5.5.De voorzieningenrechter acht het vervolgens aannemelijk dat in de nieuw gekozen indeling van het evenemententerrein, die verweerder en vergunninghouder overeen zijn gekomen, aan de overwegingen van de StAB tegemoet is gekomen. In de nieuwe indeling zijn de afstanden tussen de referentiepunten 1, 2, 3 en de podia en tenten aanmerkelijk vergroot. Ook is de richting van de podia gewijzigd zodat de geluidsemissie meer gericht is op de referentiepunten 4 en 5. Het podium Bonte Bok vormt hierop een uitzondering, maar dit podium is naar het oosten verschoven en daarmee achter bosschages gesitueerd. De voorzieningenrechter acht het met deze indeling dan ook aannemelijk dat op de referentiepunten 1, 2 en 3 gemakkelijker aan de geluidgrenswaarden zal kunnen worden voldaan. Gelet op deze conclusie is het daarom ook minder geïndiceerd om in navolging van het StAB-advies in het kader van dit verzoek om voorlopige voorziening, voor referentiepunt 1 een lagere norm vast te stellen in verband met eventuele afschermende werking. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat die afschermende werking weliswaar ook geldt voor de huizen achter referentiepunt 1 maar niet voor de huizen die tussen referentiepunt 1 en 2 zijn gesitueerd. Verweerder kan dit in het onderzoek ter nadere onderbouwing van zijn beleid in de bezwaarfase meenemen.
6. In de geluidsontheffing heeft verweerder de geluidgrenswaarden die gelden tijdens het evenement vastgelegd. Deze normen gaan minder ver dan op grond van het beleid mogelijk is. Verweerder heeft er voor gekozen om de geluidgrenswaarde op de referentie-punten 1, 2 en 3 in de nachtperiode te beperken tot 50 dB(A). Met deze beperking sluit verweerder aan bij de normen die in de Nota zijn opgenomen. Met inachtneming van het feit dat het vaststellen van geluidgrenswaarden een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft en dat hiervoor wettelijk gezien geen regels zijn gegeven en dat verweerder hiermee heeft aangesloten bij de Nota, heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter tot deze geluidgrenswaarden kunnen komen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verweerder zich ervan bewust is dat de vaststelling van deze geluidgrenswaarden een zekere mate van overlast in de omgeving kan veroorzaken en dit bij de afweging van het maatschappelijke belang om een festival te houden tegen de belangen van omwonenden heeft meegewogen.
7. Het ten gehore brengen van muziek is in de geluidsontheffing gebonden aan eindtijden. Voor de zondag (een dag waarop een werkdag volgt) geldt voor de geluid-grenswaarde van 75 dB(A) de eindtijd 23:00 uur en voor vrijdag en zaterdag (dagen waarop een vrije dag volgt) geldt voor deze geluidgrenswaarde de eindtijd 24:00 uur. Voor de vergunde nachtperiode van 0:00 uur tot 03:00 uur geldt een geluidgrenswaarde van 50 dB(A). Ter zitting hebben verzoekers erkend dat met name de verlenging van de eindtijd voor de geluidgrenswaarde van 75 dB(A) tot 24:00 uur ongewenst is. Daartoe is aangevoerd dat er omwonenden zijn die ook in het weekend werkzaam zijn en dus een eindtijd voor de geluidgrenswaarde van 75 dB(A) van 23:00 uur gepast zou zijn. Vastgesteld moet worden dat verweerder bij het bepalen van de genoemde eindtijden in de geluidsontheffing niet is afgeweken van zijn beleid. Bij een vergelijking van het beleid op dit punt met de Nota blijkt dat de Nota de ruimte geeft om voor dagen waarop een vrije dag volgt het tijdstip waarop de normstelling voor de nachtperiode ingaat met één of twee uur te verschuiven naar respectievelijk 24:00 en 01:00 uur. Dit betekent dat het beleid stringenter geformuleerd is als het gaat om de eindtijd van de avondperiode waarvoor de geluidgrenswaarde van
75 dB(A) geldt. Ook de vaststelling van de genoemde eindtijden is een discretionaire bevoegdheid van verweerder. De voorzieningenrechter acht, rekening houdend met de maatschappelijke belangen en de belangen van omwonenden, de door verweerder in de geluidsontheffing opgenomen eindtijden niet kennelijk onredelijk.
