ECLI:NL:RBNNE:2016:3435

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
20 juli 2016
Zaaknummer
15/2100
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op eigen verzoek en de rechtsgeldigheid van een vaststellingsovereenkomst in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als projectleider, en de Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen. De eiser had zijn ontslag op eigen verzoek ingediend, neergelegd in een vaststellingsovereenkomst, en verzocht om schadevergoeding na het bestreden besluit van 21 april 2015, waarin verweerder op zijn bezwaarschriften besliste. De rechtbank oordeelde dat zowel het bestuursorgaan als de ambtenaar gebonden zijn aan de vaststellingsovereenkomst op basis van het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om te beslissen op het verzoek om schadevergoeding, omdat eiser geen in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vermelde schadeoorzaak had aangewezen. De rechtbank concludeerde dat het ontslag op eigen verzoek geldig was en dat de afgifte van het ontslagbesluit slechts een formaliteit betrof. Eiser had geen bewijs geleverd dat hij onder druk was gezet of wilsonbekwaam was ten tijde van het ondertekenen van de overeenkomst. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 15/2100

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 juli 2016 in de zaak tussen

[naam eiser] , te De Wilp, eiser
(gemachtigde: mr. F. van de Nadort),
en
Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen, verweerder
(gemachtigde: mr. G. Ham).

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder beslist op een viertal door eiser ingediende bezwaarschriften, verband houdende met zijn ontslag op eigen verzoek met ingang van 16 september 2013 en zijn verzoeken om toezending van informatie.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en P.A. Lie A Njoek.

