ECLI:NL:RBNNE:2016:3261

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
11 juli 2016
Zaaknummer
18-830372-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in woning en personenauto met gemeen gevaar voor goederen

Op 8 juli 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in een woning en een personenauto, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting van 24 juni 2016. De verdachte was aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, mr. W. Schoo, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. C. Fahner. De tenlastelegging omvatte twee feiten: brandstichting in een woning op 25 januari 2014 en brandstichting in een personenauto op 22 maart 2014. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het eerste feit, omdat er onvoldoende bewijs was. Echter, het tweede feit werd bewezen verklaard, waarbij de rechtbank concludeerde dat er gemeen gevaar voor goederen was ontstaan door de brand in de auto. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 240 uur, met aftrek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830372-14

vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

8 juli 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[naam] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
24 juni 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Schoo, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C. Fahner.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 25 januari 2014 te [pleegplaats] , opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aldaar aan de [straat ] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
-kranten en/of reclamefolders en/of een theedoek die zich bevond(en) achter de
voordeur in de brand gestoken en/of
-de voordeur en/of de brievenbus aan de binnenkant en/of de buitenkant in de
brand gestoken en/of
-kranten en/of reclamefolders door de brievenbus geduwd en/of deze
aangestoken,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met kranten en/of reclamefolders en/of een theedoek en/of de voordeur en/of de brievenbus, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemde voordeur en/of brievenbus geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor de belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die belendende percelen bevindende
personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
zij op of omstreeks 22 maart 2014 te [pleegplaats] , opzettelijk brand heeft gesticht in een personenauto (van het merk Daihatsu, [type] ) die geparkeerd stond aan de achterzijde van een zich aldaar aan de [straat ] bevindende woning, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk benzine over de passagiersstoel en/of de bestuurdersstoel en/of de achterbank en/of de vloer van voormelde auto gesprenkeld en/of vervolgens aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met de
passagiersstoel en/of de bestuurdersstoel en/of de achterbank en/of de vloer, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemde personenauto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een zich in de directe nabijheid bevindende schutting en/of houten bank, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij, op of omstreeks 22 maart 2014, te [pleegplaats] , opzettelijk en wederrechtelijk, enig goed, te weten een personenauto van het merk Daihatsu, toebehorende aan [slachtoffer] , althans aan een ander dan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte met worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Het onder 2 primair ten laste gelegde kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Ook van het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde moet verdachte worden vrijgesproken. Hoewel er op grond van de zich in het dossier bevindende beschrijving van de camerabeelden sprake is van een verdachte situatie, heeft de politie aan de hand van de beelden niet waar kunnen nemen dat verdachte brand in de auto heeft gesticht. Niet uitgesloten kan worden dat de toenmalige partner van verdachte, [slachtoffer] , de brand heeft gesticht. De verklaring van [getuige] staat aan dit scenario niet in de weg, nu [slachtoffer] zelf heeft verklaard dat hij tussen 23:30 uur en 23:45 uur de woning van [getuige] heeft verlaten. Op grond van diens eigen verklaring kan [slachtoffer] , gelet op het tijdstip van de brand, de brand in de auto hebben gesticht.
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, dan kan alleen het onder 2 subsidiair ten laste gelegde worden bewezen. Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde geldt dat niet kan worden bewezen dat er gemeen gevaar voor goederen is ontstaan, nu het vuur uit zichzelf is gedoofd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe dat er op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen wettig bewijs voor handen is voor het onder 1 ten laste gelegde.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is –ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De door verdachte op de terechtzitting van 24 juni 2016 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik ben degene die op de camerabeelden te zien is. Ik heb het raam eruit gegooid. Ik zag een lichtflits bij de auto.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 27 maart 2014, opgenomen op pagina 249 e.v. van het dossier met nummer PL01PF-2014031220 d.d. 24 november 2015, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik doe aangifte van brandstichting van mijn auto, een rode Daihatsu [type] , voorzien van het [kenteken] . Toen ik bij mijn auto kwam, zag ik dat deze helemaal zwart van binnen was. Ik zag dat [verdachte] achter onze woning stond.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal brandonderzoek van Politie Noord-Nederland d.d. 11 april 2014, opgenomen op pagina 239 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van [naam verbalisant 1] :
Op zaterdag, 22 maart 2014, heb ik, verbalisant, een onderzoek ingesteld naar aanleiding van een autobrand. Melding: 22 maart 2014, te 00:01 uur aan de [straat ] te [pleegplaats] . Object: Personenauto, merk Daihatsu, [type] , kleur rood, [kenteken] . De portieren van deze auto waren niet slotvast afgesloten. Tevens was er geen braakschade zichtbaar aan of bij de portieren. Ook de ruiten van de auto waren niet vernield.
