ECLI:NL:RBAMS:2014:6239

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
C/13/569148 / KG ZA 14-913
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om afgifte medisch dossier na overlijden van patiënt

In deze zaak heeft eiseres, de dochter van een overleden patiënt, de huisarts van haar vader aangeklaagd om afgifte van het medisch dossier. Eiseres vermoedt dat haar vader een niet-natuurlijke dood is gestorven en heeft de huisarts verzocht om inzage in het dossier. De huisarts heeft geweigerd, zich beroepend op zijn geheimhoudingsplicht. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering van eiseres moet worden afgewezen. De rechter concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat de vader van eiseres op een niet-natuurlijke wijze is overleden, zoals blijkt uit het politieonderzoek en het obductierapport. Eiseres heeft enkel een emotioneel belang bij inzage in het dossier, wat onvoldoende is om de geheimhoudingsplicht van de huisarts te doorbreken. Bovendien is er geen bewijs dat de vader toestemming zou hebben gegeven voor inzage in zijn medisch dossier. De rechter heeft ook vastgesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat er een spoedeisend belang is bij haar verzoek, aangezien zij al in 2013 om inzage heeft gevraagd en sindsdien geen nieuwe feiten heeft gepresenteerd die haar vordering zouden rechtvaardigen. De vordering wordt afgewezen, en eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: C/13/569148 / KG ZA 14-913
Vonnis in kort geding van 23 september 2014
in de zaak van
[eiseres],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, domicilie kiezende te Amsterdam,
eiseres bij dagvaarding van 1 september 2014,
advocaat mr. I. Heijselaar te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende dan wel praktijk houdende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. C.J. van Weering te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 9 september 2014 heeft [eiseres] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. [eiseres] heeft producties in het geding gebracht. [gedaagde] heeft een pleitnota overgelegd. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig mr. Heijselaar, [gedaagde] en mr. Van Weering.