Overwegingen

1.1.
Eiser was werkzaam als projectleider uitvoering in dienst van verweerder. Naar aanleiding van een melding van een mogelijke integriteitsschending door eiser en een collega heeft [naam bureau] op verzoek van verweerder een feitenonderzoek verricht waarvan in juni 2013 verslag is gedaan.
1.2.
Bij vaststellingsovereenkomst, ondertekend door verweerder op 19 september 2013 en door eiser op 28 september 2013, zijn eiser en verweerder overeengekomen dat eiser met ingang van 16 september 2013 ontslag op eigen verzoek neemt als bedoeld in artikel B.10 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP). In de overeenkomst is opgenomen dat aan eiser nog een formeel ontslagbesluit zal worden toegezonden.
1.3.
Eiser heeft verweerder bij brief van 5 mei 2014 verzocht om toezending van de rapportage van [naam bureau] met bijlagen. Verweerder heeft eiser daarop een geanonimiseerde versie van de rapportage met bijlagen toegezonden.
Bij brief van 23 juni 2014 heeft eiser verzocht om een ongeanonimiseerde versie van de hem toegezonden stukken. Bij besluit van 17 juli 2014 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser op 15 augustus 2014 bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij brief van 20 augustus 2014 heeft de gemachtigde van verweerder op het bezwaar van 15 augustus 2014 gereageerd. Tegen deze brief heeft eiser op 1 oktober 2014 bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij brief van 11 augustus 2014 heeft eiser zijn ontslag op eigen verzoek ingetrokken. Naar de mening van eiser bestaat er nog steeds een dienstverband met verweerder, nu hij geen ontslagbesluit heeft ontvangen en hij derhalve niet is ontslagen.
1.6.
Bij besluit van 20 augustus 2014 heeft verweerder eiser met ingang van
16 september 2013 ontslag op eigen verzoek verleend. Tegen dit besluit heeft eiser op
30 september 2014 bezwaar gemaakt.
1.7.
Eiser heeft verweerder bij brief van 1 september 2014 verzocht om informatie over de wijze waarop verweerder de (diverse versies van de) rapportage van [naam bureau] openbaar heeft gemaakt. Tevens heeft eiser verweerder verzocht om aan te geven aan wie verweerder de rapportage heeft gezonden. Bij besluit van 5 september 2014 heeft verweerder op de brief van 1 september 2014 gereageerd. Tegen dit besluit heeft eiser op
1 oktober 2014 bezwaar gemaakt.
1.8.
Eiser heeft verder op 16 oktober 2014 bezwaar gemaakt tegen de behandeling van zijn bezwaren door een andere kamer van de Commissie rechtsbescherming dan de kamer voor Ambtenarenzaken. Daarop is aan eiser gemeld dat zijn bezwaren in de door hem gewenste kamer voor Ambtenarenzaken behandeld zullen worden.
1.9.
De bezwaren van eiser zijn behandeld op de hoorzitting van 19 januari 2015 van Kamer III van de Commissie rechtsbescherming van de provincie Groningen (hierna: commissie). Eiser is bij de hoorzitting niet aanwezig geweest en heeft zich daar ook niet laten vertegenwoordigen. De commissie heeft op 2 april 2015 haar advies aan verweerder uitgebracht.
1.10.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder -overeenkomstig het advies van de commissie- beslist op de bezwaren van eiser. Verweerder is van mening dat met de vaststellingsovereenkomst het ontslag is verleend. Zowel verweerder als eiser is aan de vaststellingsovereenkomst gebonden. Het ontslagbesluit is afgegeven ter uitvoering van de vaststellingsovereenkomst. Verweerder is niet gebleken dat eiser ten tijde van het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst wilsonbekwaam was of onder druk is gezet. Verweerder heeft verder aangegeven dat hij de rapportage van [naam bureau] geanonimiseerd heeft verzonden ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de personen die in vertrouwen informatie hebben verstrekt. Verweerder heeft toegegeven dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door onvoldoende geanonimiseerde versies van de rapportage van [naam bureau] te verzenden. Verweerder heeft dit proberen recht te zetten door het verzenden van op een juiste wijze geanonimiseerde versies van de rapportage van [naam bureau] .
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het onderzoek dat heeft geleid tot de vaststellingsovereenkomst van september 2013 onvoldoende zorgvuldig is geweest. Verweerder heeft versies van het rapport van [naam bureau] openbaar gemaakt die niet voldoende zijn geanonimiseerd.
Verweerder heeft eiser ten onrechte niet het volledige ongeanonimiseerde rapport van [naam bureau] verstrekt. Vanwege de vele bezwaren die er kleven aan het rapport van [naam bureau] had verweerder dat rapport niet ten grondslag kunnen leggen aan zijn voornemen om eiser ontslag te verlenen. Eiser heeft verder aangevoerd dat het ontslag op eigen verzoek, zoals dat is neergelegd in de vaststellingsovereenkomst, niet geacht kan worden geldig te zijn en dat het bestreden besluit op die grond geen stand kan houden. Eiser heeft bij brief van 11 augustus 2014 voormeld ontslag op eigen verzoek herroepen. Daarmee is de grondslag aan het ontslagbesluit van 20 augustus 2014 komen te vervallen. Eiser is verder van mening dat, omdat verweerder niet eerder dan op 20 augustus 2014 het ontslagbesluit heeft afgegeven, hij tot die datum in dienst was bij verweerder en aanspraak had op loon.
Eiser heeft ten slotte verzocht om veroordeling van verweerder tot vergoeding van de door hem geleden materiële en immateriële schade.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de vaststellingsovereenkomst met ingang van 16 september 2013 een einde gekomen aan het dienstverband tussen eiser en verweerder. De afgifte van het ontslagbesluit van 20 augustus 2014 betreft slechts een formaliteit. In de tussen partijen gesloten overeenkomst zijn afspraken neergelegd over de beëindiging van het ambtelijk dienstverband van eiser. Dergelijke afspraken worden volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; zie de uitspraak van 13 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT8812) aangemerkt als een nadere regeling van de uitoefening van de aan het bestuursorgaan toekomende ontslagbevoegdheid. Aan zo'n ontslagregeling is niet alleen het bestuursorgaan, maar ook de ambtenaar gebonden op grond van het beginsel van de rechtszekerheid. Dit kan onder meer anders zijn als sprake is van wilsgebreken of als zich zodanige bijzondere omstandigheden voordoen dat volledige nakoming van de afspraken niet (meer) in redelijkheid kan worden verlangd, aldus de CRvB.
3.2.
De rechtbank is in het onderhavige geval op geen enkele wijze gebleken dat eiser onder zodanige druk heeft gestaan dat het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst hem niet aangerekend zou kunnen worden. Eiser heeft geen verklaring van een arts overgelegd, waaruit daarvan blijkt. Eiser werd ook destijds, ten tijde van het voorbereiden en ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst, bijgestaan door een advocaat. De rechtbank is voorts gebleken dat eiser en zijn toenmalige advocaat inzage hebben gehad in de rapportage van [naam bureau] die ten grondslag heeft gelegen aan de vaststellings-overeenkomst. Eiser en zijn toenmalige advocaat zijn ook in de gelegenheid geweest deze rapportage van op- en aanmerkingen te voorzien. De rechtbank ziet dan ook geen enkele aanleiding om tot het oordeel te komen dat partijen niet gehouden zouden kunnen worden aan hetgeen is overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst. Aan de schriftelijke melding van eiser dat hij zijn ontslag op eigen verzoek intrekt, kan dan ook niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan gehecht wil zien.
3.3.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande niet toe aan een beoordeling van de rapportage die heeft geleid tot de vaststellingsovereenkomst. Die rapportage is niet een tot de onderhavige procedure behorend stuk en behoefde in bezwaar noch in beroep ingebracht te worden. Hetgeen eiser in beroep met betrekking tot deze rapportage heeft aangevoerd kan dan ook niet leiden tot het daarmee beoogde doel, zodat dit geen verdere bespreking behoeft.
3.4.
Wat betreft het verzoek tot schadevergoeding van eiser overweegt de rechtbank dat zij ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van (onder meer) een onrechtmatig besluit, dan wel een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit. Eiser heeft gesteld dat hij schade heeft geleden als gevolg van de wijze waarop verweerder de rapportage van [naam bureau] openbaar heeft gemaakt en de wijze waarop verweerder met hem is omgegaan. Dit zijn geen schadeoorzaken als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Eiser heeft in beroep niet een onrechtmatig besluit of een andere in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb vermelde schadeoorzaak aangewezen ten gevolge waarvan hij stelt schade te hebben geleden. De rechtbank zal daarom geen kennis nemen van het verzoek om schadevergoeding en zich in zoverre onbevoegd verklaren.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- verklaart zich onbevoegd om op het verzoek tot schadevergoeding te beslissen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzitter, mr. H. Pieffers en
mr. E. Hoekstra, leden, in aanwezigheid van H. Siebers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2016.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.