In de auto stond een jerrycan met naar schatting ongeveer drie liter vloeistof, ruikend naar
motorbenzine.
Brandbeeld voertuig: De bekleding van de binnen/onderzijde van het dak was grotendeels verbrand en/of gesmolten. Verder zag ik dat de bekleding van de passagiersstoel op meerdere plaatsen was verbrand/geschroeid, met name de zijkanten van het zitvlak en de rugleuning.
De ramen waren aan de binnenzijde beroet. Bij onderzoek met de PID-meter werden in de auto aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van brand versnellende middelen (B.V.M.) in het voertuig.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal brandonderzoek van Politie Noord-Nederland, opgenomen op pagina 290 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van [naam verbalisant 2] :
De Daihatsu met [kenteken] had ongeveer 1.45 meter van een houten schutting gestaan. Tussen het voertuig en deze schutting had nog een houten bankje gestaan. Indien de brand niet uit zichzelf was gedoofd doordat de felle brand alle zuurstof verbruikte, dan had de brand zich over de hele auto kunnen uitbreiden. Uit ervaring is mij bekend dat hierbij autoruiten kunnen springen waardoor als gevolg van uittreding van vuur en stralingshitte de schutting en de bank in brand hadden kunnen raken, dan wel schade hierdoor hadden kunnen oplopen. Hierdoor was er gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 8 mei 2014, opgenomen op pagina 277 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van [naam verbalisant 3] :
Ter verduidelijking van de tijdstippen die ik op woensdag 9 april 2014 heb afgelezen en heb vermeld in het proces-verbaal van het bekijken van de beelden afkomstig van de recorder, vastgelegd onder nummer 2014031220-12, verklaar ik het volgende:
Op alle beelden (CH1 t/m CH4) stond linksboven de dag, datum en tijd vermeld. Dit
waren kennelijk foutieve vermeldingen.
Door de digitale rechercheur was vastgesteld dat op de werkelijke dag, datum en
tijd van 9 april 2014 om 09:12 uur, de weergave op de beelden was 2014-4-8, 09:24
uur. Dat betekent dat op 9 april 2014 de werkelijke tijd 23 uren en 48 minuten voorloopt op het tijdstip van de recorder.
Bij de weergave op de beelden stond de klok ten tijde van de opnames op en omstreeks 21 maart 2014, op de wintertijd. Bij het constateren van de afwijking van 23 uren en 48 minuten stond de klok op de zomertijd. Dit betekent dat de afwijking op het moment van de opnames 22 uren en 48 minuten betreft.
In dit proces-verbaal reken ik de tijdstippen op de beelden om naar de werkelijke tijdstippen en geef deze weer bij de gebeurtenissen welke ik op de beelden heb waargenomen en in voornoemd proces-verbaal heb gerelateerd. Hierbij trek ik 1 uur en 12 minuten van de tijdstippen in voornoemde proces-verbaal af.
CH3:
23:46:14
Op de plek waar de auto geparkeerd staat, achter het hek, ontstaat ineens een lichtflits. Hierna flikkert dit licht.
23:46:23
Rechts in het hek zit een deur, door die deur verschijnt een vrouwspersoon welke de tuin in loopt. Het betreft een vrouwspersoon met stevig postuur, gekleed in een strakke broek en een open jasje. Ik herken deze vrouwspersoon als de mij ambtshalve bekende [verdachte] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
23:46:35
[verdachte] loopt uit beeld, richting de woning.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet verdachte, maar haar toenmalige partner [slachtoffer] de brand in de auto zou kunnen hebben gesticht.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er op de camerabeelden op 21 maart 2014 om 23:46 uur een lichtflits, rook en vlammen worden waargenomen achter de schutting van het huis van verdachte, alwaar de auto van aangever geparkeerd staat. Twaalf seconden later wordt op diezelfde beelden waargenomen dat verdachte door de achtertuin richting de woning loopt.
