ECLI:NL:RBNNE:2016:3958
Rechtbank Noord-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verplichting tot gebruik van een dienstauto door ambtenaren in het kader van nieuw beleid na fusie van rijksdiensten
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 19 augustus 2016, staat de verplichting van een ambtenaar om gebruik te maken van een dienstauto centraal. De eiser, werkzaam bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Economische Zaken, waarin werd bepaald dat hij uiterlijk op 7 mei 2016 moest overstappen op een dienstauto. Dit besluit was het gevolg van nieuw beleid dat was ingevoerd na de fusie van verschillende rijksdiensten. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een zitting op 6 juli 2016, waar de eiser en de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat de NVWA, op basis van het Verplaatsingskostenbesluit 1998, een regeling heeft vastgesteld voor het gebruik van dienstauto's door ambtenaren. De eiser betoogde dat de regeling onredelijk bezwarend was en dat hij niet de mogelijkheid had gehad om bezwaar te maken tegen deze regeling. De rechtbank stelt echter vast dat de eiser in deze procedure kan aanvoeren dat de beleidsregel onrechtmatig is, maar dat het aan de rechtbank is om te beoordelen of de beleidskeuze van de verweerder in redelijkheid gemaakt kon worden.
De rechtbank concludeert dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat de regeling een ongeoorloofde inbreuk maakt op zijn privacy en dat de regeling zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank wijst ook het betoog van de eiser af dat hij recht heeft op een maatwerkoplossing op basis van de hardheidsclausule in de regeling. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet heeft aangetoond dat het overgangsbeleid in zijn geval onvoldoende passend is en dat de verplichting om een dienstauto te gebruiken niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.