2.De feiten

2.1.
[eiseres], woonachtig te [land], is de dochter van de op [datum] overleden [persoon]. [persoon] is na een ongeval tijdens een boottocht op [locatie] om het leven gekomen.
2.2.
[gedaagde] was de huisarts van [persoon].
2.3.
In een door de notaris opgestelde verklaring van erfrecht d.d. 10 juli 2012 staat dat [eiseres]
“volledig bevoegd en gerechtigd [is] om alle daden van beheer, beschikking en vereffening met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap van erflater([persoon], vzr)
te verrichten en al hetgeen daartoe behoort of daaraan verschuldigd is te ontvangen en daarvoor kwijting te verlenen, waaronder tevens is begrepen het innen van alle uitkeringen uit levensverzekering of derdenbeding.”
2.4.
[persoon] had ten tijde van zijn overlijden een relatie met [persoon2] (hierna [persoon2]), die (ook) patiënt van [gedaagde] is. [persoon2] is niet de moeder van [eiseres]. De verhouding tussen [eiseres] en [persoon2] is zeer slecht. Zij hebben naar aanleiding van het overlijden van [persoon] enkele procedures voor deze rechtbank gevoerd, onder meer over de verdeling van de nalatenschap, de vraag of [persoon] gecremeerd of begraven diende te worden en de kosten van de uiteindelijke crematie.
2.5.
Na het overlijden van [persoon] is op zijn lichaam sectie verricht waarvan rapport is opgemaakt. Het Openbaar Ministerie te Haarlem heeft nadien het lichaam van [persoon] daags voor zijn crematie in beslag genomen en daarop door[naam], (destijds) patholoog-anatoom te Alkmaar, een (ten opzichte van de reeds verrichte sectie zwaardere) obductie laten verrichten. Van deze obductie is een 17 pagina’s tellend rapport d.d. 25 juli 2012 opgemaakt. [eiseres] is in het bezit van het obductierapport. Het politieonderzoek is hierna in 2012 gesloten. [eiseres] is hiervan op de hoogte gesteld.
2.6.
[eiseres] heeft [gedaagde] na enkele telefonische pogingen bij brieven van 2 en 25 juli 2013 van haar advocaat verzocht om afgifte van het medisch dossier van [persoon] “om haar moverende redenen”. [gedaagde] heeft op deze verzoeken bij brieven van respectievelijk 9, althans 19 juli, en 28 augustus 2013 afwijzend gereageerd.
2.7.
[eiseres] heeft [gedaagde] bij e-mailbericht van 11 juli 2014 opnieuw verzocht om afgifte van het medisch dossier van haar vader. [gedaagde] heeft ook dit verzoek afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - dat [gedaagde] - op straffe van verbeurte van een dwangsom - wordt veroordeeld tot afgifte van het medisch dossier van [persoon], althans tot het verrichten van iedere andere handeling die praktisch en redelijk wordt geacht, opdat [eiseres] op de kortst mogelijke termijn in alle redelijkheid de beschikking over het medisch dossier van [persoon] zal krijgen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering - samengevat - het volgende ten grondslag. De precieze omstandigheden waaronder haar vader om het leven is gekomen zijn tot op heden onduidelijk gebleven. [eiseres] is recent ter ore gekomen dat er vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de doodsoorzaak van haar vader. Zij vermoedt dat de personen die met [persoon] op de boot aanwezig waren, onder wie [persoon2], iets met de doodsoorzaak van [persoon] te maken hebben. [eiseres] wenst hierover duidelijkheid te verkrijgen. Inzage in het medisch dossier van haar vader kan daartoe behulpzaam zijn. Het medisch dossier biedt daarnaast mogelijk grond voor het aanzetten van politie/justitie tot het doen van onderzoek, al dan niet door middel van een procedure als bedoeld in artikel 12 Wetboek van Strafvordering. Bovendien kan het medisch dossier van belang zijn voor de vereffening van de nalatenschap van haar vader. Als meer duidelijkheid komt over de doodsoorzaak van [persoon], zou mogelijk een hoger bedrag op de levensverzekering moeten worden uitgekeerd dan het bedrag van € 30.000,- dat [eiseres] reeds heeft