ECLI:NL:RBNNE:2016:4950

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2016
Publicatiedatum
10 november 2016
Zaaknummer
18-996507-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrift door vennootschap in relatie tot overname van energieleverancier

Op 10 november 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vennootschap, die eigendom was van de voormalig directeur van het Drentse energiebedrijf Rendo. De rechtbank heeft de vennootschap veroordeeld voor het valselijk opmaken van zeven facturen aan Electrabel, waarbij een bedrag van € 1 miljoen euro werd uitbetaald zonder dat daar legitieme prestaties tegenover stonden. De rechtbank legde een boete op van € 500.000 en verklaarde het door strafbare feiten verkregen bedrag van € 1.190.000 verbeurd. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek door de Belastingdienst/FIOD, waarbij werd vastgesteld dat de facturen vals waren en geen daadwerkelijke diensten waren geleverd. De rechtbank oordeelde dat de vennootschap als rechtspersoon verantwoordelijk was voor de valsheid in geschrift, en dat de gedragingen in de normale bedrijfsvoering pasten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, door het indienen van de facturen, had meegewerkt aan financiële criminaliteit ter eigen gewin.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/996507-12
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, d.d. 10 november 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[naam organisatie/ verdachte]

gevestigd te: [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25, 26 en 27 oktober 2016.
Als gemachtigde van verdachte is verschenen [naam gemachtigde] , bijgestaan door mr. C. Eenhoorn, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.L. Edens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 13 november 2006 tot
en met 15 juni 2007 in de gemeente Groningen en/of Hoogeveen en/of Meppel,
althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, zeven facturen (D-251 t/m D-257) , althans één of meer
van deze zeven facturen, zijnde ieder een geschrift dat bestemd is om tot
bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft/hebben opgemaakt of
heeft/hebben vervalst, met het oogmerk om de factu(u)r(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
bestaande de valsheid hierin dat verdachte op de factuur als omschrijving voor
de gefactureerde werkzaamheden heeft opgenomen "Honorarium voor verrichte
advieskosten: De specificatie zal u separaat worden toegezonden", terwijl er
geen kosten zijn gemaakt althans niet volledig zijn gemaakt en/of geen
adviezen zijn gegeven en/of de specificatie(s) niet separaat zijn toegezonden
en het bij verdachte en/of haar medeverdachte(n) ook niet in de bedoeling lag
dit alsnog te doen (D-216) en/of wetende dat er helemaal geen geoorloofde
en/of legitieme prestatie tegenover de gefactureerde bedragen stond;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde kan worden bewezen nu daarvoor voldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde nu haar geen strafrechtelijk verwijt te maken is.
Het oordeel van de rechtbank
Algemene overwegingen met betrekking tot de feiten
De rechtbank gaat op grond van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen uit van de navolgende algemene gang van zaken met betrekking tot het ten laste gelegde feit [1] .
In de periode van 14 februari 2006 tot en met 22 oktober 2007 was [medeverdachte 1] algemeen directeur van energiebedrijf N.V. Rendo Holding (hierna: Rendo). Onder deze holding sorteerden Rendo Beheer B.V., N.V. Rendo en Rendo Energielevering B.V. In Rendo Energielevering B.V. was de commerciële energiedistributie (levering van energie) ondergebracht [2] . Daarnaast had [medeverdachte 1] een eigen onderneming, [naam organisatie/ verdachte] waarvan hij 99% van de aandelen in bezit had.
[medeverdachte 2] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten Chief Executive Officer (CEO) van –kortgezegd– Electrabel Nederland (hierna: Electrabel). Electrabel had zich ten doel gesteld haar aanwezigheid in de klein zakelijke en consumentenmarkt (retail) voor elektriciteit en gas aanzienlijk uit te breiden (exclusief netwerk) en was in dat kader op zoek naar de overname van een reeds in Nederland actieve energieleverancier. Bij deze zoektocht is Rendo in beeld gekomen. [medeverdachte 2] heeft, blijkens een aantekening in zijn persoonlijk aantekenboekje, op 14 februari 2006 een gesprek met [medeverdachte 1] [3] gevoerd over een mogelijke overname van de energieleveringstak van Rendo door Electrabel, waarin hij namens Electrabel een indicatief bod op dit deel van Rendo aan [medeverdachte 1] heeft voorgelegd.
[medeverdachte 2] heeft over deze ontmoeting in zijn aantekenboekje opgeschreven:
“- € 305/aansluiting = € 61,5 mio totaal (uitgaande van ca. 202.000 aansluitingen)
- [medeverdachte 1] zeer positief. Schat bedrag € 61,5 mio als zeer goed haalbaar bij aandeelhouders. Medewerkers en directeuren overnemen; helpt zeker om deal rond te maken. Management [medeverdachte 1] zal sterk positief adviseren + proces begeleiden vanwege aandeelhouders.
