Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, voor zover hier van belang, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het primaire besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
2. De voorzieningenrechter gaat bij de oordeelsvorming uit van de volgende feiten. [naam zoon 1] , geboren op 26 augustus 2005, is bekend met een autisme spectrum stoornis (ASS), niveau 2, en ADHD. [naam dochter] , geboren op 28 augustus 2008, is bekend met een autisme spectrum stoornis (niveau 2). Zij volgen maatgericht onderwijs op het SBO Súdwester te Sneek. Op grond van indicatiebesluiten van 16 september 2014 waren verzoekers geïndiceerd voor de functies begeleiding groep (klasse 2, 2 dagdelen per week), kortdurend verblijf (klasse 1: 1 etmaal per week) en begeleiding individueel (klasse 2: 2 tot 3,9 uur per week) in de vorm van een pgb voor de periode van 10 september 2014 tot en met 9 maart 2015. Bij afzonderlijke besluiten van 17 december 2015 is de hoogte van het pgb van verzoekers op grond van de JW voorlopig vastgesteld op een bedrag van € 32.385,57
(2 x € 16.192,85) over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016. De moeder van verzoekers is ook bekend met ASS, niveau 1. De vader van verzoekers heeft een zelfstandige onderneming.
3. In verband met de wijziging in de regelgeving dienden verzoekers opnieuw te worden geïndiceerd aan de hand van de per 1 januari 2015 geldende regels van de JW. In het kader van het heronderzoek heeft op 6 oktober 2015 een keukentafelgesprek met de ouders van verzoekers plaatsgevonden, waarvan een verslag is opgesteld. Ten tijde van het plaatsvinden van het keukentafelgesprek waren verzoekers nog onder behandeling bij eerstelijnspsycholoog drs. A.G.H. Visser. In de brieven van Visser van 31 augustus 2015 en 1 september 2015 is omschreven wat de zorgbehoefte is van verzoekers. Na het keukentafelgesprek heeft verweerder een afspraak willen maken met de ouders van verzoekers over het vervolgtraject van de herindicatie van de toegekende pgb’s van verzoekers. Vervolgens hebben een medewerker van verweerder en de moeder van verzoeker over en weer via meerdere e-mails met elkaar gecommuniceerd.
4. Vervolgens heeft verweerder bij afzonderlijke besluiten van 24 maart 2016 de aan (de ouders van) verzoekers toegekende voorzieningen voor begeleiding groep, kortdurend verblijf en individuele begeleiding in de vorm van een pgb aanvankelijk beëindigd per 1 mei 2016. In het kader van de bezwaarfase en het gedane verzoek om de uitvoering van genoemde besluiten te bevriezen, heeft verweerder bij herziene besluiten van 13 april 2016 ( [naam dochter] ) en 10 mei 2016 ( [naam zoon 1] ) de einddatum van de pgb’s gewijzigd in 1 juni 2016. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat volgens verweerder onvoldoende medewerking is verleend aan de herindicatie van de pgb’s van verzoekers, zodat geen (volledig) heronderzoek heeft kunnen plaatsvinden. Van de primaire besluiten maken deel uit afzonderlijke rapporten beëindiging van respectievelijk 13 april 2016 en 10 mei 2016.
5. Verzoekers kunnen zich niet met de primaire besluiten verenigen. In de (aanvullende) gronden van bezwaar zijn uitvoerig de argumenten uiteengezet waarom verzoekers het niet eens zijn met de primaire besluiten. Verzoekers voeren aan dat verweerder ten onrechte de pgb’s per 1 juni 2016 heeft beëindigd. Er is voldoende medewerking verleend aan het onderzoek naar de herindicatie van de pgb’s van verzoekers. Verder waren er voldoende medische gegevens op grond waarvan verweerder een herindicatie van de eerder toegekende pgb’s had kunnen doen.
6. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat niet duidelijk is waar de individuele begeleiding specifiek voor moet worden ingezet, wat de beperkingen van verzoekers zijn en wat er precies moet worden gedaan. Omdat er niet voldoende gegevens zijn en onvoldoende medewerking is verleend door de ouders van verzoekers, zijn de voorzieningen in de vorm van pgb’s per 1 juni 2016 beëindigd. Verweerder heeft in de bezwaarschriften geen aanleiding gezien voor het nemen van andere besluiten.
7. Ter zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. De toelichting van de moeder van verzoekers komt er in de kern op neer dat er belang bestaat bij voortzetting van de pgb’s om individuele begeleiding voor de kinderen te blijven leveren, dat er van het begin af aan problemen waren in de communicatie met verweerder, dat er voldoende gegevens voorhanden waren voor verweerder om een besluit te kunnen nemen over de herindicatie van de pgb’s, dat dr. Y.M. Dijkxhoorn, klinisch neuropsycholoog, nog onderzoek zal doen en vervolgens (eind)rapporten over [naam zoon 1] en [naam dochter] zal opstellen, dat er uitgebreide zorgplannen zijn opgesteld en dat in de brieven van 31 augustus 2015 en
1 september 2015 van Visser de zorgbehoefte van [naam zoon 1] en [naam dochter] is omschreven.