ontvangen. Ook zou [eiseres] dan mogelijk een schadeclaim kunnen indienen tegen derden. [eiseres] heeft derhalve zowel persoonlijke als zakelijke belangen bij afgifte van het medisch dossier. Die belangen dienen in de uitzonderlijke omstandigheden van dit geval te prevaleren boven het beroepsgeheim van [gedaagde]. Het beroepsgeheim van [gedaagde] strekt zich niet uit over het medisch dossier van een overledene, althans wordt naarmate de tijd verstrijkt minder zwaarwegend. Nu [persoon] al enige tijd geleden is overleden komt [gedaagde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid op zijn geheimhoudingsplicht geen beroep meer toe. [eiseres] was enig kind van [persoon]. Hun onderlinge band was hecht. Haar vader zou zonder twijfel toestemming voor de afgifte van zijn dossier aan [eiseres] hebben gegeven. De vordering tot afgifte van het dossier is op grond van het voorgaande toewijsbaar, aldus - steeds - [eiseres].
3.3.
[gedaagde] voert - samengevat - het volgende verweer. [eiseres] heeft ten eerste geen spoedeisend belang bij haar vordering. [eiseres] heeft niet geconcretiseerd op grond van welke informatie zij pas onlangs het vermoeden heeft gekregen dat er vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de doodsoorzaak van haar vader. Bovendien heeft zij de alternatieven om antwoord op haar vragen te krijgen niet onderzocht.
[eiseres] heeft voorts onvoldoende belang bij afgifte van het dossier, althans geen belang dat rechtvaardigt dat het beroepsgeheim van [gedaagde] wordt doorbroken. Het politieonderzoek is al in 2012 beëindigd omdat er, mede op grond van het sectierapport en het obductierapport, geen aanwijzingen voor een misdrijf bestonden. [eiseres] is daarvan op de hoogte gesteld. Uit de verrichte obductie is niet gebleken dat [persoon] door geweld of anderszins op niet natuurlijke wijze om het leven is gekomen. Er is dus op grond van de verrichte onderzoeken geen enkele concrete aanwijzing dat [persoon] door een misdrijf om het leven is gekomen. Dat weet [eiseres], aangezien zij al geruime tijd in het bezit is van het uitvoerige obductierapport, dat door [persoon2] buiten medeweten van [gedaagde] om aan [eiseres] ter beschikking is gesteld. [gedaagde] betwist voorts dat de doodsoorzaak van [persoon] relevant is voor de omvang van de uitkering op zijn levensverzekering. [eiseres] heeft derhalve volgens [gedaagde] bij inzage in het dossier enkel een emotioneel belang, waarvan in de rechtspraak is uitgemaakt dat dit onvoldoende is om het beroepsgeheim van de arts, dat na de dood van de patiënt onverkort voortduurt, te doorbreken. Daarbij komt dat inzage in het medisch dossier van een overledene pas mag worden verleend indien aangenomen kan worden dat de overledene, ware hij nog in leven geweest, daarvoor toestemming zou hebben gegeven. De veronderstelde toestemming van [persoon] kan in het onderhavige geval echter niet worden aangenomen. [persoon] heeft [gedaagde] nooit verteld dat hij een dochter had. [gedaagde] raakte hiervan pas op de hoogte toen hij op 12 februari 2013 werd gebeld door de partner van [eiseres]. [persoon2] heeft [gedaagde] verteld dat tussen [eiseres] en haar vader in de afgelopen vier jaar geen enkel contact heeft plaatsgevonden. Gelet op de slechte band tussen [persoon] en [eiseres] kan er, mede gelet op de omstandigheid dat de relatie tussen [persoon2] en [eiseres] zeer slecht is, niet vanuit worden gegaan dat [persoon] zijn dochter toestemming zou hebben gegeven tot inzage in zijn medisch dossier. Het beroepsgeheim van [gedaagde] dient onder deze omstandigheden boven het (zuiver emotionele) belang van [eiseres] te prevaleren, zodat de vordering moet worden afgewezen, onder veroordeling van [eiseres] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, voor zover deze kosten niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis worden voldaan, aldus - steeds - [gedaagde].