- prijs absoluut hetzelfde houden; dus niet aanpassen aan aantal aansluitingen. Blijft interessant voor aandeelhouders. Vraagt fee voor medewerking. Komt neer op ca. € 1 mio; schriftelijke bevestiging.”
Nog dezelfde dag heeft [medeverdachte 2] middels een e-mail zijn [leidinggevende] een terugkoppeling van (de inhoud van) voormeld gesprek gegeven [4] . In deze e-mail heeft [medeverdachte 2] onder meer verwoord dat [medeverdachte 1] zeer positief gereageerd heeft op het overnamevoorstel van Electrabel en zich bereid verklaard heeft mee te werken aan het welslagen van het bod. Voorts heeft [medeverdachte 2] in D-10 aangetekend:
“ [medeverdachte 1] is zeer geïnteresseerd om zelf bij te dragen aan de overname. (...) Hij kan naar mijn oordeel van grote waarde zijn voor ons in het overnametraject en wellicht ook daarna in het integratietraject. Hij heeft een fee van € 1 mio voor zijn bemiddeling geclaimd. (…) Ik breng onder de aandacht dat als de stelling van [medeverdachte 1] juist is mbt het aantal (gestegen) aansluitingen en we in staat zouden zijn om de prijs op € 61,5 mio te houden, we de kosten van zijn inschakeling snel hebben terugverdiend”.
Uit het dossier, te weten een e-mailbericht van 16 februari 2006 gericht aan [medeverdachte 2] [5] , blijkt dat de inhoud van de bovenbedoelde e-mail intern bij Electrabel is besproken. Uit de e-mail van 16 februari 2006 blijkt dat eerdergenoemde leidinggevende van [medeverdachte 2] , [leidinggevende] , een maximale premie van 500.000 euro voor ogen had. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] op 17 februari 2006 een e-mail aan [medeverdachte 1] gestuurd [6] die een uitwerking bevat van de voorwaarden waaronder Electrabel bereid zou zijn om een eventuele beloning aan [medeverdachte 1] uit te betalen. Kort samengevat komen deze voorwaarden erop neer dat een eventuele betaling transparant en kenbaar voor alle betrokkenen moet zijn en dat slechts betaald zal worden naar aanleiding van een concrete tegenprestatie, uit te voeren na de afronding van het biedingsproces. In dit e-mailbericht heeft [medeverdachte 2] verder (onder meer) het volgende opgenomen:

Uitgangspunt is dat er ons veel aan gelegen is dat we een deal kunnen maken met de aandeelhouders van Rendo over de overname van Rendo Levering (…) We zijn er zeer in geïnteresseerd om u te kunnen inzetten in het traject dat we na de overname zullen moeten doorlopen. (…) Wij overwegen daarom om na de overname aan jou of aan een door jou aangewezen vennootschap voor een periode van – zeg – twee jaar een opdracht te geven voor de uitvoering van bovenbeschreven werkzaamheden en eventuele aanvullende activiteiten voor een bedrag van € 250.000 per jaar (…) We (zijn) aanvullend bereid een bonus van € 100.000 aan te bieden, die tot uitbetaling komt als blijkt dat aan de gestelde targets is voldaan (…) Het zou kunnen zijn dat we in bepaalde omstandigheden nog bijzonder advies van je behoeven (…) In dergelijke gevallen zijn we graag bereid nadere afspraken met jou of een door jou aangewezen vennootschap te maken.”
Blijkens het aantekenboekje van [medeverdachte 2] hebben hij en [medeverdachte 1] op 21 februari 2006 een volgend gesprek [7] . Omtrent dit gesprek heeft [medeverdachte 2] aangetekend:
“privé deal: na acquisitie; [medeverdachte 1] inhuren, eventueel via BV; afspraak: ± 1 mio te verdienen met management van retailactiviteiten; Niets op papier: gentleman’s agreement! [naam organisatie/ verdachte] !”
Ondertussen was het proces van onderhandelen over en bieden op de energieleveringstak van Rendo door Electrabel gestart, hetgeen uiteindelijk op 1 oktober 2006 resulteerde in de overname door Electrabel van de aandelen van dit onderdeel van Rendo.