8. Van belang is ook of de duur van de dag- en avondperiode waarin de geluidgrenswaarde van 75 dB(A) geldt acceptabel is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de geluidsontheffing op dit punt een forse belasting voor omwonenden geeft met name gezien het meerdaagse karakter van het evenement. Gezien evenwel de maximaal toelaatbare geluidsbelasting en de beperkte frequentie waarmee dit soort evenementen gehouden wordt, is deze duur niet op voorhand zodanig onacceptabel dat daarop zou moeten worden ingegrepen door de voorzieningenrechter.
9. De vraag die tenslotte beantwoord dient te worden is of het reëel is om aan te nemen dat de in de geluidsontheffing opgenomen systematiek van handhaving toereikend is om te bewerkstelligen dat tijdens het evenement de geluidgrenswaarden niet worden overschreden. Ter zitting heeft verweerder de volgende toelichting gegeven op de wijze waarop de monitoring van de geluidsbelasting met klasse II geluidsmeters op de referentiepunten plaatsvindt. Tijdens de monitoring wordt met een interval van één minuut gemeten. Indien sprake is van een overschrijding op een referentiepunt dan wordt een signaal gegeven aan de organisatie en de toezichthouders. Beide kunnen de geluidsbelasting real time volgen. Ter zitting is gebleken dat de organisatie bij elke actieve Front of house heeft voorzien in een ‘babysitter’ die er op toeziet dat bij een overschrijding het volume direct wordt teruggebracht. Met deze wijze van monitoring is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gegarandeerd dat in het geval van overschrijding van de geluidgrenswaarden het volume naar beneden zal worden bijgesteld. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat deze wijze van monitoring aansluit bij de door het StAB geadviseerde wijze van meten.
De toezichthouders gaan bij een serieuze overschrijding ter plaatse van het referentiepunt kijken wat de oorzaak van de overschrijding is. De overschrijding kan het gevolg zijn van het volume van de muziek maar ook van andere factoren in de omgeving van het referentiepunt. Indien sprake blijkt te zijn van een structurele overschrijding dan gaan de toezichthouders met een klasse I geluidsmeter een meting van vijf minuten uitvoeren. Ten aanzien van het gehanteerde interval van vijf minuten voor het vaststellen van overtredingen is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter door verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat dit interval nodig is vanwege de grote afstanden waarop de referentiepunten gelegen zijn en de verstoringen die mede daardoor kunnen optreden. Ter zitting is besproken dat de geluidsmeters niet aan de gevels van gebouwen worden geplaatst om onzuiverheid in de meting te voorkomen maar op een zodanig afstand dat er geen sprake is van reflectie of afscherming door gebouwen.
10. Het betoog van verzoekers dat verweerder de gegevens van de monitoring real time via internet voor het publiek beschikbaar moet stellen, volgt de voorzieningenrechter niet. De vraag of een overschrijding heeft plaatsgevonden als in de monitoring een overschrijding wordt weergegeven is mede afhankelijk van de omgevingsfactoren waaronder de monitoring heeft plaatsgevonden. Het is noodzakelijk dat een nadere controle door een toezichthouder plaats vindt om vast te stellen of daadwerkelijk sprake is van een overschrijding dan wel een samenloop van omstandigheden. Het real time beschikbaar stellen van de monitoringsgegevens zou, zoals verweerder stelt, leiden tot onnodige discussie vanwege verschillende interpretaties van de gegevens. Daarmee geeft de voorzieningenrechter in het kader van deze procedure geen oordeel over de vraag of dergelijke gegevens bewaard moeten worden en eventueel na het evenement aan verzoekers beschikbaar moeten worden gesteld.
11. Gelet op het bovenstaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het evenement wordt uitgevoerd zoals beschreven is in r.o. 5 en 5.1 ten aanzien van de situering van de podia, tenten en referentiepunten en in r.o. 9 ten aanzien van de monitoring, handhaving en de wijze van meten nabij de referentiepunten.
12. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
13. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.