Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
1.De procedure
- de dagvaardingen ex artikel 843a Rv d.d. 6 maart en 10 maart 2015
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek tevens akte wijziging van eis
- de conclusie van dupliek
- de akte overlegging productie van [eiseres] .
2.De feiten
3.Het geschil
4.De standpunten van partijen
5.De beoordeling van het geschil
anderendan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden, bedoeld in artikel 7:454 BW ('het medisch dossier') worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Onder 'anderen' dienen ook nabestaanden te worden begrepen. Artikel 7:457 BW beoogt niet alleen de belangen van de patiënt te beschermen, maar tevens het algemene belang dat personen zich tot hulpverleners moeten kunnen wenden zonder ervoor beducht te zijn dat hun in vertrouwen verstrekte gegevens kunnen worden verspreid. Uitgangspunt is daarom dat iedere hulpverlener zich in beginsel op zijn geheimhoudingsplicht kan beroepen. De wetgever heeft geen regeling getroffen voor het verstrekken van inlichtingen ná het overlijden van de patiënt. Er wordt echter algemeen aangenomen dat het beroepsgeheim ook geldt na de dood. In beginsel kunnen [gedaagden] zich ter afwering van de vordering van [eiseres] , als nabestaande van [zoon eiseres] , tot inzage in c.q. afschrift van het medisch dossier van [zoon eiseres] dan ook op hun geheimhoudingsplicht beroepen. [eiseres] neemt naar het oordeel van de rechtbank als moeder van [zoon eiseres] ten opzichte van ieder ander geen bijzondere - juridische - positie in, die maakt dat juist haar wel een recht op inzage in het medisch dossier van [zoon eiseres] zou toekomen (vgl. gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12 december 2002, NJ 2003, 379 en rechtbank Amsterdam, 23 september 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:6239).
zeer uitzonderlijkeomstandigheden het beroep van een arts op zijn geheimhoudingsplicht moet wijken voor het belang van waarheidsvinding. Daarbij dient echter worden bedacht dat dit arrest in een strafzaak tegen een arts (in verband met dood door schuld) is gewezen en niet in een civiele procedure, zoals de onderhavige.