In de op deze overname volgende periode van 13 november 2006 tot en met 15 juni 2007 zijn door Electrabel, ter attentie van [medeverdachte 2] , zeven facturen van verdachte [8] ontvangen, waarna de bedragen vermeld op die facturen in de periode van 14 december 2006 tot en met 22 oktober 2007 door Electrabel zijn overgemaakt op de rekening van verdachte [9] . Bij elkaar opgeteld behelzen de facturen een bedrag van precies 1 miljoen euro ex BTW.
Op de zeven facturen staat telkens vermeld:
"Honorarium voor verrichte advieskosten: De specificatie zal u separaat worden toegezonden".
Tussenconclusie
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 14 februari 2006 een eerste verkennend gesprek hebben gevoerd over de mogelijke overname door Electrabel van Rendo Energielevering. Reeds bij dit eerste gesprek, en in het kader van de bespreking van de mogelijke overname, heeft [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] gevraagd om een fee van 1 miljoen euro ten behoeve van – zo blijkt uit de weergave in het aantekenboekje en uit de e-mail van 14 februari 2006 aan [leidinggevende] – zijn medewerking en bemiddeling bij het overnametraject. Namens Electrabel heeft [medeverdachte 2] positief op dit verzoek gereageerd; uit de aangehaalde stukken blijkt ook duidelijk dat de medewerking van [medeverdachte 1] door [medeverdachte 2] als zeer van belang voor een soepele en succesvolle overname werd beschouwd.
Van de zijde van Electrabel is aanvankelijk aangestuurd op een beloning die eerst zijn beslag zou krijgen na de overname, slechts betaald zou worden als er in de periode na de overname concrete feitelijke werkzaamheden door [medeverdachte 1] zouden zijn verricht, en die transparant en voor alle betrokkenen kenbaar zou zijn. In het gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 21 februari 2006 is echter besloten om deze afspraak niet op schrift te stellen. Dit hield tevens in dat deze afspraak niet kenbaar zou worden gemaakt aan de respectievelijke leidinggevenden, waardoor van enige transparantie en goedkeuring van de afspraak geen sprake meer kon zijn. Op 21 februari 2006 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tevens besloten de afspraak over de betaling van 1 miljoen euro te continueren ondanks de eerdere reactie van [leidinggevende] dat een premie/fee van 1 miljoen euro niet acceptabel werd geacht. Bovendien stond reeds op die datum kennelijk vast dat de beloning een bedrag van 1 miljoen euro zou inhouden, ongeacht de aard of omvang van de werkzaamheden die [medeverdachte 1] (al dan niet) nog in de toekomst zou verrichten.
Vast staat dat in de maanden na de overname op 1 oktober 2006 door Electrabel inderdaad een bedrag van 1 miljoen euro is uitgekeerd via de betaling van de zeven hiervoor aangehaalde facturen aan verdachte.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is de rechtbank niet gebleken dat door of vanwege verdachte enig advieswerk is verricht voor of ten behoeve van Electrabel en/of [medeverdachte 2] , laat staan de werkzaamheden die [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] in zijn e-mailbericht van 17 februari 2006 heeft voorgesteld. De rechtbank acht het ook niet aannemelijk dat de facturen op de kosten voor dergelijke werkzaamheden zien, omdat de periode van werkzaamheden die in de e-mail wordt voorgesteld langer is dan de periode van 8,5 maand waarbinnen de facturen ter betaling zijn ingediend. Bovendien correspondeert het totaalbedrag van de zeven facturen niet met het in de e-mail van 17 februari 2006 voorgestelde bedrag en de omschrijving van de werkzaamheden op de facturen (“advieskosten”) niet met de door [medeverdachte 2] voorgestelde retailwerkzaamheden.
In de administratie van Elektrabel is geen specificatie van deze facturen aangetroffen.
Uit een eerst op 17 maart 2010 door [medeverdachte 1] aan [getuige 1] overgelegde specificatie [10] is op te maken dat de bedragen van de facturen zouden zien op de kosten van (de ontwikkeling van) een computerprogramma dan wel prestatieverbeteringen die het gevolg zouden zijn van een computermodel. Ter zitting heeft [medeverdachte 1] nader uitgelegd dat verdachte, in de persoon van [getuige 2] , een besparings(computer)programma heeft ontwikkeld dat geïntegreerd zou zijn in het door Electrabel reeds gebruikte computerprogramma en dat de facturen van verdachte zagen op de in dit kader gemaakte kosten.