4.De beoordeling

4.1. De vordering tot afgifte van het medisch dossier van [persoon] is in kort geding toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter deze vordering ook zal toewijzen en van [eiseres] niet kan worden gevergd dat zij het resultaat van een bodemprocedure afwacht.
4.2. Bij de beoordeling van de vordering van [eiseres] moet het volgende worden vooropgesteld. Artikel 7:457 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat de hulpverlener ervoor zorg draagt dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden, bedoeld in artikel 7:454 BW, worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Artikel 7:457 BW beoogt niet alleen de belangen van de patiënt te beschermen maar ook het algemene belang dat personen zich tot hulpverleners moeten kunnen wenden zonder ervoor beducht te zijn dat hun in vertrouwen verstrekte gegevens kunnen worden verspreid. Uitgangspunt is derhalve dat iedere hulpverlener zich in beginsel op zijn geheimhoudingsplicht kan beroepen. Dat uitgangspunt kan uitzondering lijden, in het geval sprake is van voldoende concrete aanwijzingen dat door het beroep van de hulpverlener op zijn beroepsgeheim een ander zwaarwegend belang zou kunnen worden geschaad. Daarbij moet, waar het gaat om een patiënt die is overleden, tevens kunnen worden verondersteld dat de overledene, ware hij nog in leven geweest, voor inzage in de verlangde gegevens toestemming zou hebben gegeven.
4.3. De stelling van [eiseres] dat het beroepsgeheim van [gedaagde] zich niet uitstrekt tot het verstrekken van de medische gegevens van een overledene, althans dat [gedaagde] met het verstrijken van de tijd minder belang heeft bij handhaving van het beroepsgeheim, vindt geen steun in het recht. De onder 4.2. genoemde en voor [gedaagde] geldende wettelijke verplichting blijft na het overlijden van zijn patiënten
onverkort van kracht en hem komt derhalve op deze bepaling onverkort een beroep toe. Evenmin heeft [eiseres], voor zover deze stelling uit de onderbouwing van haar vordering moet worden afgeleid, als nabestaande een fundamenteel recht op inzage in het medisch dossier van haar vader. Het recht op inzage in een medisch dossier komt slechts toe aan de patiënt zelf. [eiseres] neemt in dit verband derhalve als dochter van [persoon] ten opzichte van ieder ander geen bijzondere (juridische) positie in.
4.4. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat [eiseres] niet heeft betwist dat zij wist dat het politieonderzoek al in 2012, kort na het openen daarvan, weer is beëindigd, mede omdat op grond van het sectierapport en het obductierapport geen aanleiding bestond te vermoeden dat [persoon] door een misdrijf om het leven was gekomen. Evenmin heeft zij weersproken dat zij al geruime tijd in het bezit is van het obductierapport d.d. 25 juni 2012. Het obductierapport betreft - eveneens onbetwist - een uitvoerig onderzoek naar de doodsoorzaak van [persoon], in welk kader ook een breed toxicologisch onderzoek is uitgevoerd (waarover [gedaagde] overigens niet beschikt). Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de dood van [persoon] een direct in het hart gelegen oorzaak heeft gehad (acuut onwel worden met overlijden als gevolg) en dat geen aanwijzingen zijn aangetroffen dat hij door mechanisch geweld of door een toxicologische oorzaak is overleden. [eiseres] heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd toegelicht, op welke gronden zij desalniettemin vermoedt dat haar vader door een misdrijf om het leven is gekomen, althans dat vraagtekens bij de door de patholoog-anatoom vastgestelde doodsoorzaak kunnen worden gesteld. Dat, zoals de raadsman van [eiseres] ter zitting heeft aangevoerd, de personen met wie [persoon] naast [persoon2] op de dag van zijn overlijden in de boot zat een twijfelachtige reputatie zouden hebben, is daartoe, wat daarvan verder ook zij, onvoldoende. Het door [eiseres] gestelde belang bij inzage in het dossier in verband met de mogelijke strafrechtelijke vervolging van derden is daarmee in onvoldoende mate komen vast te staan.
4.5. Ook het door [eiseres] gestelde belang als vereffenaar van de nalatenschap, nog daargelaten dat het de voorzieningenrechter ambtshalve bekend is dat deze rechtbank bij beschikking van 14 februari 2014 een andere vereffenaar heeft benoemd, is onvoldoende om het beroepsgeheim van [gedaagde] opzij te kunnen zetten. De stelling van [eiseres] dat zij mogelijk recht heeft op een hogere uitkering uit de levensverzekering van [persoon] als zou komen vast te staan dat hij door een misdrijf om het leven is gekomen, is niet nader onderbouwd en ook overigens onnavolgbaar. Voorts heeft [eiseres] voor haar stelling dat inzage in het rapport grondslag zou kunnen bieden voor eventuele civielrechtelijke claims geen enkele concrete aanwijzing naar voren gebracht. Zij heeft derhalve onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in haar hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van haar vader, voor zover zij in dat verband nog een rol speelt, een zwaarwegend belang heeft op grond waarvan doorbreking van het beroepsgeheim van [gedaagde] gerechtvaardigd is.
4.6. Nu [gedaagde] geen andere zakelijke belangen naar voren heeft gebracht, moet worden geconcludeerd dat [eiseres] bij de gevorderde inzage in het medisch dossier van haar vader enkel een zuiver emotioneel belang heeft. Daargelaten dat op grond van het arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 1998 (NJ 1998,853) een zuiver emotioneel belang ontoereikend is om een rechtsvordering te kunnen dragen, weegt het gestelde belang van [eiseres] bij duidelijkheid omtrent de doodsoorzaak van haar vader, mede bezien tegen de achtergrond van de bij haar bekende veronderstelde conclusies uit het politieonderzoek, het sectierapport en het obductierapport, niet op tegen het belang van [gedaagde] bij een beroep op zijn geheimhoudingsplicht. Dat geldt temeer nu naar het oordeel van de voorzieningenrechter de door [eiseres] veronderstelde toestemming van [persoon] tot inzage in zijn medisch dossier voorshands niet kan worden aangenomen. [gedaagde] heeft verklaard dat [persoon] hem nooit heeft verteld dat hij een dochter had, terwijl [gedaagde] geruime tijd zijn huisarts is geweest. Voorts heeft [gedaagde] verklaard dat [persoon] volgens [persoon2] in de afgelopen vier jaar geen enkel contact met [eiseres] heeft gehad. De raadsman van [eiseres] heeft dat betwist, stellende dat zij veelvuldig in het geheim met haar vader afsprak, maar ook als van deze - niet onderbouwde - stelling wordt uitgegaan kan, nu de reden daartoe voorshands enkel gelegen kan zijn in de wens van [persoon] om [persoon2] te ontzien, niet worden uitgesloten dat [persoon] om dezelfde reden inzage in zijn medisch dossier aan [eiseres] zou hebben geweigerd. Zijn toestemming kan hoe dan ook niet worden verondersteld. Ook op deze grond is de vordering derhalve niet toewijsbaar.
4.7. Ten slotte ontbeert het de vordering van [eiseres] aan een spoedeisend belang. Zij heeft al in 2013 om inzage in het dossier verzocht en het daar vervolgens meer dan een jaar bij laten zitten. Nu zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich in de tussentijd omstandigheden hebben voorgedaan die grond bieden voor het vermoeden dat haar vader anders dan door een ongeluk om het leven is gekomen, zij al geruime tijd in het bezit is van het obductierapport d.d. 25 juni 2012 dat een niet-natuurlijke doodsoorzaak lijkt uit te sluiten en [gedaagde] op grond van artikel 7:454 lid 3 BW gehouden is de in medisch dossier van [persoon] bewaarde stukken voor een periode van 15 jaar na vervaardiging daarvan aan te houden, is de vordering van [eiseres] niet zo dringend dat van haar niet kan worden gevergd dat zij een bodemprocedure afwacht.
4.8.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 282,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.098,00
4.9.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.098,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,- voor nasalaris te vermeerderen met € 68,- en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.R.S. Bacon, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2014. [1]

Voetnoten

1.type: MRSB