Het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario gaat volgens de rechtbank niet op.
Uit de verklaring van [getuige] [1] blijkt dat hij op 21 maart 2014 om 23:51 een Whatsapp-bericht heeft verstuurd aan de buurman van [slachtoffer] . In deze app heeft [getuige] aan die buurman bericht dat [slachtoffer] op dat moment op weg was naar de buurman. Dat brengt mee dat [slachtoffer] ten tijde van de brand niet op de plaats delict kan zijn geweest. Voorts blijkt dat een buurvrouw van verdachte op 21 maart 2014 om 23:50 uur verdachte hoorde roepen " [slachtoffer] , laat me erin, ik sla het raam in". [2] Hieruit volgt dat verdachte veronderstelde dat [slachtoffer] in de woning aanwezig was en dat hij dus niet bij de auto aanwezig was ten tijde van het ontstaan van de brand, zoals de verdediging heeft gesteld.
De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door het feit dat verdachte meerdere tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Daarnaast blijkt uit de verklaringen van verdachte dat zij haar verklaringen steeds bijstelt wanneer zij door de politie wordt geconfronteerd met bepaalde onderzoekshandelingen. Zo heeft verdachte aanvankelijk ontkend een steen door de ruit te hebben gegooid. Pas op het moment dat zij door de politie wordt geconfronteerd met camerabeelden waarop te zien is dat zij een gooiende beweging maakt, bekent dat zij dat ze de steen door de ruit heeft gegooid.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat er door de brand gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. Uit het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2010
(ECLI:NL:HR:2010:BN8840) volgt dat het gemeen gevaar voor goederen ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Uit het proces-verbaal van brandonderzoek blijkt dat er in de onmiddellijke nabijheid van de auto een schutting en een houten bank stonden. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit mee dat het gemeen gevaar voor goederen voorzienbaar was en dat er sprake is geweest van brandstichting.
De rechtbank acht het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2 primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
2.
zij op of omstreeks 22 maart 2014 te [pleegplaats] , opzettelijk brand heeft gesticht in een personenauto (van het merk Daihatsu, [type] ) die geparkeerd stond aan de achterzijde van een zich aldaar aan de [straat ] bevindende woning, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk benzine over de passagiersstoel en/of de bestuurdersstoel en/of de achterbank en/of de vloer van voormelde auto gesprenkeld en vervolgens aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met de passagiersstoel en/of de bestuurdersstoel en/of de achterbank en/of de vloer, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan voornoemde personenauto gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een zich in de directe nabijheid bevindende schutting en houten bank te duchten was.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in haar belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2 primair
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 2 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met een proeftijd van twee jaar.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde gepleit voor een taakstraf van 200 uur.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over haar opgemaakte rapportages, het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft brand gesticht in de auto van haar toenmalige partner. De auto is deels verbrand. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij door haar handelen eveneens gemeen gevaar heeft veroorzaakt voor goederen die in de directe nabijheid van de auto stonden. Dat de materiële schade enigszins beperkt is gebleven, is niet te danken aan het handelen van verdachte, maar aan het feit dat de brand uit zichzelf is gedoofd. Brandstichtingen zorgen in het algemeen voor onrust en gevoelens van onveiligheid.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat verdachte
blijkens het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank, meer dan de officier van justitie heeft gedaan, rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het tijdsverloop in deze zaak.
De rechtbank acht een taakstraf van na te noemen duur passend en ziet in de bovengenoemde omstandigheden geen aanleiding om naast de taakstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Agema, voorzitter, mrs. H.L. Stuiver en J.J. Schoemaker, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 juli 2016.
Mr. Schoemaker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 9 april 2014, opgenomen op pagina 280 e.v. van het proces-verbaal met nummer PL01PF-2014031220 d.d. 24 november 2015.
2.Proces-verbaal van bevindingen van de politie d.d. 9 mei 2014, opgenomen op pagina 245 e.v. van voornoemd proces-verbaal.