Deze onderbouwing van de facturen acht de rechtbank niet geloofwaardig. Daartoe overweegt de rechtbank dat niemand binnen Electrabel heeft bevestigd dat verdachte voor Electrabel een dergelijk computer- of besparingsprogramma heeft ontwikkeld en dat het programma zelf, noch enige documentatie hieromtrent, is aangetroffen bij Electrabel en/of [medeverdachte 1] en/of [naam organisatie/ verdachte] . Bovendien heeft [getuige 2] , die als ontwikkelaar van het programma door [medeverdachte 1] naar voren wordt geschoven, ontkend voormeld computerprogramma te hebben gebouwd, waarbij hij heeft verklaard hiertoe ook niet in staat te zijn omdat hij daarvoor te weinig verstand van computers heeft. Voorts acht de rechtbank van belang dat ook [medeverdachte 2] geen wetenschap heeft van voormeld computerprogramma en niet heeft bevestigd dat de facturen zagen op kosten verband houdende met dit programma.
Van enig andere legitieme prestatie die kan dienen ter onderbouwing van de facturen en de betaling van 1 miljoen euro aan verdachte is de rechtbank niet gebleken.
Uit het voorgaande volgt dat [medeverdachte 1] – via [naam organisatie/ verdachte] – een bedrag van 1 miljoen euro heeft ontvangen zonder enige aanwijsbare concrete tegenprestatie, verricht na de overname van de aandelen van Rendo Energielevering door Electrabel. De conclusie is derhalve gerechtvaardigd dat deze betaling de weerslag is geweest van de afspraken die in februari 2006, derhalve voor de overname, tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn gemaakt over de bemiddelende en meewerkende rol die [medeverdachte 1] in het overnametraject zou spelen.
Ten aanzien van het concrete aan verdachte tenlastegelegde feit betekent dit het volgende.
De rechtbank past ten aanzien van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte [medeverdachte 1] op de terechtzitting van 26 oktober 2016 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb de gegevens aangeleverd die vermeld moesten worden op de facturen.
2. De rechtbank verwijst naar de hierboven opgenomen algemene overweging.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van de Belastingdienst/FIOD d.d. 25 april 2013, opgenomen op pagina 874 van het dossier met nummer 49930, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD en gesloten op 2 juli 2013, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2] :
Ik heb nooit een specificatie gezien. Waarom [medeverdachte 1] die zou meesturen is voor mij een raadsel; voor mij was het niet nodig maar als je op de factuur aangeeft dat je een specificatie zal nasturen is het normaal dat het gebeurt. Vreemd dat het niet is gebeurd maar ik lag er niet wakker van. Ik had immers geen specificatie nodig. Specificatie D-009 zag ik voor het eerst bij het verhoor in mei 2012.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Van een factuur kan gezegd worden dat die dient als bewijs voor geleverde goederen of diensten tegen een bepaald bedrag en derhalve een geschrift is dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen. De rechtbank verwijst hierbij naar een arrest van de Hoge Raad van 27 maart 1984 (NJ 1984, 685). Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat de onderhavige facturen op naam van verdachte staan en dat deze facturen valselijk zijn opgemaakt, omdat zoals uit hetgeen hierboven is opgemerkt blijkt dat ten tijde van het opmaken van die facturen al vast stond dat van advieskosten of andere te declareren kosten in het geheel geen sprake was en ook geen sprake zou zijn..
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, als rechtspersoon, kan worden aangemerkt als dader van de strafbare gedraging van het valselijk opmaken van de facturen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Een rechtspersoon kan als dader van een strafbaar feit worden aangemerkt als de strafbare gedraging redelijkerwijs aan deze rechtspersoon kan worden toegerekend. In de rechtspraak (onder meer de Hoge Raad in het arrest van 21 oktober 2003, NJ 2006, 328, het zogenoemde Drijfmestarrest) is bepaald dat het bij het kunnen toerekenen van de strafbare gedraging aan de betreffende rechtspersoon van belang is of de gedraging heeft plaatsgevonden of is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een dergelijke gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn bij een of meer van onderstaande omstandigheden:
- het gaat om handelen of nalaten van iemand die uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
- de rechtspersoon heeft de mogelijkheid erover te beschikken of de strafbare gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon werd aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden wordt mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Bij toepassing van deze criteria in het geval van verdachte overweegt de rechtbank dat het versturen van facturen past in de normale bedrijfsvoering van verdachte en dat de gedraging verdachte dienstig is geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf, nu immers de op de facturen vermelde bedragen zijn overgemaakt naar haar rekening. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon, waardoor de strafbare gedraging redelijkerwijs kan worden toegerekend aan verdachte en zij daardoor kan worden aangemerkt als dader.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
zij op één of meer tijdstippen in de periode 13 november 2006 tot en met 15 juni 2007
in Nederland, zeven facturen D-251 t/m D-257, zijnde ieder een geschrift dat bestemd
is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om de facturen als echt en onvervalst te gebruiken,
bestaande de valsheid hierin dat verdachte op de factuur als omschrijving voor de gefactureerde werkzaamheden heeft opgenomen "Honorarium voor verrichte
advieskosten: De specificatie zal u separaat worden toegezonden", terwijl er geen kosten
zijn gemaakt en geen adviezen zijn gegeven en de specificaties niet separaat
zijn toegezonden en het bij verdachte ook niet in de bedoeling lag dit alsnog te doen en wetende dat er helemaal geen prestatie tegenover de gefactureerde bedragen stond.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot de betaling van een geldboete van € 500.000,00 en de verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 1.190.00,00.