De gemachtigde van verweerder heeft in de kern weergegeven dat vanwege de opstelling van de ouders van verzoekers verweerder geen goed onderzoek heeft kunnen doen naar de herindicatie van de pgb’s. Zo hebben de ouders van verzoekers op een gegeven moment stukken teruggevraagd, mocht verweerder geen informatie meer bij derden opvragen en zijn geplande gesprekken steeds weer afgezegd, zodat er onvoldoende gegevens waren om goed onderzoek te kunnen doen naar de zorgbehoefte van verzoekers, aldus verweerders gemachtigde. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting aangegeven dat het op 18 juli 2016 gedane voorstel nog steeds geldt. Het voorstel houdt, kort gezegd, in dat vanaf 1 juni 2016 aan verzoekers afzonderlijk een indicatie wordt toegekend voor elk 4 uur per week voor individuele begeleiding in de vorm van een pgb, in afwachting van de rapporten van Dijkxhoorn.
8. De voorzieningenrechter ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of verzoekers spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang in onderhavig geval voldoende aangetoond, omdat de belangen van verzoekers bij het treffen van een voorziening ter zitting genoegzaam zijn gebleken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de voorzieningen voor begeleiding groep, kortdurend verblijf en individuele begeleiding in de vorm van de pgb’s per 1 juni 2016 zijn beëindigd, terwijl verzoekers, gelet op hun problematiek, belang hebben bij de voortzetting van de pgb’s.
9. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van de primaire besluiten een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van de primaire besluiten voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de besluiten te dienen belang.
10. De beëindigingen van de pgb’s zijn voor verzoekers belastend besluiten, waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis omtrent de relevante (individuele) feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de last om te bewijzen dat aan de voorwaarden voor beëindiging is voldaan in beginsel op verweerder rust.
11. De voorzieningenrechter ziet op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Daartoe wordt het volgende overwogen. Niet in geschil is dat verzoekers vanwege hun complexe problematiek meerdere beperkingen in het dagelijks leven ondervinden. Evenmin in geschil is dat de ouders van verzoekers, naast een aantal andere professionele begeleiders, al jarenlang individuele begeleiding aan verzoekers leveren en dat zij die zorg betalen vanuit de aan hen toegekende pgb’s. Verder is niet in geschil dat het daarbij gaat om zorg die door onder meer de ouders van verzoekers wordt geboden. Zoals uit de gedingstukken is gebleken en ter zitting uitvoerig aan de orde is gekomen en met partijen is besproken, zal nog onderzoek van verzoekers plaatsvinden door Dijkxhoorn, klinisch neuropsycholoog, werkzaam in Leiden. Ter zitting heeft de moeder van verzoekers in dat verband aangegeven dat haar zoon [naam zoon 1] reeds is onderzocht en gezien door Dijkxhoorn en dat elk moment een rapport kan worden verwacht en dat haar dochter [naam dochter] nog zal worden opgeroepen voor een gesprek met Dijkxhoorn. Vermeer heeft er in dat verband op gewezen dat Dijkxhoorn ook een eindrapport over verzoekers zal uitbrengen.
12. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat het aan de ouders van verzoekers gedane voorstel van 18 juli 2016, zoals weergegeven onder 7, nog steeds geldt en dat verweerder bereid is een indicatie in de vorm van pgb’s conform het voorstel toe te kennen, in afwachting van de nog door Dijkxhoorn op te stellen rapporten over verzoekers. Door de gemachtigde van verweerder is voorts ter zitting ten aanzien van de muziekbegeleiding die J. Keus (individueel begeleider/muziektherapeut) geeft, aangegeven dat, indien er een contract wordt opgesteld met daarin opgenomen een omschrijving van de doelen, de te bereiken resultaten en een beschrijving van de activiteiten, verweerder bereid is de door Keus gegeven muziekbegeleiding voor vergoeding in aanmerking te brengen.
13. Gelet op het voorgaande en de onzekerheid over de afloop van de bezwaarprocedure zal de voorzieningenrechter uitsluitend op basis van een belangenafweging beoordelen of het treffen van een voorlopige voorziening geboden is. De voorzieningenrechter stelt vast dat het belang van verzoekers is gelegen in het voortzetten van de eerder toegekende individuele begeleiding in de vorm van een pgb om de benodigde zorg te waarborgen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van verzoekers – gelet op hun problematiek en nog jonge leeftijd – bij voortzetting van de voorziening individuele begeleiding in de vorm van een pgb zwaarder dan het belang van verweerder bij onmiddellijke uitvoering van de primaire besluiten. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen de door Visser in haar op 31 augustus 2015 en 1 september 2015 opgestelde verslagen over verzoekers, waarin uitvoering is omschreven wat de zorgbehoefte van verzoekers is. Verder blijkt uit de rapportage van 12 juli 2016 van Veilig Thuis Friesland dat stabiele zorg rondom het gezin gewenst en geboden is.
14. De voorlopige voorziening zal inhouden dat de primaire besluiten worden geschorst en dat aan verzoekers vanaf 1 juni 2016 tot één maand na datering van de (eind)rapporten van Dijkxhoorn, ieder afzonderlijk de voorziening voor individuele begeleiding wordt toegekend voor elk 4 uur per week in de vorm van een pgb.
15. Omdat de verzoeken worden toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.