heeft. Eiser heeft uitsluitend aangedragen dat er wel meer documenten moeten zijn, maar eiser heeft niet aangedragen welke documenten verweerder dan nog zou moeten hebben.
11. Gelet op al het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om gebruik te maken van de haar in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gegeven bevoegdheid om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
12.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12.2
Met toepassing van artikel 8:75 van de Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten in beroep. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 43,24 (reiskosten van eiser voor het bijwonen van de zitting van 4 februari 2016 en het bijwonen van de nadere zitting op 11 augustus 2016, op basis van het openbaar vervoer, [woonplaats] - Groningen en terug).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,-- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 43,24.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.I. Havinga, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
8 november 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.