Standpunt van de verdediging
Nu de raadsman heeft gepleit voor vrijspraak van verdachte dient naar zijn oordeel geen straf te worden opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in totaal zeven facturen waarop bedragen van substantiële hoogte waren opgenomen valselijk opgemaakt, om deze facturen ter betaling aan te bieden aan Electrabel. Doordat Electrabel vervolgens de bedragen van de facturen op de rekening van verdachte heeft overgemaakt, heeft verdachte een bedrag van 1 miljoen euro exclusief BTW ontvangen. Aldus heeft verdachte meegewerkt aan financiële criminaliteit ter eigen gewin.
Nu verdachte een groot bedrag heeft ontvangen door middel van het door haar gepleegde strafbare feit ziet de rechtbank aanleiding dit bedrag verbeurd te verklaren teneinde verdachte terug te brengen in de financiële situatie waarin zij verkeerde zonder de opbrengst van het gepleegde strafbare feit. Het aldus verbeurd te verklaren bedrag bepaalt de rechtbank op een bedrag inclusief BTW, omdat ook dit bedrag aan BTW ter hoogte van € 190.000,00 door middel van het strafbare feit is verkregen.
Het feit dat het openbaar ministerie conservatoir beslag als bedoeld in artikel 94a Wetboek van Strafvordering heeft gelegd op het bedrag van 1 miljoen euro staat aan de verbeurdverklaring van dit bedrag niet in de weg. De rechtbank verwijst hiertoe naar een arrest van de Hoge Raad van 22 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3689).
De rechtbank legt aan verdachte tevens een geldboete op. Bij het bepalen van de hoogte van de geldboete heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Voor het door verdachte gepleegde strafbare feit kan een geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd. Uit artikel 23, vierde lid, Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het gepleegde strafbare feit, blijkt dat de vijfde categorie correspondeert met een boetebedrag van maximaal € 67.000,00. Op grond van het zevende lid van dit artikel 23 Wetboek van Strafrecht kan bij veroordeling van een rechtspersoon, indien de voor het feit bepaalde boetecategorie geen passende bestraffing toelaat, een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag van de naast hogere categorie. Deze naast hogere categorie behelsde ten tijde van het gepleegde feit een bedrag van maximaal € 670.000,00.
Gezien de grote omvang van het bedrag dat verdachte door het strafbare feit gegenereerd heeft en het feit dat verdachte niet één, maar zeven facturen valselijk heeft opgemaakt, acht de rechtbank het opleggen van een maximale boete van € 67.000,00 niet passend en stelt zij met gebruikmaking van de in artikel 23, zevende lid, Wetboek van Strafrecht genoemde mogelijkheid de hoogte van de geldboete vast op de helft van het fraudebedrag, te weten
€ 500.000,00.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 23, 24, 33, 33a, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
betaling van een geldboete ten bedrage van € 500.000,00 (zegge: vijfhonderd duizend euro).

Verklaart verbeurd het geldbedrag van € 1.190.000,00.

Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. C.M.M. Oostdam en
mr. W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door mr. P.T.M. van der Lelie, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 november 2016.
Mr. Sikkema is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.in de volgende voetnoten wordt telkens verwezen naar het nummer van het document waarin het in de vonnistekst aangehaalde is opgenomen en die als bijlage deel uitmaakt van het proces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD, dossiernummer 49930, gesloten op 2 juli 2013.
2.betreffende uittreksels van de Kamer van Koophandel, D-077, D-078, D-296 en D-079.
3.aantekenboekje [medeverdachte 2] , D-134: pag 44 t/m 47 mbt de datum 14 februari 2006.
4.e-mail [medeverdachte 2] aan [leidinggevende] , D-010.
5.D-037.
6.D-036.
7.D-134: pag 53 t/m 55 mbt de datum 21 februari 2006.
8.D-251 t/m D-257.
9.Rekeningafschriften [naam organisatie/ verdachte] ., D-080 t/m D-086.
10.D-009.