1.12Tot de stukken van het geding behoort een arbeidsovereenkomst, onder vermelding van Project [B] , tussen [Stichting B] (werkgever) en eiser (werknemer) met dagtekening 1 oktober 2008.
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag IB/PVV 2012 op het juiste bedrag is vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder terecht de arbeidskorting (van € 903) en de doorwerkbonus (van € 512) heeft ontzegd aan eiser. Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend.
3. De rechtbank overweegt dat de arbeidskorting op grond van artikel 8.11 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) en de doorwerkbonus op grond van artikel 8.12 van de Wet IB geldt voor de belastingplichtige die arbeidsinkomen geniet. Ingevolgde artikel 8.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet IB wordt onder arbeidsinkomen verstaan het gezamenlijke bedrag van hetgeen door de belastingplichtige – voor zover hier van belang – met tegenwoordige arbeid is genoten.
4. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 31 januari 2014, nr. 12/05642, ECLI:NL:HR:2014:165 het volgende overwogen: “Voor het onderscheid tussen inkomsten uit tegenwoordige arbeid en inkomsten uit vroegere arbeid komt het erop aan of de genoten inkomsten ten nauwste verband houden met bepaalde of in een bepaald tijdvak verrichte arbeid waarvoor die inkomsten een rechtstreekse beloning vormen, dan wel of die inkomsten niet een onmiddellijke tegenprestatie voor die arbeid vormen doch slechts meer algemeen hun oorzaak vinden in het voorheen verricht zijn van arbeid. De omstandigheid dat de dienstbetrekking waaruit de inkomsten worden genoten ten tijde van het genieten ervan nog bestond, is daarbij niet doorslaggevend (vgl. HR 26 juni 1968, nr. 15929, BNB 1968/169).“
5. Vaststaat dat eiser in het jaar 2012 geen arbeid heeft verricht (zie 1.3). Gelet hierop vormt het door eiser van [Stichting B] in 2012 genoten fiscaal loon (zie 1.4), naar het oordeel van de rechtbank, niet een rechtstreekse beloning voor door hem in 2012 verrichte arbeid.
6. Gelet op het voorgaande kunnen de door eiser van [Stichting B] ontvangen inkomsten niet worden aangemerkt als inkomsten uit tegenwoordige arbeid, zodat eiser in beginsel voor het jaar 2012 geen recht heeft op de arbeidskorting en de doorwerkbonus.
7. Eiser heeft ter zitting gesteld dat hij over aan het onderhavige jaar voorafgaande jaren eveneens bezwaar heeft gemaakt tegen de opgelegde aanslagen, omdat geen arbeidskorting was toegekend en dat deze bezwaren door verweerder zijn toegewezen. Naar de rechtbank eiser begrijpt, beroept eiser zich hiermee op het vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van opgewekt vertrouwen, omdat hij heeft geconstateerd dat eiser bij de bezwaren over 2009 en 2010, hoewel eiser dit niet met zoveel woorden heeft gezegd, steeds de indruk heeft gewekt dat hij feitelijk arbeid verrichtte. Daartoe voert verweerder aan dat eiser een salarisstrook met gewerkte uren heeft overgelegd en naar zijn arbeidsovereenkomst met [Stichting B] heeft verwezen. Bij de behandeling van de aangifte IB/PVV 2011 is door verweerder vastgesteld dat eiser feitelijk geen arbeid verrichtte.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser aan de wijze waarop verweerder de bezwaren over de jaren 2009 en 2010 heeft afgehandeld (zie 1.7 en 1.9) het in rechte te honoreren vertrouwen mogen ontlenen dat aan hem ook voor het jaar 2012 een arbeidskorting en doorwerkbonus zou worden toegekend. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
9. Verweerder heeft gelet op zijn afwijkingsbrieven (zie 1.6 en 1.8) uitdrukkelijk aangegeven op grond waarvan hij de aangiften IB/PVV 2009 en 2010 heeft gecorrigeerd en eiser heeft de onderhavige kwestie eveneens uitdrukkelijk aan de orde gesteld in zijn bezwaarschriften tegen de aanslagen IB/PVV over 2009 en 2010. Door vervolgens deze bezwaarschriften telkens toe te wijzen en de arbeidskorting (en doorwerkbonus) alsnog toe te kennen, heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, bij eiser redelijkerwijs de indruk gewekt of kunnen wekken dat deze toekenning berust op een bewuste standpuntbepaling. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat geen sprake is van opgewekt vertrouwen omdat eiser de indruk zou hebben gewekt dat hij in de betreffende jaren feitelijk arbeid verrichtte. De rechtbank overweegt daarbij allereerst dat uit de stukken van het geding niet kan worden geconcludeerd dat eiser de door verweerder gestelde indruk heeft gewekt. De rechtbank vindt verder geen aanleiding om te oordelen dat de door eiser verstrekte informatie onjuist of onvolledig was. Daarnaast overweegt de rechtbank dat verweerder op geen enkel moment voorafgaand aan de onder 1.7 en 1.9 vermelde uitspraken op bezwaar aan eiser de vraag heeft gesteld of eiser ook feitelijk arbeid verrichtte, noch voorafgaand of ten tijde van het doen van de betreffende uitspraken op bezwaar aan eiser heeft meegedeeld dat het aspect van het feitelijk verrichten van arbeid voor zijn beslissing doorslaggevend of zelfs maar relevant was. Eiser had zich, mede gelet op de aard van de problematiek, in dit verband ook niet behoeven te realiseren dat het bestaan van een arbeidsovereenkomst alleen niet voldoende was voor het kwalificeren als tegenwoordige arbeid. Dat verweerder er kennelijk wel van uitging dat sprake was van het feitelijk verrichtten van arbeid doet aan het voorgaande niet af.
10. Gelet op het voorgaande slaagt eisers beroep op het vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat bij de aanslag een arbeidskorting en doorwerkbonus in aanmerking moeten worden genomen van respectievelijk € 903 en € 512.
11. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Nu het voorgaande resulteert in een terug te ontvangen bedrag, moet de beschikking belastingrente worden vernietigd.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.